Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

614 resultaten - Pagina 32 van 41

...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41
[3] Wat moet er nu gebeuren? Steenbakkers gaan met de klei aan het werk. De losse klei wordt nat gemaakt en dan flink gekneed. Heeft hij zich flink gehecht en is hij taai genoeg, dan wordt hij tot de jullie welbekende stenen gevormd. Opdat de kleideeltjes in de stenen zich nog inniger en duurzamer met elkaar zullen verbinden, wordt iedere steen nog in het vuur gebakken, waardoor hij met het verkrijgen van die grotere stevigheid gewoonlijk ook de jullie welbekende kleur krijgt. Wat gebeurt er nu met de kalksteen? Kijk, daar wat verderop worden al verscheiden ovens gebouwd, waarin de kalksteen gebrand wordt. Wat er met de gebrande kalk gebeurt, weten jullie toch zeker wel? Laten we verder kijken. Timmerlieden hebben zich over de boomstammen ontfermd en bewerken ze ten behoeve van de bouw. De smeden gaan met de hoop erts bezig, smelten het, halen het bruikbare ijzer eruit en bewerken het tot allerlei benodigdheden voor de bouw. Verder zien jullie hoe anderen de kiezelstenen fijnstampen en vermalen en op de jullie reeds bekende wijze tot zuiver glas verwerken.
Hoofdstuk 2: De hele natuur, een evangelie van Gods ordening - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Kijk, zo verhouden zich de zaken! De ene bergbeklimmer gaat met liefde de bergen op en op die bergen is de liefde de schepper van zijn zaligheid. Wie alleen met zijn verstand de bergen intrekt, zal zeker geen zaligmakende beloning vinden, maar hij zal voor zijn, moeite bitter weinig of helemaal niets vinden omdat dit door zijn verstand geweldig wordt belemmerd. En de derde, die helemaal niets heeft, zal op de bergen alles verliezen, want een dode kan toch geen vreugde in het leven vinden omdat hij daar ongevoelig voor is. Zo kost het ook veel moeite om een steen op een berg te brengen; maar als hij boven wordt losgelaten, stort hij met grote snelheid neer in de diepte van de dood. Als jullie dit nu allemaal duidelijk op een rijtje zetten, zal de geestelijke zon jullie zeker niet meer zo eenvoudig voorkomen als voorheen. Wat zich daarop echter nog allemaal zal voordoen, zullen we in het hierna volgende duidelijk vernemen. Daarom genoeg voor vandaag.
Hoofdstuk 5: Over het rijk Gods in de mens - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Het tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Kijk nu maar eens voor je uit in de omgeving waarin we ons nu bevinden; hoe bevalt ze jullie? Jullie zeggen: wat een vraag! Hoe zou deze omgeving ons bevallen, het is hier zo donker dat we eigenlijk meer tasten dan zien. We moeten ons aan jou vasthouden, anders zijn we kennelijk verloren, want we zien niet eens de grond waarop we staan. We weten dus niet waarop we lopen; is het steen, zand, modder of water. Want zoals gezegd, we zien hier niets; niet eens jou of onszelf.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[17] We zijn nu eenmaal hier, dat staat buiten kijf; maar hoe lang moeten we in dit sobere rijk blijven wonen? Zal het met ons bestaan ooit nog eens goed aflopen? Of zullen we het allerzaligste genoegen hebben misschien voor eeuwig rond te moeten dolen in deze met zegeningen overspoelde landouwen? Kijk, dat is een buitengewoon belangrijke vraag; maar juist deze belangrijke vraag roept om iemand die haar zou willen beantwoorden. Geëerde toehoorders, wat dat betreft kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat jullie eerder van een steen een antwoord krijgen dan van mij. Ik wil niemand bij voorbaat uitsluiten, want zoveel hoofden zoveel zinnen. Ik denk echter dat bij deze buitengewone verlichting van ons grote toneel, iemand hierover amper iets zinnigs aan het `daglicht' kan brengen, want om iets in een helder licht te stellen moet er ook licht voorhanden zijn en voor daglicht is zon nodig.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Ik wil daarmee niets anders zeggen, zegt de biechtvader, dan dat Christus in Zijn oordeel heel wat milder is dan Zijn priesters en schriftgeleerden. Deze hebben onze echtbreekster zonder de geringste genade en barmhartigheid zonder meer tot een openbare steniging veroordeeld; maar Christus zei tegen hen: `Wie van jullie zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar!'
Hoofdstuk 63: De biechtende non en de ware biechtvader - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Kijk, de overste staat als versteend voor de groep zusters en weet niet wat ze nu moet doen, want voor zichzelf houdt ze deze scène nog steeds voor een uitzonderlijk werk van de duivel. De Heer zegt tegen haar: wat denk je nu bij jezelf? Was het bij jullie dan niet een geloofspunt dat de satan voor de naam van Jezus Christus op de vlucht moest slaan en dat voor deze naam iedere knie moet buigen, zowel in de hemel, als op aarde en onder de aarde? Wanneer de satan echter zo'n geweldige vrees koestert voor de naam van Jezus, zal hij hem dan zelf uitspreken of zich zelfs in Zijn gedaante veranderen? Zie, hoe groot jouw dwaasheid is! Jij bent voor een zuiver licht nog niet rijp en je zult ook nog niet rijp zijn, zolang je nog niet de laatste steen van dit klooster in jezelf vernietigd zult hebben.
Hoofdstuk 64: Verlossing van de arme gevangenen. Oordeel en jongste dag - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Wanneer de Heer Zijn kerk en Zijn dienaren op aarde met zo'n heerlijkheid toerust, hoeveel te meer zal Hij dat hier in het rijk der zalige geesten doen. Wanneer Hij dus hogere boden naar ons toe stuurt, dan kun je toch vol vertrouwen verwachten dat dergelijke boden niet in de gedaante van zo'n echt straattype zullen verschijnen, maar met grote praal en hemelse majesteit. Want er staat toch in de Schrift dat de Heer met grote macht en heerlijkheid zal rondtrekken op de wolken des hemels. Hoe kunnen dergelijke straattypen dan afgezanten van God zijn? Vermomde boden van de hel, ja, maar geen hogere boden van de hemel. Daarom maar recht vooruit met ze naar de dwangtoren, die gebouwd is uit louter gewijde stenen. Het zal dan wel meteen duidelijk worden, van wat voor gezindheid ze zijn. Want zo'n gewijde steen moet voor duivelen duizendmaal erger branden dan de onderste hel.
Hoofdstuk 71: In ogenschijnlijke gevangenschap bij de paradijselijke augustijnen. Hun twijfel over de juistheid van hun handelen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[14] Weet jij wat beters, deel het ons dan mee en we zullen deze onzekere schijn heel graag omruilen, zelfs tegen een onplezierige zekerheid. Doe met mij en met ons allemaal wat je wilt, maar bespaar ons de hel en nog verdere vragen. Want ik heb je nu alles verteld en je kunt me nu nog vragen stellen zoveel je maar wilt, ik zal je op elke vraag weten te antwoorden als een steen; want waar niets is, daar kan de dood niets nemen!
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Nu zeg ik: luister, beste vriend, ik denk dat je niet zo stom bent als een steen en daarom zul je wel in staat zijn om nog een vraag te beantwoorden. Ik zal deze vraag dan ook zo eenvoudig mogelijk stellen. Luister dus!
Hoofdstuk 74: Vraag naar de liefde tot Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Lieve vrienden en broeders, kijk, jullie stille vraag stoelt op tweeërlei gedachten, maar toch kan er wel een bevredigend antwoord op worden gegeven, want deze gebeurtenis is daarom ook zo geleid, opdat jullie daarin een kleine, leerrijke steen des aanstoots zouden vinden.
Hoofdstuk 101: Leiden, trekken en dragen in geestelijke betekenis - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Zoals het er echter nu met de grondverdeling op aarde uitziet, behoort de grond geheel en al toe aan enkele grootgrondbezitters. Het overige volk is ten dele ofwel slechts mede-eigenaar, ondereigenaar of pachter, maar verreweg het grootste deel van het volk op aarde heeft nog geen steen om onder zijn hoofd te kunnen leggen.
Hoofdstuk 90: Over de zegen van de wijze beperking - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[8] Men zal nu zeggen: Hij was immers de Heer van de gehele natuur en alles behoorde Hem toch al toe. Dat is juist, maar hoe kan Hij dan in werelds opzicht zeggen dat de Zoon des mensen nog geen steen bezit en dan anderzijds zeggen dat Hij niet gekomen is om de wet op te heffen, maar om haar tot de laatste letter te vervullen.
Hoofdstuk 83: Wat betekent `stelen'? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[4] Dezelfde Wetgever zegt verder: 'De vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar de Zoon des Mensen heeft zelfs geen steen waarop Hij Zijn hoofd zou kunnen leggen!' Anderzijds zien we weer hoe Zijn leerlingen zelfs op een sabbat aren plukken, dus kennelijk stelen. Maar toen de eigenaren van de akkers daarover hun beklag deden, zeg eens, wie kreeg toen van de grote Wetgever een vermaning en een zeer gevoelige terechtwijzing? Jullie hoeven het maar in de bijbel na te lezen en het zal jullie allemaal duidelijk worden.
Hoofdstuk 83: Wat betekent `stelen'? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[13] Jullie zeggen nu weliswaar: wil een verhelderend beeld volkomen juist zijn, dan moet het ook de ondergang en niet alleen de opgang of terugkeer aangeven, dus het nuttigen evengoed als het weer verteren. Het is waar, de kat verslindt de muizen zoals de eeuwigheid de tijdsperioden en haar werken, maar de tijdsperioden en haar werken komen ook weer uit de eeuwigheid voort. Maar of de muizen ook uit kat voortkomen? Daarover schijnen de vele wijzen uit het morgenland te zwijgen en wij zijn van mening dat wij zoiets, zelfs met een steen der wijzen zo groot als een centrale zon in onze hand, nauwelijks zouden kunnen verklaren!
Hoofdstuk 46: Ineenvloeien van tijd en eeuwigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41