Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

737 resultaten - Pagina 33 van 50

...  21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46  ...
[18] Je vraagt, hoe ver deze streek zich wel uitstrekt. Mijn lieve vriend, broeder en zoon, deze streek zoals je haar naar de morgen toe ziet liggen, heeft verder eeuwig geen einde en is zo groot, dat wanneer alle mensen die door de eeuwen heen op alle hemellichamen geboren zouden worden, naar deze streek zouden komen, deze naar verloop van duizend eeuwen, in verhouding tot de grootte van deze omgeving niet meer ruimte zouden innemen dan een zandkorreltje in de oneindigheid van de eeuwige ruimte.
Hoofdstuk 59: Aankomst in de eeuwige morgen. Beperking van de goddelijke macht bij de opvoeding van het menselijk gemoed - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Meer op de voorgrond langs de wanden zagen we weer vele ellendige menselijke gestalten, die aan handen en voeten geketend waren. Een heleboel vrije slangen kropen om hen heen, beten hun aderen open en zogen hun bloed op. Het afschuwelijke wezen op de achtergrond echter had in zijn met een slang omwonden rechterhand een gloeiend zwaard en in de andere hand een soort opgerold schriftstuk. Een slang, die om zijn linkerarm zat gekronkeld, bladerde af en toe in die rol en ging met haar tong over de vellen van het schriftstuk alsof ze het monster op de achtergrond op iets heel bijzonders attent wilde maken. Na zo'n handeling zagen we hoe vanuit een donkere achtergrond spoedig verscheidene zeer ongelukkig lijkende menselijke wezens door een flink aantal slangen naar voren werd getrokken. Het op de achtergrond zittende monster zwaaide weldra met zijn gloeiende zwaard boven hen, sloeg enkelen in stukken en liet anderen door de slangen, die mensenarmen hadden, weer ketenen en bij de anderen voegen. Dat hebben we gezien; niet meer en niet minder.
Hoofdstuk 19: Hoe de heerszucht gestalte krijgt in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Hij zegt: we weten de weg niet, maar dit eiland werd ons toegewezen ooi ii er te wonen en om in ons onderhoud te voorzien. Er kwam niemand die ons verder bracht en het ontbrak ons steeds aan moed om uit eigen beweging een ons zo'n eindeloos lang lijkende reis te kunnen ondernemen. De meer wijzen onder ons zeggen dat de morgen, waarvan we het licht van hieraf goed zien, eindeloos ver weg ligt. Daarom denken we dat dit met onze krachten nooit te bereiken is en er blijft ons dus niets anders over dan ons grote verlangen daarheen zoveel mogelijk te temperen. Maar bovendien vinden we nog dat hetgeen we hier bezitten, al veel te veel voor ons is en dat dit alles pure genade en ontferming is van de Heer. Daarom zijn we er ook heel dankbaar voor en tevreden mee. Slechts één ding zouden we eens willen meemaken, dan zouden we voor eeuwig oneindig gelukkig zijn, en dat ene is dat we slechts eenmaal de Heer te zien zouden krijgen!
Hoofdstuk 21: Bezoek aan de avondlijke streek - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] De verstandspreses zegt daarop: in dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt, wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat. Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb, namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt. Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden. Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn met wat hun werd gegeven.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] De aanvoerder zegt: luister wijze man, we hebben uit jouw uiteenzetting goed kunnen opmaken dat je een uitmuntend verstand bezit en weten nu precies waar we aan toe zijn. Er is echter nog één punt dat ons nog niet volledig duidelijk is. Het gaat namelijk om het volgende: waarom hebben op de hemellichamen al die talloze vegetatieve producten inclusief de soorten van het dierenrijk vóór alles het licht nodig voor hun vegetatie en hun dierlijke ontwikkeling? Het is alle natuurgeleerden maar al te goed bekend dat in een totaal lichtloze ruimte bijna geen vegetatie plaatsvindt en dat dieren in een totaal lichtloze ruimte heel vlug ziek worden en helemaal ten onder gaan. Toch schijnen ze volgens jouw uitspraak geen noodzakelijke lichtconsumenten te zijn, daar ze helemaal geen denkende wezens zijn en, volgens het resultaat van een grondig onderzoek, dat ook niet kunnen zijn. Deze bedenking maken we echt niet omdat we jouw heldere inzicht in twijfel zouden willen trekken, maar om onszelf voor iedere eventueel te verwachten valstrik te vrijwaren.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Jullie vragen: zal er in deze woning wel voor iedereen plaats zijn? Ik zeg jullie: maak je daarover maar geen zorgen, want hier is jullie spreekwoord: `Er gaan veel makke schapen in een hok' letterlijk van toepassing. Zo is er ook voor goedgeordende zaken in een nauwe ruimte veel plaats. Het gezelschap begeeft zich al in de woning, dus volgen wij hen.
Hoofdstuk 61: De maaltijd bij de Vader aan tafel. Lam, brood en wijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Kijk, nu heerst er al volslagen duisternis in deze hele hemelruimte en de randen van de wolken lijken te gloeien. Ook kunnen jullie al van veraf een dof gerommel als van een machtig onweer horen. De kolossale drie-eenheid ver op de achtergrond wordt nu ook al `gloeiend van toorn' en uit de mond van de cherubijnen begint het te bliksemen. Het onweer komt dichterbij, en vanachter de wolken komen vlammen tevoorschijn die als krachtige bliksemflitsen kriskras door de wijde ruimte schieten.
Hoofdstuk 81: Derde akte op het tragikomische podium - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Nu is ook onze prior met zijn eenvoudige man met een zeer verheugd gezicht bij ons en maakt de eenvoudige man zojuist op mij opmerkzaam. Hij zegt tegen Hem: kijk lieve vriend en broeder, daar tussen die twee minder belangrijk lijkende geesten staat nu die verheven bode. De eenvoudige man zegt: goed, mijn vriend en broeder, ga naar hem toe en vertel hem alles. De prior zegt: maar jij, lieve vriend, gaat toch zeker ook mee? De eenvoudige man zegt: ga jij maar voorop en als het nodig mocht zijn zal ik je wel volgen.
Hoofdstuk 95: Verder op de proef gesteld. Het begin van de beloning - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[20] Kijk onze prior holt alweer, maar deze keer komt hij niet zo vlug terug, dus zal hij de juiste kledij wel gevonden hebben. Inderdaad, kijk maar; hij komt reeds in een soort grijze, grove, tijken kiel naar buiten en is dolblij met zijn vondst. Hij gaat weer vlug naar de eenvoudige man, alwaar hij God dankt voor deze in zijn ogen zo groot lijkende ontferming. En de eenvoudige man zegt tegen hem: je voelt je nu in dit gewaad van deemoed weliswaar behaaglijker, maar als de Heer nu eens zou komen en tegen jou zou zeggen: vriend, waarom kom jij hier zonder bruiloftskleed?
Hoofdstuk 95: Verder op de proef gesteld. Het begin van de beloning - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] De verstandspreses zegt: deze bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk, opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest, die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden, hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Zou het dan niet verstandiger zijn geweest om in plaats van dit gebod, waardoor aan een gevaar met zich meebrengend eigendomsrecht ruimte wordt geboden, ieder eigendomsrecht voor alle tijden op te heffen? Daardoor zou dit gebod dan volkomen overbodig worden, zouden alle eigendomsrechtszaken op aarde nooit ontstaan zijn en zouden de mensen op de gemakkelijkste manier als waarachtige broeders met elkaar kunnen leven.
Hoofdstuk 82: Zevende zaal - zevende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[1] Jullie hebben nu gezien hoe de onmondige kindertjes daar leren praten; maar wat volgt er op het praten? Kijk, daar voor ons ligt al een ander gebouw. Daar zullen we binnengaan en het zal daar onmiddellijk duidelijk worden wat er verder met deze kinderen gebeurt. We zijn al in het gebouw, dat werkelijk schitterend is, en ontdekken hier niet meer de vroegere afdelingen, maar het hele gebouw bestaat uit één heel grote zaal. Zoals jullie je er met het innerlijk gezichtsvermogen van kunnen overtuigen, heeft deze zaal genoeg ruimte om aan een miljoen van zulke leerlingen plaats te bieden, waarbij bovendien nog voor elke tien kinderen één leraar aanwezig is.
Hoofdstuk 68: Aanschouwelijk onderwijs in trapsgewijze afdelingen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[1] Kijk, daar zijn we alweer op onze eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken. Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des te rijker waren aan aards vermogen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Ik vermoed dat er noch een God noch een of andere hemel bestaat en ik vermoed om gegronde redenen dat wij mensen niets anders zijn dan werken van de natuur. Wanneer de grove materie als een huls van de natuurlijke levenskracht wegvalt, blijft de natuurlijke levenskracht nog een tijd lang bestaan. Maar ook zij sterft geleidelijk aan af; de kracht verspreidt zich in de ruimte zoals de kracht van het buskruit buiten de loop van een kanon, en dan is het met de mensen die zoveel hoopten en verwachtten voor eeuwig gedaan. Als u mij goed aankijkt en ziet hoe ik nu reeds de uiteindelijke totale ontbinding en vernietiging nader, zal mijn vermoeden u zelfs in deze stikdonkere nacht nog helderder worden dan op aarde de zon op een heldere middag.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46  ...