Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6281 resultaten - Pagina 4 van 419

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[7] Kijk, elk van deze deuren is in zekere zin een geestelijke, holle spiegel. Wordt de deur geopend, dan zie je datgene, wat volgens een eeuwige ordening in je eigen hart in kleinste, maar nochtans meest volmaakte vorm woont. Sta je nu voor één van deze holle spiegels, dan zie je het meest vergrote spiegelbeeld van wat zich volgens een overeenkomstige ordening uit jouw voorraad in zekere zin op de zuivere oppervlakte afspiegelt. De spiegel is hier echter niet van glas, maar bestaat uit de zuiverste hemellucht. Zij is zo gepolijst, dat ze, als het nodig is, een volkomen heldere wand vormt, waarop datgene wordt weerkaatst, wat naar de ordening van haar eigen samenstelling door haar kan worden opgenomen.
Hoofdstuk 146: De avondlijke westwand. Een blik door de eerste deur. Een planetaire middenzon, moeder van talrijke planetaire zonnen. Inrichting van het geestelijke diorama. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Ik zeg: 'Dat ligt als eeuwige ordening in elke eerste, eenvoudigste oerkracht. Iedere kracht is onoplosbaar naar de aard van haar oerbestaan. Daarom is het duidelijk dat zij in zichzelf en vanuit zichzelf moet voortbestaan. De kracht is bijgevolg steeds aanwezig, of zij zich uit of niet. Zolang een kracht zich echter niet kan uiten, bestaat ze in zichzelf slechts als een stomme kracht en is in haar toestand naar buiten toe, alsof ze helemaal niet bestond. Moet die kracht echter naar buiten toe actief optreden, dan moet er een weerstand tegenover haar gesteld worden. Deze weerstand kan niets anders zijn dan een tegenkracht, waardoor de eerste in haar rustige voortgaan wordt gestoord. Waar zo'n storend conflict plaatsvindt, wordt zowel de ene als de andere kracht zichtbaar. De eerste gaat daarbij onvermijdelijk in een tweede over en omgekeerd de tweede in de eerste. Pas op deze manier worden de beide krachten voor elkaar waarneembaar en dus naar de aard van hun werkzaamheid ook zichtbaar.
Hoofdstuk 142: Orgelconcert met lichtbeelden. Geheimen over het wezen van klank en beeld. Grondwet van alle openbaring van krachten: kracht en tegenkracht. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Minerva zegt: 'Wat deed ik dan, dat tegen jouw Godsorde zou zijn geweest? Je spreekt voortdurend over een zekere ordening van God en schijnt zelf in wezen ook niet eens te vermoeden wat deze eigenlijk is en waaruit ze bestaat. Als ik, als het afgescheiden onzuivere deel, de voortdurende tegenpool van het zuivere deel van de Godheid voorstel, en dat onwrikbaar, zoals de Godheid Zelf onwrikbaar in Haar zuiverheid blijft, is dat dan iets anders dan juist die Godsorde zelf in haar totaliteit? En wat doe ik dan, wat men tegenover God als onrecht, als iets slechts en kwaads zou kunnen aanmerken? Het is waar, ik leidde de mensheid steeds in verzoeking om te zien of ze in haar deugd voor God en Zijn liefde de vuurproef zou kunnen doorstaan of niet. Kon zij dat, wel, dan kwam er aan mijn verzoeking zondermeer voor alle eeuwigheid een einde. Kon zij het niet, dan werd haar door mijn verzoeking niets anders gegeven dan een nieuwe gelegenheid om zich voor de ware deugd sterk te maken.
Hoofdstuk 44: Minerva's satanische verzoekersleer. Cado's treffende rectificatie. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Robert-Uraniël zegt: 'O Heer, zeker onze lieve Helena hier, want wie uit de oerbron zelf put, ontvangt zeker het zuiverste licht des levens. Wie echter door Uw heilige ordening wordt genoodzaakt om in de uitgestrekte gebieden waar Uw liefde, wijsheid en macht in uitstroomt de wonderen van Uw erbarmen te aanschouwen, drinkt Uw genade slechts druppelsgewijs, terwijl Helena hele stromen van Uw oerlicht in haar hart opneemt en daardoor wordt binnengeleid in het enorme gezichtsveld van Uw eindeloze erbarming en wonderdaden. Eén vluchtige seconde van ongestoord schouwen in Uw hart moet haar immers meer onthullen dan een heel millennium mij onthult, als ik ver van U verwijderd ben. Hoe zal ik mij nu bij haar staande houden? Ik ben een door kleine lichtdruppels verzadigde geest, en zij draagt zeeën van licht van alle wijsheid in zich mee!'
Hoofdstuk 38: De heer met Robert en Helena. Het weerzien van de beide echtgenoten. Een waar echtpaar der hemelen. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[1] Miklosch meldt verder: 'Minerva zegt: 'Zwijg, jij domme ezel! Hoe kun jij begrijpen wat mij te doen staat? Denk jij soms dat de goddelijke ordening alleen zorgt voor de positieve polariteit van wezens en dingen? Moet de negatieve polariteit dan niet in dezelfde mate ontwikkeld zijn? Is niet al het leven een voortdurende strijd tussen beide polariteiten? Jij domme ezel, neem een boom zijn wortels af en vraag hem dan hoelang hij nog vruchten zal dragen. Hak de dieren hun poten af en kijk hoe ze dan vooruit moeten komen! Als het bloed door een zogenaamde goede of positieve kracht naar het hart wordt teruggestuwd en daarna door een zogenaamde slechte kracht, die ik als negatief aanduid, weer uit het hart moet worden gedreven om het fysieke leven te laten voortduren, zeg mij dan, welke kracht is dan te verkiezen, de aantrekkende of de afstotende? Zie je, grove lummel, wat jij in je domheid allemaal bij elkaar kletst? Het is vanzelfsprekend dat de negatieve kracht aan de positieve ondergeschikt moet blijven omdat ze uit haar voortkomt; het zuivere water moet het troebele zuiveren en niet omgekeerd! Dat is ook allemaal Gods ordening. Als Rome niet zo duister was als de nacht, zou de mensheid niet naar licht vragen. Derhalve ben ook ik zoals ik ben, uit God, en zal ook verder zo blijven, zoals jij beslist voor eeuwig een ezel blijft!'
Hoofdstuk 35: Minerva wil zich rechtvaardigen. Cado's weerlegging. Ontmaskering van haar verdorvenheid. Sahariël maakt aanstalten om weg te gaan. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Cado zegt: 'Ik had wel gedacht dat ze inderdaad nog weer een uitvlucht zou vinden om de zaak te vertragen! O, jij totaal hopeloos wezen! Wat gaan de aarde en alle andere talloze werelden ons nu toch aan? De Godheid zal wel heel goed weten wat zij daarmee gaat doen. Hoe de mensen op de aarde of op de zon van nu af aan met elkaar zullen leven, heeft met ons niets te maken. Wij leven en handelen alleen voor onszelf. Ik heb je al eerder duidelijk gezegd dat jou iedere invloed op de hemellichamen is ontnomen, en wel sinds de menswording van de Godheid, waarbij een tweede Adam uit God de gehele schepping met al haar kwaad op Zijn eigen schouders nam en nu alles leidt zoals Zijn eeuwige ordening het verlangt. Daarom heb je van nu af aan voor niets anders meer te zorgen dan enkel voor jezelf. Trek het gewaad aan, dan zal wel duidelijk worden wat er verder moet gebeuren!'
Hoofdstuk 32: Minerva's nieuwe uitvluchten. Cado's antwoord. Over boete en bekering. Belangrijke feiten betreffende de verlossing. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[10] Bijvoorbeeld: een meisje van lichte zeden vindt opvang in een afgelegen huis onder de voorwaarde, dat ze zich van nu af aan gedraagt alsof ze in een streng klooster was. Dat is voor zo'n echte nachtvlinder zeker een klein gericht. Zij denkt er wel een tijdje over na, maar omdat het voordeel van een goed, geregeld leven haar toch sterk aanspreekt, laat ze zich dit gericht graag welgevallen, went tenslotte aan deze ordening, wordt dan een echt fatsoenlijk persoon, en blijft en sterft dan ook als zodanig. Daarom ben ik van mening dat iets dergelijks misschien ook bij Cado het geval zou kunnen zijn.'
Hoofdstuk 14: De door en door slechte aard van Cado. De Heer over goddelijke tuchtiging. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] U ziet er weliswaar zo zachtmoedig uit als een vroom lammetje en zo door en door goed als een moeder, wanneer haar lieve kinderen haar handen kussen, maar uit Uw lieflijke ogen komen soms toch ook storm, bliksem, hagel en donder over de hele wereld, tot schrik van alle mensen. Dan zeg ik zo stilletjes bij mezelf: de Almachtige ziet er wel uit als een mens, maar toch is Hij iets geheel anders, en gekheid begrijpt Hij al helemaal niet. Hij is wel oneindig goed voor hen die Hij liefheeft, maar met degenen die zich Zijn ordening niet willen laten welgevallen, gaat Hij heel anders te werk!
Hoofdstuk 9: Gelijkenis van de kunstschilder en zijn leerlingen. De liefdevolle, wijze les van de Heer brengt Helena weer tot haar hemelse bruidsliefde. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Ik zeg: 'Lieve kinderen, jullie moeten dat zien, opdat jullie volkomen zuiver worden, want iedere engel moet ook de hel kennen, weten hoe het met haar gesteld is en welke vruchten uit haar boosaardige liefde voortkomen. Denk niet dat Ik zoiets uit een soort toorn of wraak toelaat; 0, dat is verre van Mijn Vaderhart! Jullie weten immers dat ieder zaadje bepaalde vruchten draagt en dat iedere daad ook een bepaalde uitwerking moet hebben, zoals elke oorzaak een bepaald gevolg. En dat alles vanwege de eeuwige ordening uit Mijzelf, zonder welke geen atoom geschapen had kunnen worden en zonder welke er nog minder aan het behoud van het geschapene te denken valt. Deze geest heeft echter zo erg tegen de voor hem vrije orde gehandeld, dat hij door zo te handelen zichzelf de noodzakelijke gevolgen moest bezorgen. Deze mogen wij met het oog op het handhaven van de eeuwige ordening niet eerder veranderen dan wanneer dit zeer ongelukkige wezen door de pijnlijke gevolgen van zijn vroegere handelwijze uit zichzelf tot andere handelingen wordt aangezet, die dan ook andere, betere of eventueel ook slechtere gevolgen met zich mee zullen brengen!
Hoofdstuk 15: Cado in een hels zweetbad. De onverbrekelijke ordening van de Heer ten aanzien van het volgen van de vrije wil. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Ik zeg: 'Mijn beste vriend Robert! Geen werk is zo groot, dat het niet met geschikte middelen tot een goed einde kan worden gebracht, maar daarvoor zijn een juist inzicht en geduld nodig. Kijk eens naar de onmetelijke schepping vanaf haar begin tot aan haar eens noodzakelijke einde, en vanaf haar kleinste organische en anorganische deeltjes tot aan haar voor jou onmetelijk groot, geordend geheel, en je zult daarin zeker de naar jouw huidige bevattingsvermogen bijna onmogelijke ordening, instandhouding en leiding naar het juiste einddoel ontdekken. En toch staat dit grote scheppingsgebouw er volmaakt bij en geen atoom kan aan zijn bestemming ontkomen! Daarom is het des te gemakkelijker om jouw aardse Augiasstal te reinigen, maar dat vereist het juiste inzicht, geduld en een vaste, door niets van zijn stuk te brengen wil!
Hoofdstuk 7: Verslag over zijn onderwereld. De heilige inscripties op de treden van de piramide. Grote heilsleer en haar uitwerking op Robert. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[1] (DE HEER:) 'We zijn nu al voor de geopende deur. En die heerlijke hemelwereld, die je daar in volle klaarheid ziet: die grote wal die heel ver weg te zien is, lichtblauw en waarboven in een passende ordening nog zeven lichamen als vrij zwevend te zien zijn, komt allemaal overeen met de planeet Saturnus; de mooiste en beste van de planeten die een baan om de zon afleggen. Om deze zon legt ook jouw aarde haar baan af, als de lelijkste en laatste planeet in de hele schepping, die bestemd is om de grootste geesten te dienen als school van de deemoed en van het kruis.
Hoofdstuk 43: Saturnus als mooiste van alle planeten - De aarde als school van Gods kinderen en plaats van de menswording van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Ik denk eerder als volgt: God heeft onder Zijn talloze schepsels ook vrije wezens gevormd. Hij heeft hun Zijn onveranderlijke ordening bekend gemaakt en de wegen aangegeven die ze nu eenmaal volgens Zijn ordening dienen te bewandelen. Omdat zij echter vrije wezens zijn, kunnen zij evenwel ook de bekende goddelijke ordening de rug toekeren en volkomen tegen haar in handelen. Als ze dat nu doen, dan vraag ik:
Hoofdstuk 74: Martinus' kritiek op de aard van het kwaad - Borems toespraak over de goddelijke ordening van het leven - 'Goed' en 'kwaad' als de beide tegenpolen in God en in de schepping - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] De aarde brengt als dubbelwezen in één of andere streek uit haar binnenste een talrijke hoeveelheid dergelijke eitjes voort. Deze eitjes zijn heel klein en worden gemakkelijk door de poriën en kanalen van de aarde naar buiten gedreven. Door de in hen aanwezige gistingsstof zetten ze hoe hoger ze komen, des te meer uit. Tenslotte zijn ze lichter dan de atmosferische lucht en stijgen dan, als zede aardoppervlakte bereikt hebben, in de vorm van donkere nevels, als een luchtballon tot een bepaalde hoogte op, waar ze in een sterke elektrische stroming geraken. Dat gaat heel gemakkelijk, omdat ze door deze stroming zelf worden aangetrokken. In deze stroming rijpen ze dan snel en worden geboren, en dat niet zelden in een aantal van vele duizenden miljoenen. Omdat deze kleine diertjes zich dan echter door de elektrische stroming uit de lucht een specifiek zwaarder lichaam hebben gevormd dan de lucht zelf weegt, kunnen ze zich ook niet lang meer in de lucht ophouden, maar vallen omlaag naar de aarde; maar omdat ze toch tamelijk licht zijn, gaat het niet zo snel dat ze door zo'n val plotseling uit elkaar zouden springen en dus natuurlijk dadelijk gedood zouden worden. Ze komen steeds behouden en wel beneden aan en kunnen daarna nog enige uren leven. Maar omdat de op deze wijze ontstane vormen een trap overslaan, wat niet in overeenstemming is met de orde volgens welke intelligenties van het aardelichaam zich ontwikkelen, vergaan ze weer snel en verdwijnen uit het zichtbare leven; ze worden dan weer door de aarde opgezogen en in het plantenrijk gedreven. Hierbij is op te merken, dat zulke voortbrengselen dan eerder in het voormalig dierstadium overgaan dan wanneer zo' n dierstadium volgens de normale ordening eerst een heel legioen plantenlevens moet doormaken. Want men kan hier van dierstadium spreken, omdat de dieren als zodanig al dadelijk uit de aarde zichtbaar worden als dierlijk wezen, maar toch eerst een stap terug moeten doen in het plantenrijk, voordat ze het intensief dierlijke karakter kunnen aannemen.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Heeft de vorm zich dan zo herkend, dan wordt haar een ordening - een wet voor al hetgeen bestaat - gegeven en mét deze ordening het innerlijke vuur van de Godheid, een vonk van eeuwige liefde; hieruit komt de wil voort. Nu heeft de tot leven geroepen vorm licht, zelfkennis, zelfbewustzijn, ordening en wil en hij kan zijn wil volgens de ordening aanwenden of daar tegenin handelen.
Hoofdstuk 27: Ontstaan en doel van de materie - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Wie zou dan willen beweren dat iemand over de tijd die hij op aarde in zijn lichaam heeft doorgebracht, rekening en verantwoording zou moeten afleggen? Dat is immers een noodzakelijkheid en ligt buiten het bereik van de wil van de geest, zoals ook niemand ooit rekenschap hoeft af te leggen over hoe lang zijn haar of nagels zijn gegroeid, net zomin als over zijn ademhaling of hartslag; want dit is alles noodzaak. De verantwoording of beter het gericht, ligt alleen maar in de daadwerkelijke wil; al het andere doet er niet toe en ligt helemaal in de gang van zaken besloten en komt vrij, als de wil maar vanuit het zuivere erkennen van Mijn goddelijke wil in de juiste ordening is gebracht.
Hoofdstuk 29: Verblijfplaats van de zuivere geesten en hun zaligheid - Jakob Lorber - Aarde en Maan
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...