Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

640 resultaten - Pagina 33 van 43

...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43
[2] De officier zegt: 'Dus deze man zou het zijn? Dat is toch dezelfde die zojuist het soldatenvolk met zeer lovende woorden in bescherming nam! Aha, die man bevalt me heel goed, ook al hoeft hij daarvoor geen God te zijn. Wanneer het hart van een man door woord en daad blijk geeft van gerechtigheid, goede gezindheid, liefde voor orde en recht en oprechte liefde voor zijn naasten, dan is hij, ook al is hij niet direct een god, toch zeker vervuld van een sterke geest uit God. Hij verdient daarvoor de hoogste achting en liefde van ieder rechtschapen denkende man, en deze betuig ik uit al mijn krachten ook aan deze man, bij wie ik zulke eigenschappen met vreugde heb ontdekt.
Hoofdstuk 87: Het diepste verlangen van de officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[20] Zo ver je oog in de diepten van Mijn schepping kan reiken, staat de natuurlijke wereld al in de scherpste tegenstelling tot een plaats waar niets zou zijn; want daar zie je of hemellichamen of de grote, vrije ruimte, die echter met lichtether is gevuld en met alom werkende krachten uit Mij! Vraag: Is dat niets?
Hoofdstuk 36: 'En nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht' (Luk. 4 : 20) - Jakob Lorber - Bijbelteksten en hun verborgen betekenis
[3] Daarom waren ze ook met blindheid geslagen en zagen in Hem, die altijd levend is, niets anders dan een alledaags, heel gewoon mens, en ze verwonderden zich hoogstens over een opvallend door Hem verricht wonder, soms ook over een wij s woord, als ze er juist bij waren als dat wonder gedaan of dat woord gesproken werd. En als ze er niet bij waren, dan geloofden ze het niet dat Ik zoiets gedaan of gesproken had en ze probeerden op alle mogelijke manieren de zaak verdacht te maken. Waar het niet toereikend was om het als natuurlijk voor te stellen of het geheel te loochenen, moest Ik volgens hen wel bezeten zijn en door de macht van de duivel werken.
Hoofdstuk 37: 'Maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt' (Joh.5:42) - Jakob Lorber - Bijbelteksten en hun verborgen betekenis
[10] Maar PETRUS zegt tegen hem: 'Goed vasthouden broeder, wend al je krachten aan, anders rukt dat vreselijke monster ons de diepe zee in, waar het ons niet zo best zou vergaan!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[13] IK zeg: 'Vriend, zo is het genoeg. Het water zal nu vanzelf het juiste doen; want deze machtige bron zal het vuur snel boven het hoofd groeien en flink van water voorzien. Daarom kunnen wij met onze arme geredden nu wel naar huis gaan en daar wat uitrusten en krachten opdoen voor een andere zaak. Ga nu en breng ze allemaal bij Mij!'
Hoofdstuk 24: Bisschop Martinus' nieuwe opdracht – Brand blussen en levens redden - De slachtoffers van de brand krijgen onderdak en kleding - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] Robert neemt nu weer de gouden sleutel ter hand en draait hem naar alle kanten, terwijl Helena krachtig tegen de beide vleugels duwt. Deze pogingen gaan nog een hele tijd door, maar zonder resultaat. Als beiden al wat vermoeid zijn, zegt Helena: 'Weet je, mijn lieve Robert Uraniël, niemand kan zich verplicht voelen tot een daad die zijn macht te boven gaat. Wij hebben reeds al onze krachten aangewend, maar deze hemelpoort laat zich volstrekt niet openen, wat toch nauwelijks onze schuld kan zijn. Dan blijft ze maar in naam van de Heer gesloten! Maar we zouden toch vriend Cado om hulp kunnen vragen, misschien weet hij er beter mee om te gaan dan wij beiden.' Robert-Uraniël zegt: 'Je hebt gelijk, dat zal ik meteen doen!'
Hoofdstuk 41: Vertrek naar de zaal der voleinding. Robert en Helena, gevolgd door Cado, voor de gesloten hemelpoort. Minerva verschijnt weer ten tonele. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Cado zegt: 'Merkwaardig! Maar wat is hier dan zo merkwaardig? O, niet de vernedering van de Godheid naar Haar schepselen toe! Dat is in mijn ogen nog lang niet zo merkwaardig als het feit, dat de hoogst wijze godin Minerva zo gruwelijk bekrompen van geest is, dat zij zich van de grote Godheid zo'n buitengewoon domme voorstelling maakt. Neem me niet kwalijk: hoe kan de Godheid als de zuiverste oergeest, als de machtigste oerkracht van alle van Haar uitgaande krachten, ooit zwak worden? Zij, die de oneindigheid omvat en het eeuwige centrum is, zou ooit zwak en tenslotte zelfs waarzinnig kunnen worden? Nee Minerva, je mag verder heel wijs zijn, ja zelfs zo wijs als je verleidelijk mooi bent, maar de grap over de goddelijke zwakheid en dwaasheid is je niet gelukt. Bovendien zie ik dat.je buitengewoon heerszuchtig bent en dat je er plezier in hebt mij voor de gek te houden. En dus erger ik mij ook niet meer aan de domheid die je mij betoond hebt.
Hoofdstuk 24: Cado's wijsheid tegenover de verblindheid van Minerva. Erken de Godmens Jezus! - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[5] Cado springt echter plotseling met nieuwe krachten bezield op en brult tegen Minerva: 'Satan! Oorzaak van al het kwaad! Wat hebben dezen misdaan dat jij hen zo laat kwellen? Als je ook maar een sprankje wijsheid bezit, zoek dan in jezelf naar de reden en deel mij die mee! Als die mij tevreden stelt, dan wil ik je aanbidden! Spreek, of ik verscheur je in atomen!' Nu barst Minerva in een schel gelach uit en roept: '0 jij ellendige worm, jij waagt het nog na alles wat er gebeurd is, mij, als heerseres der oneindigheid, letterlijk brullend ter verantwoording te roepen! Wacht maar, je zult de beloofde tuchtiging dadelijk krijgen! Die zal je vertellen op welke gronden de almacht heel wat dingen pleegt te doen zoals het haar zint, zonder vooraf bij een geschapen wezen om toestemming te bedelen.'
Hoofdstuk 23: Gesprek tussen Cado en Minerva. Verschrikkelijke beproeving van de hellevorstin. Cado's ware steen der wijzen. God Jezus is overwinnaar! Zijn naam is voor de hel een gruwel. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Na een poosje zegt Cypriaan angstig: 'Heer, wij zullen ons tenslotte toch moeten opmaken voor de terugtocht, want de hel lijkt nu al haar vele duizenden jaren oude gevangenen vrij te laten, zodat ze met vereende krachten U, en met U de hele hemel, in beslag kan nemen. Zij stevenen nu vermetel op ons af, en wat een gestalten: werkelijk, af en toe bespottelijk lelijk! Wat zwellen sommigen op en krimpen spoedig daarna weer in tot de grootte van een kleine aap! Ook allerlei wapens begin ik te ontdekken: speren, lansen, zwaarden en geweren van allerlei soort. Dat draait warempel op een echte oorlog uit! Maar tegen wie dan? Toch zeker niet tegen ons? Zien zij ons dan, want zij komen toch recht op ons af?'
Hoofdstuk 19: De helse hemel bestorming barst los. Vredesgeesten in de hoogte. Verschrikkelijke wending voor de scharen der duisternis. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[23] BISSCHOP MARTINUS spreekt weer: 'Ja, ja, mijn God ja, je hebt wel gelijk, ik heb jullie lief en waardeer jullie bovenal vanwege jullie wijsheid en daarmee verenigde kracht, liefde, geduld en volharding! Maar als je, mijn lieve vriend, met mij op zo'n manier zou spreken, dat ik niet de hele tijd uit je woorden kan opmaken, dat ik slechts waard ben om vervloekt te worden, dan was ik zonder meer allang letterlijk verliefd op je! Echter juist jouw doordringende, scherpe woorden vervullen mij eerder met een soort heimelijke angst, dan met een liefde voor jou en je vriend Petrus! Spreek daarom minder beschuldigend tegen mij, dan zal ik je met al mijn krachten liefhebben!'
Hoofdstuk 21: De filosofische domme verontschuldiging van bisschop Martinus - Een vriendelijke en goddelijk ernstige gewetensspiegel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[13] Maar wat doen jullie toch, jullie grote mensen, aan wie veel leven is gegeven? Waarom dragen jullie zo weinig zorg voor dit leven? Als het tijd is om vruchten te zaaien, die er toe dienen het aardse leven van de mens in stand te houden en het voedend te verzorgen - dan is de mens zeer aktief en werkt zolang zijn krachten hem dat toestaan, als een worm in een vermolmde boom, zonder ophouden en laat zich door niets van de wijs brengen. Hij verdraagt hitte, strenge kou en regen en andere moeilijke weersomstandigheden. Hij spaart zijn lichaam niet en stelt niet zelden zijn aan een zijden draad hangende korte leven bloot aan het grootste gevaar, om een beetje voedsel te veroveren. Maar voor het zorgdragen, instandhouden en vervolmaken van het eigenlijke innerlijke leven, voor het eigenlijke, eeuwige, heilige, grote Ik, doet hij weinig of niets!
Hoofdstuk 49: Een blik op de maan door de elfde deur - Bisschop Martinus en de wijze van de maan - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Beste vriend en broeder - honderd zeg je? Al zouden jullie met 10.000 zijn, dan liet ik er toch geen enkele verder trekken, maar zou alles op alles zetten, om ze allemaal bij mij te houden. Breng mij daarom maar meteen naar hen toe, dat ik ze des te eerder kan opnemen en hen met alle mij door de Heer gegeven krachten zo goed mogelijk kan verzorgen.'
Hoofdstuk 89: Martinus en de botanicus in de tuin - Nieuwe aanwas van ellendigen - De verlangde kostelijke beloning - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] Kijk eens naar Gella hier naast je en kijk ook naar Martinus, Borem en Chorel: Deze kennen Mij al geruime tijd en zijn eveneens vol liefde tot Mij. Maar ze verdragen Mij en kunnen daarom alles doen en genieten, wat Ik hun gebied en geef. Zouden ze echter reageren zoals jij, dan zouden zij ook niets kunnen doen en genieten, zoals jij nu ook niets kunt doen en niets hogers zou kunnen genieten, omdat je te grote liefde al je krachten te zeer opeist.
Hoofdstuk 121: Chanchah' s buitengewoon grote geluk en liefde voor de herkende Lama - Liefde en wijsheid - De Heer als Vader en Broeder - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Zie, terwijl ik hier met je spreek, ben ik niet alleen op deze, maar op een ontelbaar aantal zonnen en planeten en handel daar evenals hier in de naam van de Heer en voer met al mijn krachten Zijn heilige wil uit. En wat ik doe, dat doet des te meer de Heer Zelf en Petrus en alle volmaakte hemelburgers. Heb je dat door, vriend, en begrijp je het?'
Hoofdstuk 132: Over het alomtegenwoordig zijn en het overal tegelijkertijd werkzaam zijn van de volmaakte hemel burgers - Martinus' bedenkingen en de weerlegging daarvan door Johannes - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[10] MARTINUS zegt: 'O Heer, U doorziet mijn hart als een waterdruppel. Ik ervaar in mij nu niets anders meer dan de warmste liefde tot U, oneindige, goede, heilige Vader! U weet, dat bij mij het werk, dat overeenkomt met mijn krachten, boven alles welkom is; daarom zal een nog hogere graad van licht ook bij mij zeker goed van pas komen. Want U weet, dat het mij aan de wil om het goede te doen, nog nooit heeft ontbroken, maar meestal wel aan het licht, dat wil zeggen aan de juiste wijsheid daartoe. Daarom denk ik dat de volledige wederopenstelling van deze tempel voor mij juist van groot nut zal zijn. Alhoewel ik wat mij betreft alleen in U de eigenlijke Zon van alle zonnen en het Licht van alle licht zie en het nu ook in alle volheid bezit, zodat ik ook voor eeuwig elk ander licht kan ontberen.'
Hoofdstuk 127: Bij de gesloten zonnedeur - De verhouding van licht tot werkzaamheid - Gedragswenken voor de sfeer van de wijsheid - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43