Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

32391 resultaten - Pagina 32 van 2160

...  20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45  ...
[2] IK zeg: 'Daar hoef je je weinig of helemaal niet om te bekommeren! Als jij het begrijpt, waar zou je je dan verder druk om maken? Zij zullen het dan wel begrijpen wanneer de tijd voor hen daar is; want zij zullen nog langer bij Mij zijn, terwijl jullie morgen naar jullie land zullen vertrekken!
Hoofdstuk 15: De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Bovendien wordt het ook niemand toegestaan de toegestane tienduizend pond in al te korte tijd te verwerven; want het is maar al te duidelijk dat zo 'n verrijking in een te korte tijd niet mogelijk is zonder allerlei bedrog en andersoortige gewelddadige afpersingen, behalve dan in geval van een geschenk of een erfenis of een eventuele vondst.
Hoofdstuk 17: De wijze wetgeving in Mathaël's koninkrijk aan de Pontus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] IK zeg: 'Je hebt deze mens heel juist beoordeeld en de zaak ligt bij hem inderdaad zoals je zegt; want zoveel natuurlijke, gezonde wereldervaring als deze Roclus, en door hem ook zijn elf metgezellen, heeft wel niemand van jullie. Maar omdat hij in deze tijd al herhaaldelijk naar aanleiding van zijn aanzienlijke, aardse schatten op louter list en bedrog is gestoten en overal de godheid vertegenwoordigd vond door de grootste en sluwste bedriegers, daarom kan men zich er ook niet over verwonderen dat hij tenslotte noodgedwongen het kind met het badwater moest weggooien.
Hoofdstuk 25: Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Die eerste weldoener van zijn medemensen werd door hen beslist op handen gedragen en zijn opvolger niet minder. Dat wekte afgunst op bij sommigen die hielden van een lui leventje, en zij verlangden ook om door hun medemensen op handen gedragen te worden. Zij probeerden ook hun ervaringen in bepaalde opzichten uit te breiden, maar begonnen tevens steeds meer geheimzinnig te doen om zich daardoor bij hun medemensen belangrijk te maken. Iemand die het een lange tijd volgehouden had stom als een vis, maar met een verheven gezicht, rond te wandelen en die natuurlijk door veel nieuwsgierigen heel indringend gevraagd werd waarom hij steeds zo zonder iets te zeggen en diepzinnig kijkend rondliep, antwoordde daarop: 'Als jullie zouden weten wat ik weet, en gezien, gehoord en ervaren zouden hebben wat ik gezien, gehoord en ervaren heb, dan zouden jullie van stomme verbazing nog woordelozer zijn en diepzinniger kijken dan ik!'
Hoofdstuk 23: Roclus' mening over goden en priesters - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[12] Zij gebruiken daarom hun tijd alleen maar om steeds doeltreffender hun absolute onwetendheid voor het volk te verbergen en het een zo groot mogelijk rad voor ogen te draaien, wat voor hen die het met hun denken toch zo ver gebracht hebben dat zij in zichzelf helemaal niets weten -waar al veel voor nodig is -, nu juist niet zo'n moeilijke opgave is.
Hoofdstuk 26: Cyrenius bejegent Roclus als vriend. De oorzaak van het verval van het priesterschap - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] Ik vroeg de boeteverkondiger, die overigens heel vriendelijk was waarin dan de naboetedoening van deze stekelboetedoener bestond. En deze antwoordde: 'Uit twee of ook drie dingen! Ten eerste kan hij de stekels tot aan het eind van zijn leven in zijn lichaam laten zitten, wat veel ongemakken met zich mee brengt, vooral bij de nachtrust; want dergelijke boetelingen kunnen dan alleen op het stuifzand of met aan hem vastgebonden zakken die met lucht gevuld moeten zijn, in het water hij nachtrust genieten. Ten tweede kunnen zij de stekels weer uit hun lichaam trekken, maar per dag niet meer dan één, en dus hebben zij voor het uittrekken net zoveel tijd nodig als eerder voor het insteken. Ten derde kunnen zij ook alle stekels er in een keer uit laten trekken en daarna een balsembad nemen. Dat heelt het snelst de wonden en de boeteling is daarna meteen weer een bruikbaar mens die tot werken in staat is, maar hij moet daarvoor of een groot offer aan Lama schenken, of vier jaar lang slaaf van een priester zijn en diens akker, weiden en tuinen verzorgen, waarbij hij zichzelf echter geheel uit eigen middelen moet verzorgen. Dat het hem daarbij met al te goed gaat, laat zich vanzelfsprekend wel indenken!'
Hoofdstuk 27: Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem. Indische gruwel van boetedoening - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Deze hoogvlakte, in het midden waarvan zich de nu beschreven berg D.iet de heilige stad bevindt, is ook niet zo gemakkelijk te bereiken als men zich dat misschien voorstelt; want vooraf moet men in lange dagreizen vele bergen, dalen, kloven en ravijnen overwinnen. Aan het eind volgt nog een bergengte, zoals er geen tweede ergens ter wereld meer te vinden kan zijn! Om tenslotte op de hoogvlakte te komen moet men ladders beklimmen, want zonder deze is het onmogelijk om op de hoogvlakte te komen. Je kunt er ondanks alle inspanningen onmogelijk verder komen, want deze natuur vestingen zijn door geen aardse krijgsmacht in te nemen, noch door belegering, noch door wat voor andere gewelddadige middelen dan ook. Men kan weliswaar de volken gedurende enige tijd van hun Lama-opperpriester afsnijden, - maar hen van hem afvallig maken nooit! Want daarvoor zorgen wel zijn machtige vorsten, waarvan elk in staat is uw krijgsmacht te verdubbelen. Ik raad het u daarom niet aan u aan het grote Indië te vergrijpen; want het zou u daarbij heel slecht vergaan!' -Daarop zweeg hij weer en ik had tijd er het mijne van te denken. Dat ook de god der Indiërs weer een mens is en zich uitstekend heeft weten te beveiligen, dat ben ik te weten gekomen en ik wist nu juist datgene wat ik had willen weten.
Hoofdstuk 29: Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (ROCLUS:) "De ruwe en tevens toch geweldige krachten van de natuur kunnen alleen maar erg grof te werk gaan en die wijze van werken is Iets noodzakelijks, want hun woeden roept de microkrachten in het leven, en die vormen zich dan pas tot iets, als zij door de geweldige uitwerking van de grote oerkrachten in zekere zin tot leven worden geroepen. Door wederzijds aantrekken en afstoten krijgen de kleine krachten pas vorm en beginnen de aangenomen vormen te ontwikkelen, treden dus in een voelbaar bestaan, dat zij zolang behouden als zij in hun afgescheiden staat een andere, krachtiger op hen inwerkende kracht kunnen weerstaan. Als deze de kleine kracht overweldigd heeft, is het met de afzonderlijke, kleine kracht volledig gedaan. Haar vorm lost zich samen met haar op en alles wordt door de grote kracht weer verslonden, zoals dat ook treffend getoond wordt met het beslist door een wijze uit de oertijd bedachte beeld van Chronos die als stamvader van de goden zijn kinderen weer verslindt. Dit genoemde beeld van de mythische oergod Chronos stelt de tijd voor en de daarin werkende krachten. De tijd schept alles, onophoudelijk schept zij lachende akkers en tevens dorre stoppelvelden. Ontstaan en vergaan, leven en dood, zijn en niet-zijn gaan steeds gelijktijdig samen. Geen stilstand, geen oponthoud; de ene golf roept de volgende op, - maar daar tussendoor loopt ook tevens de vore, het graf! Wat het stempel van het leven draagt, draagt op de keerzijde ook het stempel van de dood.
Hoofdstuk 32: De natuurfilosofie van Roclus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Ook alle andere aanwezige gasten waren buitengewoon verbaasd over het scherpe verstand van deze Esseen, en betreurden het aldoor dat Roclus met Mij nog geen kennis had gemaakt. Iedereen was nu uiterst gespannen op wat Ik uiteindelijk op dit alles zou zeggen. Maar voor Mij was de tijd nog steeds niet rijp om een soort discussie met Roclus te beginnen, omdat hij toch nog het een en ander in zijn hart verborg waarmee hij tijdens dit zeer openhartige gesprek nog niet voor de dag was gekomen; maar in een verder gesprek zou Cyrenius niet meer opgewassen geweest zijn tegen Roclus.
Hoofdstuk 36: Roclus wordt naar Raphaël verwezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Dat dit niet bepaald aangenaam is voor de oude troetelkinderen van Abraham, wier hart en ziel versteend zijn, is begrijpelijk; maar wij kunnen er werkelijk niets aan doen, en het wordt nu toch wel eens hoog tijd om deze oude Augiasstal te reinigen! Deze kerels maken ons voor goddelozen uit en noemen ons onteerders van het allerheiligste. Waar is dan hun god, die wij onteren, en waar is hun allerheiligste?! Is dat soms hun tempel, de voorhang daarin, of de half ijzeren en halfhouten ark des verbonds met de naftavlam, of voorheen met een rookzuil, die evenwel iets moeilijker te produceren was dan de naftavlam?! Of moeten soms die reusachtige zogenaamde cherubijnen het allerheiligste voorstellen, of het oude manna in de ark, de staf van Aäron, of de oude ossehoorn bazuinen waarvan het geschal de muren van Jericho deed instorten, of de gouden harp van David en zijn kroon, of de hele zogeheten heilige schrift, die de Farizeeën niet meer mogen lezen maar alleen maar mogen aanbidden?! Kortom, ik zou de god der joden en zijn allerheiligste toch wel eens ergens anders willen zien of in iets anders willen waarnemen dan in die antieke rommel waarin niets anders te zien en waar te nemen is dan een door mensenhand vervaardigde oude, kunstige, typisch Egyptische logheid, die van iets puur goddelijks nog veel verder afstaat dan het blauw van de aardse hemel! En als men zoiets, wat alleen maar een oude, schandelijke leugen is, onteert wat voor ergs doet men dan?!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Heb jij echter ook in Indië slaven gezien, dat wil zeggen slaven die ze elders gekocht hebben.? Zeker niet! Er zijn wel slaven van het eigen bijgeloof, wat ook erg is, maar toch niet zo erg als slaven die men koopt! De slaven die verkocht en dan door anderen weer gekocht worden, worden slechts als lastdieren behandeld en lange tijd verre gehouden van Iedere geestelijke ontwikkeling. Wat zij doen moeten is: blindelings gehoorzamen, zwijgend dulden en nog erger lijden dan het vee. Als ze dit niet doen, is de grootste, willekeurige, voor geen enkel gerecht ter wereld te verantwoorden mishandeling hun deel! Zelfs het doden van een slaaf als dit van zijn heer uitgaat, is wettelijk niet strafbaar! Alleen wanneer je buurman een slaaf van jou gedood zou hebben, is hij verplicht je een schadevergoeding te geven.
Hoofdstuk 40: Het ontstaan van slavernij - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Toen echter later door het werk van de slaven de heren van het land rijk werden, maar niet allemaal in gelijke mate, zodat sommigen aanzienlijk rijker werden dan anderen, duurde het niet lang of er ontstond afgunst, twist en ruzie. Pas toen vond men het noodzakelijk om burgerlijke wetten op te stellen waar iedereen zich aan had te houden, zelfs de 'VAR"(Farao = Herder) inbegrepen. Toen begon men dan ook de slaven beschaving bij te brengen door hen -natuurlijk zeer verhuld -enig begrip van de godheid bij te brengen, en hen op die wijze voor elk afzonderlijk van God uitgaand en zichtbaar verschijnsel meteen een allegorische persoonlijkheid voor ogen te stellen, die de slaven als een godheid moesten vereren. Daardoor werden de in de loop der tijd machtig geworden slaven volgzamer en zachtaardiger en droegen ze hun lot met meer geduld; want ze waren zeer bevreesd voor de onzichtbare machthebbers, omdat ze door de geheime kunsten van de Egyptenaren tot een bepaalde overtuiging kwamen dat er echt zulke goden bestonden en dat hiermee niet viel te spotten.
Hoofdstuk 41: De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren en de toestand aldaar - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Stel je nu zelf eens de situatie van die oude wijze Egyptenaren voor! Ze waren wijs en rijk; wat de een had en begreep, dat begreep ook ieder ander, ieder bezat ook dezelfde rijkdom en hoefde dus helemaal niet bij d.e buurman zijn kost te verdienen; meestal zorgde ieder alleen voor zijn eigen grondbezitting met zijn kinderen. Zolang de mensen nog vrij jong en krachtig waren, liep het wel goed met zo'n egoïstisch wijze huishouding; toen de mensen echter ouder en zwakker werden en te maken kregen met ouderdomskwalen, kregen zij behoefte aan hulp. Maar wie had hen moeten helpen? Je zegt: 'Hun kinderen!' Dat zou men denken; maar in die tijd had Mozes Gods geboden nog lang niet aan de mensen verkondigd. En volgens hun natuurlijke, wijze wetten waren de kinderen ten opzichte van hun ouders ook niets anders dan ieder ander vrij mens. De kinderen dienden en gehoorzaamden hun ouders slechts tot ze volwassen waren. Daarna werden ze vrij en hadden ze geen verplichting meer tegenover hun ouders; want met hun pure verstand hadden ze de wijze grondregel aangenomen dat kinderen tegenover hun ouders, als zijnde hun werk, net zo min verplichtingen hebben als een huis tegenover zijn bouwmeester, behalve dat er in gewoond wordt, -hoe het gebouwd wordt is de verantwoordelijkheid van de bouwopzichter en degene die de bouw uitvoert. Is het huis goed gebouwd, dan zal het daarin ook goed en aangenaam wonen zijn; maar is het huis slecht en onzorgvuldig gebouwd, dan zal het ook een slechte woning zijn, waarvan de schuld dan niet bij het huis maar bij de bouwmeester zelf ligt.
Hoofdstuk 41: De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren en de toestand aldaar - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] ROCLUS zegt: 'Dat zou een wanhopige toestand zijn, vooral voor een ziende arts! Het zou immers duizend maal beter zijn om helemaal niet te bestaan, dan als een ziende onder de blinden te leven die vol wantrouwen, eigendunk en hoogmoed zijn! Maar je hebt gelijk, mijn beste, zeer wijze Jongen! In de wereld is het nu eenmaal zo en niet anders; daarom is het in mijn ogen beter om de blinden te verlaten en ieder conflict met hen zoveel mogelijk te vermijden. Verliezen ze daardoor iedere ziende leider, dan moeten ze uiteindelijk allemaal na korte of iets langere tijd aan de rand van een afgrond komen die hen allemaal, dat kan niet anders, moet verzwelgen. Hun einde is weliswaar treurig maar zeker, en niemand kan hen daarvoor behoeden!"
Hoofdstuk 47: De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[7] Maar je tweede voorbeeld is van geheel andere aard, ofschoon ook dit eenzelfde goedmoedig karakter lijkt te hebben. Daarmee is voor de verre toekomst aan de mensheid een vals bewijs geleverd voor het vermogen van jullie klooster om wonderen te verrichten, waardoor het niet kan uitblijven dat deze inrichting, wegens de algemene blindheid van de mensen, alle goudbronnen van de hele aarde voor zichzelf opent en over niet al te lange tijd in het bezit komt van reusachtige rijkdommen.
Hoofdstuk 49: Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
...  20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45  ...