Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

13994 resultaten - Pagina 4 van 933

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[9] Rudolf zegt: 'O Heer, ik begrijp haar maar al te goed! Het zal nu wel op aarde die tijd zijn waarvan U hebt voorspeld dat dan de liefde zal bekoelen en er geen geloof meer zal bestaan. Uit alle voorzieningen die ik tot nu toe heb gezien, blijkt dat maar al te duidelijk. Niets dan ijdele pracht, hovaardij en luxe! Eenieder wil de ander overtreffen.
Hoofdstuk 107: Gesprekken over oude en nieuwe tijden. De mensheid was nooit goed, maar wel waren er altijd enkele uitzonderingen. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[5] Ik zeg je, er blijft deze geesten niets bespaard. Ieder lasterlijk woord wordt een gloeiende steen op hun hoofd, en ze zullen zich onder zo'n last er wel stilaan van bewust worden of ze sterker zijn dan de Godheid, en in staat zullen zijn om hun boze plannen ten opzichte van Mij ooit ten uitvoer te brengen! God is door en door de zuiverste liefde, en vanuit zo' n liefde de hoogste wijsheid, orde en macht. Alles moet zo gebeuren, opdat alles blijft bestaan en niets verloren gaat!
Hoofdstuk 17: Cado's waanzinnige helse trots. Vermetel plan van de hoofdman voor de omwenteling. De afgrond der hel opent zich. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[8] Ik heb me in mijn beperktheid de gehele oneindigheid nauwelijks groter dan één zo'n hulsglobe voorgesteld. Maar U zegt dat er in de oneindige ruimte ontelbaar veel van zulke hulzen bestaan! O Heer, dat is wel het meest fabelachtige dat er bestaat. Ik denk dat mijn gedachten aan deze nu opgenomen kost voor eeuwig genoeg te verteren hebben. Hier kan men niets anders meer doen dan zeggen: Heer God Zebaoth, groot bent U en groot zijn de werken van Uw handen! Daarom bent U echter ook heel alleen alles in alles en is alles in U en uit U, goede, eeuwige, heilige Vader! Wij, Uw kinderen zijn echter slechts groot in Uw liefde, die ons leven is. Maar wat onszelf betreft zijn wij je reinste nullen voor U, o heilige Vader!'
Hoofdstuk 150: Verdere werkzaamheden van de vuurreuzen op de hoofd- en oermiddenzon. Geboorte van een grote al-middenzon. De omhullende schil van de grote verzameling van werelden. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Wat deze wijze tegen de kunstenaar zei, zeg Ik ook tegen jullie. Deze materiële schepping is werkelijk groot en wie op de juiste wijze achting voor haar heeft, zal grote vreugde aan haar beleven. Maar in het hart van elk mens ligt iets oneindig groters dan alles wat jullie hier nu zien, want dit zal nooit groter worden dan het is. Jullie echter zullen in jullie harten eeuwig groeien in liefde, inzicht en wijsheid. Jullie kunnen nu reeds deze grote scheppingsmens overzien en hem berekenen en begrijpen. Hij echter is dood en tot niets in staat. Bovendien weten jullie ook nog dat dit grote beeld hier reflecteert vanuit jullie zelf. Als dat allemaal in jullie en niet buiten jullie is, hoe groot moeten jullie dan zijn, dat zoiets in jullie harten een plaats vindt? Verwonderen jullie je daarom niet te zeer over zulke afmetingen, want jullie moeten weten dat er voor Mij niets groters kan bestaan dan alleen de liefde in de harten van Mijn kinderen tot Mij, hun Vader.
Hoofdstuk 152: Verhouding tussen materiële en geestelijke grootheid. Gelijkenis van de kunstmatige reuzenkorrel en het natuurlijke tarwekorreltje. Door de derde deur in de zuidelijke wand straalt het licht van een nieuwe schepping van eeuwige liefde. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[11] Denken jullie wel dat Ik, als de oorzaak van alle bestaan en de orde van alle ordening, een dergelijke wet kan rechtvaardigen? Daarom kom Ik nu om jullie te redden of voor eeuwig te oordelen. Niet voor niets riepen jullie geesten je toe, dat in dit gezelschap de 'Verschrikkelijke' komt; maar dat waren geen goede geesten, doch door de echte Satan misleide! Ik ben niet de Verschrikkelijke, doch slechts zuivere liefde voor de onschuldigen, maar wel een eeuwig gericht voor diegenen, die eenmaal Mijn woorden wet bezitten en daar niet naar handelen!'
Hoofdstuk 154: Over de ware wijsheid en de schijnwijsheid van de zonnewijzen De wet van de bloedschande onder de zonnebewoners, een kunstgreep van Satan! - Over het doel van de komst van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Maar ons geestelijke wezen en de nieuwe aarde en de nieuwe hemel hebben werkelijk niets van doen met jou, omdat hun eeuwig bestaan enkel en alleen in de Heer zijn polen vindt, en die zijn liefde en wijsheid of het goede en het ware!
Hoofdstuk 194: Nogmaals een poging van Martinus, om Satan het verkeerde van zijn stijfkoppigheid duidelijk te maken - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[33] Datzelfde drievoudige begrip liefde, licht, vuur, verspreidt zich in de zoete, zure en bittere kwaliteiten en ontsteekt deze beide laatsten en spijzigt en drenkt hen met haar zoete liedessappen, versterkt hen en ver­licht hen, maakt hen levend en vriendelijk. En wanneer deze lichtende, zoete liefdekracht tot hen komt, zodat zij daarvan proeven en tot leven gewekt worden, ach dan is er een heerlik triomferen, een grote liefde breekt zich baan, een lieflijk welkom is bereid, het is een proeven der zaligheid. De bruidegom kust zijn bruid, o zaligheid en grote liefde; hoe zoet zijt gij, hoe vriendelijk zijt ge, hoe lieflijk is toch uw smaak, hoe zacht geurt gij, ach edel licht er zuivere klaarheid; wie kan uw schoon­heid meten? Hoe schoon is uwe liefde, hoe schoon zijn uwe kleuren! Wie in eeuwigheid kan dit uitspreken? Waarover schrijf ik toch, ik die toch slechts stamelen kan als een kind dat leert spreken. Waarmede zal ik dit vergelijken? Zal ik het vergelijken met de liefde dezer wereld? Deze is hierbij vergeleken slechts als een donker dal. Ik kan het nergens anders mee vergelijken dan met de opstanding uit de doden. Het liefde­vuur zal wederom in ons branden en het zal de mensen vreugdevol om­ helzen en onze bitterheid, zuurheid, koude, duisternis en dood zullen ontbranden ten leven en het liefdevuur zal alles omvatten o, edele Geest, waarom zijt gij van ons gegaan? O boosheid en zuurheid, gij zijt de oorzaak. O grimmige duivel, wat hebt ge toch gedaan; gij die u zelf en al uw schone Engelen in de duisternis gestort hebt! Ach en eeuwig­durend ach! Dewijl toch de lieflijke, schone liefde ook in u was, o, gij hoogmoedige duivel, waarom was u dat niet genoeg? Gij waart toch een cherub, en in de Hemel was er niets schoners dan gij; wat zoekt ge dan nog? Wilt gij God zelf zijn? Ge wist toch wel, dat gij maar een schepsel waart en niet het meetsnoer in uw hand houdt! Wat beklaagt ge u dan, o gij vervloekte, boze duivel, wat hebt ge het voor ons be­dorven. Hoe wilt ge u zelf nog rechtvaardigen, of wat verwijt ge mij. Ge zegt, dat als gij niet gevallen waart, dan zou de mens niet bestaan hebben. O, gij leugenduivel! Als dat waar was, zo zou de Salniter, waar­uit de mens geschapen is, zowel als datgene waaruit ge zelf geschapen zijt, in eeuwige vreugde en klaarheid daar zijn en zou in God zijn opge­stegen en in de zeven Geesten Gods de zalige liefde en de Hemelse vreugden geproefd hebben. O gij, leugenduivel, wacht toch een stonde; de Geest zal u uwe schande openbaren. Toef nog een wijle, zo zal uw rijk ten einde zijn. Wacht, de boog is reeds gespannen; wanneer de pijl u treft, zo zult ge vallen, uw plaats is reeds bereid, deze moet nog slechts aangestoken worden. Draag ijverig hout naderbij, opdat ge niet zult bevriezen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Mozes schrijft daarover, wanneer hij zegt in 1 Gen. 1 vers 11-13. God zeide: Dat, de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid, zaad zaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde: en het was alzo. En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid, zaad zaaiende naar zijn aard en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was naar zijn aard: en God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de derde dag. Dit is juist en zuiver beschreven; maar het ware begrip, de diepere be­tekenis blijft verborgen in de woorden en is nooit door de mensen be­grepen. Want de mens heeft sedert de tijd van zijn val, nooit het aller­innerlijkste der dingen kunnen begrijpen, zoals daar in de Hemelse ge­boorte. Want zijn verstand was gevangen in de uiterlijkheid der dingen en heeft niet in de Hemel kunnen schouwen en de innerlijke geboorte niet kunnen waarnemen, welke niettegenstaande dat toch ook in de verdorven aarde, ja overal tegenwoordig is. Ge moet niet denken, dat God iets nieuws hier heeft geschapen, dat er voorheen niet was; wanneer dat het geval was, zo zou er een andere God geweest zijn, hetgeen toch niet mogelijk is. Buiten deze eeuwige God bestaat niets en ook de poorten der hel bestaan niet buiten deze eeuwige God. Er is slechts een afschei­ding, een vijandschap ontstaan tussen de liefde, die in het licht staat en de boosheid, die in de duisternis ligt en zij beiden kunnen elkander niet begrijpen, hoewel ze als één lichaam zijn. De Salniter, waaruit de aarde ontstaan is, is er van eeuwigheid al ge­weest en was besloten in de zevende oergeest, welke de natuurgeest is; de andere zes Oergeesten brachten voortdurend de zevende oergeest tot leven en zij worden ook zelf door hem omsloten; zij zijn de kracht en het leven geweest van de zevende oergeest, zoals de siderische geboorte dat was in het vlees.
Hoofdstuk 21: Over de derde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] Daarom moet dit derde vers, op de juiste manier weergegeven ook zo luiden: AI het geschapene ontstond uit deze oergrond van de schepping, die in zichzelf de eeuwige diepste grond van zijn totale bestaan is. Het licht, het woord en de wil brachten uit dit eigen wezen het eigen licht, de eeuwige eigen scheppingsgedachte, in het vaste zichtbare bestaan voort, en er is niets in de gehele eeuwige oneindigheid, dat niet op dezelfde manier uit dezelfde oergrond in het zich openbarende en zichtbare bestaan gekomen is.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (En het woord werd vlees en woonde onder ons, en wij zagen Zijn Heerlijkheid, een heerlijkheid als van de eniggeboren zoon van de Vader, vol genade en waarheid. Joh. 1:14) Als de mens zo door de wedergeboorte een echt kind van God wordt, welke geboorte als het ware door God of de liefde tot God plaats vindt, dan komt hij tot de heerlijkheid van de bron van alle licht in God, ofwel tot het eigenlijke goddelijke bestaan. Dit bestaan is de werkelijke eniggeboren zoon van de Vader, zoals het licht inwendig verborgen rust in de warmte van de liefde, zolang de liefde het niet opwekt en uit zich naar buiten Iaat stralen. Dit heilige licht, dat zo naar buiten straalt, is in wezen de werkelijke heerlijkheid van de zoon van de Vader en het doel van iedere wedergeborene; daar wordt de wedergeborene gelijk aan die heerlijkheid, welke eeuwig vol genade (Gods licht) en vol waarheid is, en dit is de echte werkelijkheid of, anders gezegd, het vlees geworden woord.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] In Kapérnaum bleef Ik maar kort, omdat daar vrijwel geen geloof en nog minder liefde te vinden was, want het was een plaats waar veel handel gedreven werd. Waar men bezeten wordt door de handelsgeest daar hebben geloof en liefde afgedaan en waar zijn, daar kan Ik weinig of niets doen.
Hoofdstuk 12: Naar Kapérnaum. Begin van het prediken. In Jeruzalem. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] 'Verkopers' en 'kopers' verpersoonlijken de lage onreine hartstochten van de mens; het ten verkoop aangeboden vee duidt op de onderste trede van de dierlijke zinnelijkheid en tevens op de daardoor opgeroepen grote domheid en blindheid van de ziel, wiens liefde gelijk is aan die van een os, die zelfs niets weet van de zinnelijke voortplantings - en geslachtelijke liefde, maar die alleen maar de grofste poliepachtige liefde beleeft aan het vreten, en wiens begrip gelijk is aan het bekende vermogen tot begrijpen, dat schapen hebben!
Hoofdstuk 16: De geestelijke betekenis der tempelreiniging. Jezus spreekt met Nicodemus. Johannes spreekt over Jezus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Hierdoor raakt de vrouw helemaal in verwarring en weet niets uit te brengen; want haar hart was erg vurig en haar liefde groeide zichtbaar.
Hoofdstuk 28: De Heer maakt Zich bekend als de Messias. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Dan zegt de vrouw, terwijl ze op Mij wijst, met tranen van liefde en oprechte dank in haar ogen: 'Hier zit Hij nog! Hij alleen is nu mijn hoogste eer, een eer, die mij niet door jullie en ook niet door de hele wereld gegeven is en die mij dus net zo min afgenomen kan worden! Want Hijzelf heeft hem mij gegeven en van Hem heb ik hem gekregen! Ik weet wel, dat er niets in mijn hele wezen de moeite waard is om van Hem, de Heer der heerlijkheid eerbetoon te krijgen; maar Hij gaf het en ik nam het voor jullie en vertelde jullie van Hem, omdat je voordien niets van Hem wist. Zie, dat is het wat ik hier heb en wat je mij niet gegeven hebt, en omdat ik het nu eenmaal heb, kunnen jullie het mij niet meer afnemen, en het is een ereteken van de juiste soort en het houdt zijn waarde tot in eeuwigheid. Jullie ereteken is echter maar tijdelijk en dan nog alleen maar voor Sichar, en dat kan men missen als men het eeuwige heeft. Ik hoop dat je nu begrijpt hoe en wanneer ik mijn grootste deel van de echte eer genomen heb.'
Hoofdstuk 31: Het echte ereteken. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...