Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 32 van 1112

...  20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45  ...
[13] Ziet, de mens heeft in zich de gal, dat is het vergif en hij kan zonder dat vergif niet leven, want de gal maakt de geesten beweegbaar, vreugdevol, triomferend en blij, want zij is een bron der vreugde. Wan­neer zij echter in een element ontstoken wordt, bederft zij de gehele mens, want de toorn in de siderische geesten ontstaat door de gal. Dat wil zeggen: Wanneer de gal naar het hart gaat, ontsteekt zij het element vuur en het vuur steekt de siderische geesten aan, die in het bloed, in de aderen, in het element water heersen; dan siddert het gehele lichaam van toorn door het gif van de gal. Een dergelijke bron echter geeft ook vreugde, uit dezelfde substantie als de toorn. Dat gebeurt, wanneer de gal wordt ontstoken ten goede, in dat wat de mens lief is, dan trilt het gehele lichaam van vreugde en daardoor worden de sterregeesten ook aangestoken. Maar een zodanige substantie is er in God niet, want Hij heeft geen vlees en bloed, maar Hij ís Geest en in Hem zijn alle krachten (Joh. 4:2) zoals wij ook in het “Onze Vader” bidden: “U is de kracht”. Ook Jesaja schrijft van Hem: Hij is Wonderbaar, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst. (Jesaja 9).
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Dit nu vermeerdert de leugens van de duivel, en degenen die zo spreken roepen over zich zelf het strengste oordeel op, omdat zij Gods waarheid tot leugen verdraaien. De gehele Godheid heeft in Zijn Wezen de scherpe hoedanigheid, die scherpte, die het koude en duistere samentrekken, ver­oorzaakt. Een gelijke koude als de winter brengt, waardoor het water in ijs verandert. Wanneer in de winter temidden van de koude, de zon zou worden weggenomen, welk een koude en diepe duisternis zou er zijn; er zou geen leven kunnen bestaan.
Hoofdstuk 13: Over de verschrikkelijke, bedroevende en ellendige val van het Koninkrijk van Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] De vierde moordenaar is de toon, want hij klinkt in het vuur, in het zoete water en stijgt op in het lichaam. Hij huichelde ook met de bittere eigenschap en gedroeg zich als een donderslag, alsof hij, op deze wijze zijn goddelijkheid zou kunnen bewijzen; en het vuur gedroeg zich als de bliksem; zij meenden dat zij groter waren dan God. En zó lang gingen zij hiermee voort, totdat zij hun moeder, het zoete water ver­moorden; toen werd het gehele lichaam als een dal der duisternis; en werd tot een duivelslichaam. Een zwarte, duistere duivel. Het woord “teu” ontleent zijn oorsprong aan het harde kloppen of klinken, en het woord “fel” komt van ,,val”.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] Wanneer men de gehele natuur en haar kenmerken beschouwt, zo ziet men de Vader; wanneer men de hemel en de sterren beziet, zo ziet men Zijn eeuwige Kracht en Wijsheid. Zoveel sterren er aan het firmament staan, die toch ontelbaar en voor het verstand onbegrijpelijk zijn, (ook voor een deel onzichtbaar), zo groot en menig­vuldig is Gods Kracht en Wijsheid. Iedere ster die aan de hemel staat, heeft echter een andere kracht en een andere hoedanigheid als de volgende, zoals het ook is met alle schepselen op aarde, als gevolg hiervan. Zo is het met al het geschapene. Nu vinden alle krachten, die in de natuur zijn in God de Vader hun oorsprong; alles, licht, warmte, koude, lucht, water en alle krachten der aarde, nl. bitterheid, zuurheid, zoetheid, wrangheid, hardheid, zachtheid en alles, wat men niet noemen kan, dat alles gaat uit van de Vader. Wan­neer men de Vader met iets vergelijken wil, dan moet men Hem vergelijken met het gewelfde uitspansel. Men moet niet denken, dat iedere kracht, die in de Vader is, op een bepaalde plaats en op een bepaald gedeelte aanwezig is, zoals de sterren op een bepaalde plaats aan de hemel staan, neen, maar de Geest toont, dat alle krachten, die in de Vader zijn, door elkander en met elkander verweven zijn als een centrale kracht, zoals men dat voorgesteld vindt in het boek Ezechiël, Hoofdstuk 1. Hij ziet de Heer in de geest en zinnebeeldig voorgesteld als een wiel, waarvan de vier raderen in elkander uitlopen en elk van de vier is gelijk aan de andere, en toen ze draaiden, draaide elk slechts voor zich zelf; zoals de wind woei zo draaiden zij alle vier en geen van hen had nodig omgewend te worden. Zo is ook God de Vader, want alle krachten zijn in de Vader aanwezig als één centrale kracht en alle krachten zijn in de Vader in onnaspeurlijke klaarheid en ondoorgrondelijk Licht. Ge moet niet denken, dat God in de Hemel en boven de Hemel troont en heerst als een kracht en een macht, die geen verstand en kennis in Zich heeft, zoals de zon: zij loopt haar baan en straalt warmte van zich en licht; zij brengt de aarde en alle schepselen voorspoed of tegenspoed, hetgeen dan vrijelijk zou kunnen plaats hebben, wanneer de andere planeten en sterren dat niet tegen hielden. Neen, zo is de Vader niet. Hij is een almachtige, alwijze, alwetende, alziende, alhorende, alom riekende, alom voelende, alom proevende God, die in Zichzelf is, zachtmoedig, vriendelijk, lieflijk, barmhartig en vol van vreugde, ja Hij is de vreugde zelf. Hij is echter van eeuwigheid tot eeuwigheid onveranderlijk, Hij heeft Zijn Wezen nog nooit veranderd en zal zich in alle eeuwigheid ook nooit veranderen. Hij is niet uit iets voortgekomen of geboren, maar Hij is Zelf alles, in alle eeuwigheid, en alles wat bestaat is door Zijn Kracht tot stand gebracht, door de kracht, die van Hem uitgaat. De natuur en alle schepselen zijn uit Zijn Kracht geboren. Zijn hoogte, lengte en diepte kan geen schepsel, ook geen Engel uit de Hemel doorvorsen. De Engelen in de Hemel leven in des Vaders kracht vol vreugde en vrede en zingen uit de volheid van Zijn Kracht.
Hoofdstuk 3: Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[10] Nu kunt ge zeggen: Had God dan niet zijn hart kunnen verlichten zodat hij boete deed. Maar hij wilde niet verlicht worden, want hij verachtte het licht van Gods Zoon en hij verhief zich meer en meer, tot het water des eeuwigen levens, dat in hem was, in het licht der majesteit geboren, geheel verdroogde en zijn licht werd uitgeblust. Toen was het gedaan.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Wil men echter Zijn Hoedanigheid, Zijn Wezen goed beschrijven, dan moet men het in gelijkenissen omschrijven, want de Geest kan men niet zo beschrijven, omdat hij geen schepsel is, maar de werkende kracht Gods. Bezie nu eens de zon en de sterren, de velerlei soorten van sterren, die ontelbaar zijn en niet te noemen: deze beduiden de Vader. Uit deze zelfde sterren is de zon ontstaan, want God heeft de zon daaruit gemaakt: deze is de Zoon Gods. Nu zijn uit de zon en de sterren de vier elementen ontstaan: vuur, lucht, water en aarde, zoals ik hierna duidelijk zal be­wijzen, als ik over de schepping zal schrijven. Merk nu op: de drie elemen­ten Vuur, Lucht en Water hebben drieërlei bewegingen of werkingen, maar slechts één verschijningsvorm. Ziet, het vuur of de hitte verheft zich uit de zon en de sterren, en uit de hitte verheft zich de lucht en uit de lucht het water. En deze beweging of werking veroorzaakt het leven en de geest van alle schepselen; ook alles, wat in deze wereld maar genoemd kan worden; en dit is de Heilige Geest. Zoals de drie elementen vuur, lucht en water uit de zon en de sterren uitgaan en als het ware één zijn met elkaar, zo gaat ook de Heilige Geest van de Vader en de Zoon uit. En zoals de drie elementen in de diepte werken als één zelfstandige geest, en hitte, koude en wolken maken, en uit de sterren vloeien en alle krachten van de zon en van de sterren zijn in de drie elementen verborgen, alsof zij zelf de zon en de sterren waren, waaruit alle schepselen leven, alzo gaat de Heilige Geest uit van de Vader en de Zoon. Merk nu op het diepe geheimenis. Alle sterren, die men ziet en niet ziet, stellen de kracht van God de Vader voor; uit deze zelfde sterren is de zon geboren, die het hart is van alle sterren. Nu gaat van alle sterren de kracht uit, die in iedere ster in de diepte aanwezig is; de kracht, de hitte en het licht van de zon, ook in de diepte, en in deze diepte de kracht van alle sterren in eenheid met het licht der zon en de hitte der zon, een bewegende werking, van een stof of een geest, alleen hier is geen verstand, want de Heilige Geest is het niet; zo hoort ook het vierde element tot een natuurlijke geest. Nu is in de ganse diepte des Vaders, buiten de Zoon, niets, want de grote, onmeetbare en onnaspeurlijke Kracht des Vaders en de ondoorgrondelijke kracht en het ondoordringbare Licht van de Zoon, veroorzaakt een levende, volkrachtige, alwetende, alhorende, alproevende, altastende en alvoelende Geest, waarin alle kracht en wijsheid is, zo als in de Vader en de Zoon. Zoals in de vier elementen de kracht en de glans van de zon en alle sterren verborgen is, zo is dat ook in de diepte des Vaders, en dit is eerst recht de Heilige Geest, die de derde zelfstandige persoonlijkheid is in het Wezen van God.
Hoofdstuk 3: Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[32] Wanneer gij iets zoets in de warmte plaatst, en het laat staan, zo wordt het zuur, hetgeen ook water, bier of wijn in een vat doet. Van de andere eigenschappen verandert er geen, dan alleen dat ze een onaangename reuk krijgen, hetgeen zijn oorzaak vindt in de eigenschap van het water. Nu zult ge zeggen: Waarom heeft God den bozen Geest van Lucifer, die uit het lichaam van Lucifer is uitgegaan, in zich toegelaten? Hij had hem toch kunnen weren.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De duivel zal zich hier weren als een hond, die bijt, want zijn schande zal hier geopenbaard worden en dit zal de lezer menige diepe schok geven en hem wat dit aangaat, menigmaal doen twijfelen. Want niets doet hem onaangenamer aan dan dat men hem zijn heerlijkheid voor de voeten werpt en hem laat voelen, welk een vorst en koning hij geweest is. Wanneer hem dat wordt voor de voeten geworpen, woedt en werkt hij als wilde hij de wereld bestormen. Wanneer nu enig lezer, in wie de Heilige Geest niet oppermachtig is, dit hoofdstuk mocht lezen, zo vrees ik, dat de duivel het er op zal toeleggen hem er aan te doen twijfelen, of het ook inderdaad zo is, als het hier beschreven staat. Dit zou hij doen, opdat zijn rijk niet zou worden te kort gedaan en zijn schande niet zou worden blootgelegd. Wanneer hij in enig hart twijfel hierom­trent zou kunnen zaaien, zo zou hij hieraan geen nodige arbeid sparen. Ik voorzie, dat hij dit in de zin heeft en wil daarom de lezer waarschuwen, opdat hij dit ijverig zal lezen en zoveel geduld heeft, totdat hij gekomen is bij de bespreking van de schepping en de heerschappij dezer wereld; dan zal hij dit alles helder en duidelijk uit de natuur kunnen bewijzen. Merk op: Toen God de Almachtige in Zijn Raad besloten had, dat hij Engelen of schepselen uit Zichzelf scheppen wilde, zo maakte Hij hen uit Zijne eeuwige kracht en wijsheid, naar het voorbeeld van de Goddelijke Drie-eenheid en naar de eigenschappen in Zijn Goddelijk Wezen. Eerst schiep hij drie koninklijke heerschappijen, naar het getal der Heilige Drievuldigheid en ieder koninkrijk had de ordening, de kracht en de eigenschappen van het Goddelijk Wezen. Dring hier binnen in de diepte der Godheid, want hier wordt een deur voor u geopend. Deze plaats, onze wereld, de diepte der aarde, en de ruimte tot aan datgene, wat wij de Hemel noemen, zowel de geschapen Hemel, die uit het water is gemaakt en boven de sterren zweeft, die wij met onze ogen zien, welker diepte wij met onze ogen niet doorgronden kunnen; deze ruimte, dit alles tezamen is een koninkrijk geweest en hierin was Lucifer koning, voordat hij werd verstoten. De andere twee koninkrijken, die van Michael en Uriël, zijn boven de geschapen Hemel en aan dat koninkrijk gelijk. Deze drie koninkrijken tezamen omspannen zulk een grondeloze diepte, dat zij niet door mensen gemeten kunnen worden. Maar deze drie koninkrijken hebben zeer zeker een begin en een einde; maar de God, die deze drie koninkrijken uit Zichzelf gemaakt heeft, heeft geen einde. Er is echter, behalve deze drie koninkrijken even­wel de kracht der Drievuldigheid, want God de Vader heeft geen einde. Ge zult echter dit geheimenis weten, dat temidden van deze drie konink­rijken de luister of de Zoon Gods geboren wordt. En de drie koninkrijken zijn rond als een cirkel, rondom den Zoon Gods; geen der drie is verder dan één der andere van Hem verwijderd; zij zijn allen Hem even dicht nabij. Uit deze bron en vanuit de krachten des Vaders gaat de Heilige Geest uit, benevens het Licht en de kracht van den Zoon van God, in en door alle Koninkrijken der Engelen, en buiten deze hetgeen Engel noch mens kan doorvorsen. Ik heb mij ook niet voorgenomen hierover dieper door te denken, nog veel minder er over te schrijven; hetgeen mij geopen­baard is, reikt tot in de drie koninkrijken, zoals de kennis van een Engel; niet mijn kennis, begrip of volmaaktheid dank ik deze openbaring. Stuks­gewijze wordt het mij geopenbaard, slechts zo lang de geest in mij volhardt. Wanneer deze van mij wijkt, weet ik ook slechts elementaire en aardse dingen; de geest ziet tot in de diepte der Godheid. Nu zou iemand kunnen vragen: Hoe kan het zijn, dat de Zoon Gods temidden dezer drie Koninkrijken geboren wordt. Het ene heirleger van Engelen is toch waarlijk Hem meer nabij dan het andere? Dewijl hun rijk zulk een diepte heeft? Zo zal ook buiten deze Koninkrijken de klaarheid en de kracht van den Zoon van God niet zo groot zijn, als bij hen, die Hem zeer nabij zijn en bij de regionen der Engelen.
Hoofdstuk 7: Over de plaats, de woning, zowel als over de heerschappij der Engelen, zoals het in de beginne geweest is en zoals het worden zal. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Ten eerste is het Licht zoals het licht der zon, maar niet zo weinig te verdragen als het licht der zon is voor onze ogen, maar zeer lieflijk en genotvol, als een aanblik der liefde. De duisternis echter is in het licht verborgen, dat wil zeggen, wanneer enig schepsel uit de kracht des lichts werd geschapen en in deze kracht hoger en hoger zou willen stijgen dan God zelf, zo zou dat licht in hem uitdoven (versta mij goed: Hij ont­steekt het vuur, wanneer de geest vol liefde oprijst in ootmoed) en in plaats van het licht komt de duisternis, dan ervaart men, dat in het licht de duisternis besloten kan liggen. Evenzo als wanneer men een was­kaars aansteekt, dan verspreidt ze licht, wanneer men ze echter uitdooft, zo is zij duisternis; als de krachten bezoedeld worden, dooft het licht uit en de duisternis komt, zoals bij Lucifer te zien is. De lucht is ook niet op deze zelfde wijze in God aanwezig, maar zij is een lieflijk zacht suizen en opstijgen; dat wil zeggen: De oorsprong der krachten is de oorsprong der lucht, waarin de Heilige Geest opstijgt. Het water is ook niet op een dergelijke wijze in God aanwezig, maar het is de bron der krachten, hoewel niet op aardse wijze. Zo ik het ergens mee zou willen vergelijken, zo zou ik het met het sap van een appel willen vergelijken, maar zeer licht, zoals de Hemel is. Lucifer heeft het zozeer bedorven, dat het in deze wereld woedt en werkt, loopt en snelt en vloeit, dat het donker en dik is en daarbij komt, dat het, wanneer het niet snel vloeit, onaangenaam gaat ruiken, hetgeen ik, als ik over de Schepping zal schrijven, nog uitvoerig zal behandelen. De warmte of hitte is in God een lieflijk zacht koesteren, uitgaande van het Licht en zich daaruit omhoog heffend. De koude is in God aanwezig als het afkoelen der hitte, een verzachting des Geestes, een opstijgen des Geestes. Merk hier op de diepte: God spreekt door middel van Mozes, als hij de kinderen Israëls de wet geeft: Ik ben een naijverig God, die de misdaad der Vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten. Ex. 20 : 5. Hierna noemt hij Zichzelf ook een barmhartige God. Ex. 20 : 6. En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Deze eigenschappen nu zijn in het lichaam vermengd, als waren zij alle tezamen slechts één eigenschap; toch borrelt ieder van hen in zijn eigen kracht omhoog en werkt naar buiten toe. Een ieder dezer kwaliteiten gaat over in alle andere en brengt deze in beweging, dat wil zeggen: zij doet de andere aan, en daardoor bekomen de andere hoedanigheden de wil, van de bepaalde hoedanigheden, die zich met hen heeft verweven. Zij erkennen haar scherpte en haar geesten vermengen zich steeds met haar. Nu veroorzaakt wrange, scherpe en zure eigenschap altijd, dat de andere eigenschappen zich samentrekken. Deze wrangheid, scherpheid doet het lichaam verdrogen; alle andere krachten verdrogen erdoor, en door haar aanraking komen de andere hoedanigheden niet tot hun recht. De zoete kwaliteit verzacht en bevochtigt alle andere, ze matigt de andere en daardoor worden zij lieflijk en zacht. De bittere maakt alle andere levend en bewegend en deelbaar in onderdelen, zodat ieder apart deel ook deel ontvangt van de krachten der oerbron, waardoor de beweeglijkheid ontstaat. De hitte ontsteekt alle eigenschappen, het licht verheft zich hieruit, zodat de ene eigenschap de andere kan opmerken, want wanneer de hitte in de zoete vochtigheid werkzaam is, zo doet zij het licht in alle eigenschappen geboren worden. Daaruit ontstaan de meningen en gedachten, zodat de ene hoedanigheid de andere ziet en erkent, die ook in haar aanwezig is, opdat zij beide als één worden, één wil, die in het lichaam opstijgt vanuit de eerste bronwel in de bittere kwaliteit. Dan doordringt de bittere kwaliteit de hitte, door de zuurheid heen, en de zoetheid in het water laat haar rustig er doorheen dringen, dan vaart het bittere in de hitte door het zoete water uit het lichaam en geeft het lichaam twee open poorten; dat zijn de ogen, de eerste uiting van lichamelijkheid.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Hiervan hebt ge een voorbeeld in deze wereld, deze aarde. Allerlei ge­stalten nemen vorm aan in de aarde. Ten eerste bevindt zich in de aarde de zure, scherpe eigenschap, die de salniter samentrekt en de aarde vastheid geeft, zodat zij één geheel is en niet uit elkaar valt. Allerlei voor­werpen bevat zij, naar hun eigen aard en substantie, zoals stenen, ertsen en allerlei wortelen. Wanneer deze nu gevormd is, zo ligt ze daar als stoffelijke en bewegende substantie als in een eigengevormd lichaam; zij heeft echter nog geen leven, waardoor zij kan groeien en zich kan uitbreiden, wanneer de warmte er niet is, deze is de natuurgeest. Wan­neer de warmte der zon de aardbodem verlicht, groeien in de aarde aller­lei vormen van ertsen, kruiden, wortelen en al wat daar nog meer is. Versta dit goed: De warmte van de zon doet in de aarde de zoete eigen­schap van het water in alle gestalten, die gevormd zijn, ontstaan; nu ontstaat door de hitte in het zoete water het licht, dat verlicht, de zure, bittere en wrange eigenschap, opdat zij in het licht zullen kunnen zien en terwijl zij zien vloeit de ene eigenschap in de andere over en erkent de andere, d.w.z. zij proeft, terwijl zij ziet de scherpheid van de andere; daaruit komt de smaak voort. En wanneer de zoete eigenschap de smaak van de bittere proeft, wijkt zij uiteen evenals het gaat bij een mens wanneer hij bittere of wrange gal proeft; dan verwijdt zich in zijn mond zijn geHemelte en dit wordt als 't ware breder, dan waarmee hij geboren is; alzo is het gesteld met de zoete eigenschap ten opzichte van de bittere. En wanneer het zoete zich op deze wijze uitzet en- wijkt voor het bittere, zo probeert het wrange nader te komen en wil ook gaarne van het zoete proeven en maakt het lichaam droog. Want het zoete is de moeder van het water en zeer zacht. Wanneer nu het wrange, zure en bittere door de hitte hun licht ont­vangen, zo zien zij het zoete en proeven zij zoet water, dan jagen zij het zoete water voortdurend na en drinken er van, want zij zijn hard, ruw en dorstig en de hitte doet hen te enen male verdrogen. En het zoete vlucht altijd voor het bittere en het zure en wijkt steeds daarvoor en het bittere en het zure jagen altijd het zoete na en laven zich aan het zoete en doen het lichaam verdrogen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Wanneer het zoete voor het bittere, het zure en het wrange vlucht, zo ijlen het bittere en het zure het na, alsof het zoete hun grootste schat ware, en het zoete weert zich zo heftig en tracht zo snel zich te ver­wijderen, dat zij het lichaam verscheurt en van het lichaam wijkt, buiten en boven de aarde. Zij vliedt zo snel, tot een lange halm groeit. Dan dringt de hitte op de halm aan, en de bittere hoedanigheid wordt alsdan door deze hitte ontstoken en ontvangt een schok, zodat zij schrikt; daarna doet de zure, wrange kwaliteit haar verdrogen. Dan strijden de zure, zoete en bittere eigenschap en de hitte met elkander, en de zure doet met haar koude altijd de droogte ontstaan, dan verdwijnt het zoete en de andere vluchten het na. Wanneer het evenwel ziet, dat het zal worden gevangen genomen, dat het bittere op het aandringt en ook de hitte, zo maakt het de bitterheid brandend en ontsteekt het. Dan werpt het zich te midden van het zure en wrange en stijgt er dan weer uit op; dan ontstaat daaruit een harde knoop op de plaats, waar de strijd heeft plaats gegrepen en de knoop krijgt een opening. Wanneer echter het zoete hiermee in aanraking komt, zo infecteert het het bittere zodanig, dat dit gaat sidderen en zodra het boven de knoop komt, zet het zich snel naar alle zijden uit, ten einde het bittere te ontvluchten. En in zulk uit­zetten blijft zijn lichaam in 't midden hol en terwijl het de sidderende sprong maakt door de knoop, ontvangt het steeds meer halmen en loof en is vrolijk, omdat het de strijd ontlopen is. En wanneer nu de hitte van buiten op een dergelijke wijze op zulk een halm toekomt, zo worden de eigenschappen, die in de halm zijn, ontstoken en doordringen de halm, en zij worden door de zon aangedaan en doen de kleuren in de halm geboren worden naar hun aard. Wanneer echter het zoete water in de halm is, zo behoudt deze zijn groene kleur, naar de aard der zoete hoe­danigheid. Zo werken de verschillende eigenschappen tezamen met de hitte in zulk een halm, en deze groeit steeds voort en zal in de ene storm na de andere stand houden; daardoor krijgt de halm steeds meer knopen en zijn takken worden steeds wijder uitgebreid. In die tussentijd laat de hitte van buiten voortdurend het zoete water in de halm opdrogen en deze wordt hoe langer hoe dunner; hoe groter hij wordt, hoe dunner hij ook wordt, totdat hij niet meer uitgroeien kan. Dan geeft de zoete eigen­schap zich gewonnen, daarna heerst dan de bittere, zoete, zure en wrange tegelijkertijd nevens elkander en het zoete zet zich nog iets uit, maar het kan niet veel meer uitrichten, want het is gevangen genomen. Dan groeit uit alle kwaliteiten, die in dat bepaalde lichaam aanwezig zijn, een kolf of kop en er ontstaat een nieuw lichaam in die kolf, en dit wordt gevormd, zoals in het begin de wortel in de aarde gevormd was, met dit verschil, dat deze laatste nu een andere, meer subtiele vorm ontvangt. Dan begint de zoete kwaliteit zacht en langzaam te werken en er groeien kleine, fijne blaadjes in de kolf; deze hebben alle eigen­schappen in zich. Want het zoete water is nu gelijk een zwangere vrouw, die het zaad ontvangen heeft en de kolf zet zich hoe langer hoe meer uit, tot zij eindelijk uiteen springt. Dan openbaart zij zich in haar blaadjes, zoals een vrouw zich openbaart in het kind dat uit haar geboren wordt, maar de blaadjes of bloesems hebben niet meer dezelfde kleur en gestalte als de moederplant, maar zij hebben alle overige genoemde eigenschappen; want de zoete eigenschap moet nu uit de andere eigenschappen kinderen verwekken. En als dan deze moeder, de zoete kwaliteit, de schone, groene, blauwe, witte, rode en gele bloemen of kinderen heeft doen geboren worden, zo wordt zij zeer moede en kan hare kinderen niet lang van voedsel voorzien; zij mag haar kinderen ook niet lang houden, dewijl het slechts haar stiefkinderen zijn, die zeer teder zijn. En wanneer dan de hitte van buiten af op deze kinderen aandringt, zo worden alle eigen­schappen in hen ontstoken, want de geest des levens arbeidt in hen. Dewijl zij te onmachtig zijn tegenover deze sterke geest en zich niet kunnen verheffen, zo laten zij hun edele krachten van zich gaan en dat ruikt zo lieflijk, dat men zijn hart van vreugde voelt opspringen; zij moeten echter verwelken en afvallen, omdat zij te teder zijn voor de kracht van deze geest. Want de geest vaart uit de kolf in de bloesems, en de kolf wordt gevormd met behulp van al de genoemde eigenschappen. De zure eigenschap doet de kolf tezamen trekken; die zoete verzacht hem en doet hem uitzetten; de bittere verdeelt de materie in onderdelen en de hitte is de levende geest in alle.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Hiervan geef ik u een voorbeeld: ge kunt alle dingen in deze wereld aansteken, zodat zij licht geven en branden; datgene, wat geregeerd wordt door de zoete eigenschap kunt ge niet aansteken, zoals 't water. En of ge nu al de hitte er aan toevoegt, zo kunt ge toch niet maken, dat het licht geeft; daarom zijn alle eigenschappen kinderen van het zoete, want deze geest des lichts is meester alleen over het water. Wanneer ge nu een verstandig mens zijt, in wie geest en vernuft is, ziet dan om u heen in de wereld, dan zult ge vinden, dat hetgeen ik zeg waar is. Een stuk hout kan men aansteken, zodat het licht van zich geeft, want het water is de eerste factor in het stuk hout; evenzo allerlei kruiden, die op de aarde zijn, en waarin het zoete water de eerste factor is. Een steen kunt ge niet aansteken, want daarin is de zure, wrange eigenschap het voornaamste bestanddeel; de aarde kunt ge ook niet aansteken, want dan worden de andere factoren getroffen en bewerkt, hetwelk te zien is aan de pulver, welke toch slechts een uiting is van schrik, wijl de duivel zich hierin vertoont, door de toorn van God, hetgeen ik op een andere plaats uitvoerig beschrijven en bewijzen wil. Nu zult ge zeggen: Men kan het water niet aansteken, zodat het licht verspreidt. Ja mensenkind, hier ziet ge het geheimenis. Het hout, dat ge aansteekt is ook niet het vuur, maar slechts een simpele stok; het vuur en het licht ontlenen slechts hun oorsprong eraan. Ge moet evenwel ver­staan dat dit komt door de zoete eigenschap van het water en niet van de stok, van het hout; het wordt veroorzaakt door de vettigheid, die daarin aanwezig is.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Nu is in het water dat op aarde is de zoetheid niet de eerste factor of het meest overheersend, maar de wrange, bittere en zure kwaliteit zijn overheersend; anders zou het water niet dodelijk zijn, maar het zou zó zijn als het water, waaruit de atmosfeer is samengesteld. Dat zal ik u bewijzen. Ik zal u bewijzen, dat in het element water op aarde de zure, scherpe en bittere kwaliteit de eerste factor is. Neem b.v. koren, gerst, haver, of wat ge wilt, waarin de zoete kwaliteit overheerst, en week dat in water en verbrand het daarna, zo zal de zoete hoedanigheid boven de andere hoedanigheden uitgaan; steek daarna het water aan, zo zult ge ook de geest zien, die uit de vetheid van het koren in het water is over­gebleven, en die het water overwonnen heeft. Iets dergelijks ziet ge ook bij het vlees, dit brandt niet en geeft geen licht van zich, maar het vet brandt en geeft licht. Nu zoudt ge kunnen vragen: hoe komt dat? Ziet, in het vlees is de wrange, zure en bittere kwaliteit overheersend en in het vet overheerst de zoete eigenschap; daarom is iemand wiens lichaam veel vet ontwikkelt, altijd vrolijker dan iemand die mager is, omdat de geest der zoetheid meer in hem werkt dan in iemand die mager is. Want het licht der natuur, hetwelk de geest des levens is, kan in hem meer licht verspreiden dan in de magere mens. Want in dit zelfde licht komt de vreugde en de triomf in de zoete eigenschap tot uiting; het wrange en het bittere verheugen zich, dat zij door het zoete gelaafd worden, en gespijzigd, gedrenkt en verlicht. Want in het zure en wrange zelf is geen leven, maar daarin is de koude, harde dood en in het bittere is geen licht, maar de duistere, bittere en razende pijn; het is als een huis van sidderende, vreesachtige en grimmige ellende. Wanneer de andere eigenschappen nu bij deze zoete en lichtgevende hoedanigheid vertoeven, zo worden zij door deze aangedaan en zij worden zeer lieflijk en vreugdevol en gaan in een bepaald schepsel triomferen. Daarom ook is niemand die mager is vrolijk, tenzij de warmte de voor­naamste eigenschap van zijn wezen is, d.w.z. wanneer iemand mager is en zijn lichaam weinig vet ontwikkelt, zo is dit, ingeval de warmte de boventoon heeft, toch van een bijzondere zoetheid. Daar staat weer tegen­over dat menig mens, wiens lichaam veel vet vertoont, toch zeer melan­choliek kan zijn; oorzaak hiervan is, dat zijn vet te veel neigt naar het element water, waarin de wrange en bittere eigenschap weer domineert. Zijt ge nu een verstandig mens, zo merk dan het volgende op: De Geest, die zich uit de hitte verheft, ontspringt uit de zoete kwaliteit, stijgt er uit op en blijft er in lichten. Daarom is de zoete eigenschap meesteres der zachtmoedigheid en der vriendelijke welwillendheid, en de zacht­moedigheid en de deemoed zijn de woonplaats van deze geest. En dit is de kern der Godheid; daarom heet Hij God, terwijl hij zachtmoedig, vriendelijk, goed en liefdevol is. Daarom heet Hij barmhartig, omdat Zijn Zoetheid uitgaat boven het zure, wrange en bittere en dit laaft, ver­kwikt, bevochtigt en verlicht, zodat het bittere en het zure niet blijven voortbestaan als een donker dal.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[26] Merk op de omstandigheden waaronder dat geschiedt of geschieden kan. Een Engel is geformeerd uit alle krachten des Vaders, hetgeen ik uit­voerig beschreven heb. Wanneer hij zich nu verheft, zo verheft hij zich ten eerste in de wrange, zure eigenschap, deze zuurheid wordt samenge­drukt, daardoor wordt zij hard en scherp, zodat zij het zoete water niet meer dwingen kan en dit zich niet neer in het schepsel kan laten gelden; het droogt door die zure wrangheid en het verandert in een scherpe, grimmige koude. Het wordt door die samentrekking te hard en verliest zijn lichte glans en zijn vetheid, waarin de Geest zich openbaart, welke de geest van het heilige leven van God en Engelen is. Het verdroogt als een stuk dor hout. En wanneer dan de bittere eigenschap opstijgt in de verdroogde, zoete kwaliteit. zo kan de zoete haar niet laven, omdat zij verdroogd is. Dan woelt en werkt de bittere kwaliteit en zoekt rust of spijze en vindt deze niet, en werkt in het lichaam als een versmachtend vergif. Wanneer dan de hitte het zoete aansteekt en gelaafd wil worden door het zoete water, zo vindt zij niets dan een verdroogde zoete bron, waarin geen vloeistof meer is, daar deze door de zuurheid en de wrang­heid is opgedroogd. Dan brandt de zoete bron en gloeit als een harde steen en alle licht kan daarvan afstralen en het gehele lichaam is als een grote duisternis, waarbinnen niets is.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45  ...