Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15542 resultaten - Pagina 34 van 1037

...  22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47  ...
[1] De mensen zeggen: 'Heer! Als dat zo is, dan is het toch niet rechtvaardig dat U hem nu in de kerker laat! Te oordelen naar Uw daden, die buiten God zeker geen mens tot stand kan brengen, zou het voor U toch niet moeilijk zijn om de doper, omdat hij voor U gewerkt heeft, te bevrijden! Heer, dat zou U toch wel moeten doen en U zou hem nu niet in de steek moeten laten!'
Hoofdstuk 145: De geest en de ziel van Johannes de doper. In Kis en op de berg van Kis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Ik mag en Ik kan met Mijn wil niemand Mijn kracht en macht schenken, tenzij iemand komt en ze zelf neemt; want Ik zal niemand ooit verhinderen zich naar eigen keus van het leven te beroven of het oordeel over zich af te roepen, en zo kan men ook Mijn macht en kracht nemen als men die voor een goed doel nodig heeft.
Hoofdstuk 145: De geest en de ziel van Johannes de doper. In Kis en op de berg van Kis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Maar wie niet zelf komt, die zal niets krijgen -behalve de genade des lichts, opdat hij daardoor hier of in het hiernamaals de weg naar Mij vindt en onderweg inziet, dat Ik Zelf de weg naar het leven en het Leven Zelf ben.
Hoofdstuk 145: De geest en de ziel van Johannes de doper. In Kis en op de berg van Kis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Zijn roeping, om terwille van de mensen voor Mij de weg te banen, was een zeker 'Moeten', waarachter echter ook nog eeuwige vrijheid verborgen ligt, die jullie in dit lichaam niet kunnen begrijpen; maar dat hij Mij had mogen volgen toen hij Mij zag en herkende, dat was geen 'behoort' en nog minder een 'moeten'. Zijn geest heeft toen geluisterd naar de ingeving van de ziel, begon daarom ook te twijfelen en heeft al voor de tweede maal boden naar Mij gestuurd. Wie vraagt, weet nog niet waar hij aan toe is; want iedere vraag gaat uit van pure onwetendheid, of twijfel aan de waarheid van wat men denkt te weten. Als Johannes helemaal wist waar hij aan toe was, zond hij geen boden naar Mij.
Hoofdstuk 145: De geest en de ziel van Johannes de doper. In Kis en op de berg van Kis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Toen Ik deze toespraak beëindigd had, kwam er uit de volksmenigte een tollenaar naar voren wiens hart al lang van liefde voor Mij gloeide, hoewel het zich van menige zonde bewust was. Deze man viel voor Mij neer, raakte met zijn gezicht de grond en sprak:
Hoofdstuk 146: Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] In één woord, wij weten nu genoeg, en het is hoog tijd dat we bij hem weggaan; anders behekst hij ons nog en zijn we reddeloos aan de duivel overgeleverd! - Kijk nu toch eens, hoe hij de vijf dochters van die gehate tollenaar vleit, en hoe ze hem letterlijk aanbidden! Ik zet duizend pond tegen een stater, dat deze profeet en heiland, als hij nu naar Jeruzalem komt, maar al te gauw met de koningin van alle hoeren, de wereldberoemde Maria van Magdalon, zeer intiem kennis zal maken en met haar een hele hartelijke vriendschap onderhouden zal, - en misschien ook nog wel met Maria en Martha van Bethanië, waarvan men zegt dat die na Maria van Magdalon de meeste bezoekers krijgen!'
Hoofdstuk 146: Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Na dit antwoord verlaten de Farizeeën en aartsjoden de meer gematigde groep van de tweede spreker en gaan, terwijl het al tamelijk Iaat in de avond is, op weg naar Kapérnaum. Ze gaan over land, want de zee was rumoerig, en zij vertrouwden de zeelui niet, hoewel die hen verzekerden dat er veilig gevaren kon worden.
Hoofdstuk 147: De gelijkenis van de fluitende kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nathanaël gaf aan de achtergeblevenen als het ware leiding omdat hij voor zichzelf, zonder dat Ik hem dat persoonlijk opgedragen had, uitgebreider dan alle anderen een evangelie vastlegde in de Griekse taal, die hij goed meester was. Hij kwam tot in het diepst van zijn wezen geschokt naar Mij toe en zei: 'Heer! Almachtige! Ik zag dat visioen ook en daarin de verschrikkelijkste dingen, zodat ik van angst niet meer schrijven kon! Ik vraag U in alle volheid van mijn liefde voor U, eeuwig Heilige, om mij te zeggen of dat te eniger tijd in het hiernamaals in alle werkelijkheid zo gebeuren zal zoals ik en velen het nu hebben gezien.'
Hoofdstuk 149: De opwekking tot het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] leder moet er echter naar streven om reeds hier gewekt te worden; want wie reeds hier in het vlees gewekt wordt, die zal de vleselijke dood niet voelen of beleven, en zijn ziel zal niet beangst worden.
Hoofdstuk 149: De opwekking tot het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik zeg: ' Jullie kennen Mij weliswaar voor zover Ik Mij aan jullie geopenbaard en getoond heb. Maar jullie missen nog veel. Pas wanneer jullie de Vader zult herkennen, zul je ook Mij helemaal kennen, en dat zal gebeuren wanneer Ik van deze aarde weer naar Mijn hemelen zal zijn opgevaren. Vanaf dat moment zal de Vader jullie naar Mij optrekken, zoals Ik jullie nu naar de Vader trek. En wie niet door de Vader getrokken wordt, die zal niet tot Mij, de Zoon, komen. Waarlijk Ik zeg je; In die tijd zal iedereen van God Zelf moeten leren Wie de Zoon is. En wie niet door God zal zijn geleerd, die zal niet tot de Zoon komen en zal niet het eeuwige leven in Hem hebben.
Hoofdstuk 149: De opwekking tot het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Met wie zal Ik dit slechte geslacht vergelijken? Ken je de gelijkenis niet van de kinderen, die op de markt zitten en hun kameraadjes toeroepen (Matth. 11:16): 'We hebben voor jullie gefloten en je wilde niet dansen, en we hebben voor jullie geklaagd, en je wilde niet huilen!' (Matth. 11: 17) Maar Ik bedoel met die kinderen niet de Farizeeën en Joden die daar staan, maar degenen die hier staan; want die hier staan hebben getracht deze dwazen en volmaakte godloochenaars gisteren hier te houden, en de dwazen hebben met hen en Mij gespot; en de schippers wilden ze, omdat de wind goed was, over zee naar Kapérnaum brengen, en deze dwazen vertrouwden de schippers niet; ze gingen te voet, en een kwade storm dreef ze weer hierheen. Nu hebben jullie ze voor het middagmaal uitgenodigd, en ze vervloeken je!
Hoofdstuk 147: De gelijkenis van de fluitende kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het nabijgelegen gebergte een luid gebrul van veel beren. Bij het horen daarvan zoeken de Farizeeën en aartsjoden snel hun toevlucht aan zee, klimmen daar haastig in vissersboten en duwen ze van de oever. Maar een harde wind drijft ze weer naar de oever, waar zich hier en daar een paar beren vertonen. Wel twee uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere keer hardnekkig weer tegen de oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van de wind een paar vadem daar vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld vechten met de wind en de zee komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de bijna vertwijfelde en haast van vermoeidheid omvallende mensen op en vaart met hen weg onder een zware storm, waardoor het schip bijna ieder ogenblik dreigt te vergaan. Zo worden ze een hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze bereiken pas tegen de middag van de volgende dag de oever in de buurt van Kapérnaum.
Hoofdstuk 150: De bestraffing van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Het was net na sabbat, wat nu zondag is, en tevens een bijzonder heldere en mooie dag, en Kisjonah kwam naar Mij toe en stelde Mij en alle aanwezigen voor om de dichtstbijzijnde hoge berg te beklimmen.
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Bergen, die niet zoals de Tabor, de Libanon, de Ararat en de Sinaï op zichzelf stonden, maar die tot een grote en uitgestrekte bergketen behoorden, hadden gewoonlijk geen eigen naam, behalve een aantal dat een plaatselijke en van de tijd afhankelijke naam had. Dat was niet zelden de naam van de een of andere rijke bergbezitter, die daar zijn kudden liet weiden; als er een andere bezitter kwam, dan kreeg de berg ook een andere naam. Dat was ook het geval bij deze berg, die naar de tollenaar genoemd was en eigenlijk al bij Griekenland hoorde.
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Daarom was dit plaatsje, omdat het op de grens tussen Galiléa en Griekenland lag, een belangrijke tolplaats, want van daaruit liep een tamelijk begaanbaar bergpad uit Galiléa over het gebergte naar Griekenland waarover vele duizenden kooplieden trokken en op kamelen, bergpaardjes en ezels hun veelsoortige waren vervoerden.
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47  ...