Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3216 resultaten - Pagina 35 van 215

...  23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48  ...
[2] 'Ceus' is de aanduiding, die ten tijde van de aartsvaders, steeds voor een gegeven wet gebruikt werd die afkomstig was van de in de harten van de vaders binnenstromende geest van God en zoveel betekende als: 'De Vader wil het!' Want met 'Ce', ook wel 'Ze' duidde men het begrip aan van de vaste, onwrikbare wil, en met 'us', of liever 'uoz' of 'ouza', het begrip van de steeds scheppende en alles regerende Vader in de hemel.
Hoofdstuk 90: Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Maar het merkwaardigste bij dit verschijnsel zijn toch eigenlijk de zichtbare sterren in het oosten, terwijl deze in zekere zin goddelijk kunstmatige zon toch niets zwakker schijnt dan de natuurlijke. Zeg mij eens, beste vriend, zijn dat werkelijk de natuurlijke sterren, of zijn dat soms ook schijnsterren!? Het is weliswaar allang tijd dat de sterren aan de hemel zouden moeten staan, maar waarom alleen in het oosten, en waarom niet aan het gehele firmament?"
Hoofdstuk 93: Twee soorten liefde tot de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] "Kijk, de zon die nu aan de hemel schijnt is in rechte lijn nauwelijks zover van ons verwijderd, als de afstand, die een ervaren ruiter in een halve dag af kan leggen. De echte zon staat in rechte lijn echter zover van de aarde verwijderd, dat, als dat mogelijk zou zijn, een ervaren ruiter , als hij zonder te rusten dag en nacht door zou rijden, die ontzettend lange weg nauwelijks in tienduizend jaar zou kunnen afleggen. Hoe ver reiken de stralen van de natuurlijke zon en hoe onmeetbaar is de ruimte die zij vullen en hoe kort zijn daarentegen de stralen van deze schijnzon! Naar het oosten komen ze niet erg ver, wat ook goed te zien is aan de grotere duisternis in het oosten, en daarom is de lucht daar niet zo oogverblindend van licht doorzeefd als bij de natuurlijke zon. Het oogverblindende, doordringende licht in de lucht, die deze aarde naar alle kanten omgeeft, maakt echter juist dat wij overdag nooit een ster kunnen zien.
Hoofdstuk 94: Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] OURAN zegt: "Jawel, ik begrijp dat nu wel zo half en half, maar totaal begrijpen is er bij mij voorlopig nog niet bij, want van sterren en hun bewegingen heb ik altijd al het minst begrepen. Zo kan ik het bijvoorbeeld nooit rijmen, hoe het komt dat vlak na de ondergang van de zon aan het gehele firmament een aantal bekende sterren zichtbaar wordt. Maar later komen er vanuit het oosten nog steeds meer te voorschijn, en die er waren verdwijnen dan weer in het westen. Een paar blijven er echter 's winters en 's zomers, steeds met een kleine verandering van hun eerste standplaats aan het firmament. Dat gebeurt vooral bij de sterren die aan de noordelijke hemel prijken, maar daar staat tegenover dat de sterren in het zuiden zeer veranderlijk zijn, en ieder jaargetijde zijn er andere te zien. Daartussen zijn ook nog bepaalde dwaalsterren, die de overigens welbekende en niet veranderende sterrenbeelden nooit trouw blijven, maar heel willekeurig van het ene vaste sterrenbeeld naar het andere dwalen.
Hoofdstuk 94: Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Als nu dus over een uurtje deze zon zo plotseling zal doven, zal hen een grote angst overvallen. Want de maan zullen zij vandaag ook niet te zien krijgen, omdat zij al is ondergegaan. De grote angst zal hun ogen beïnvloeden zoals bij het gezichtsvermogen van dronken mensen.het geval is, en zij zullen door hun duizeligheid de sterren zien verschuiven. Dat zal hen doen denken dat volgens de voorspelling de sterren van de hemel op de aarde zullen vallen en de vele blinde domkoppen zien de dag des oordeels dan al aangebroken. Je zult helemaal hier kunnen horen hoe na het plotselinge doven van de schijnzon de menigte voor. die stad in een ontzettend gehuil zal losbarsten. Dat zal hun echter met in het minst schaden want daardoor worden ze weker en zachter en ontvankelijker gemaakt voor de zuivere waarheid.
Hoofdstuk 97: Het materialistische denken der priesters. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijk mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. Uit Zijn ogen schieten letterlijk lichtstralen en doorlopend roept Zijn voorhoofd dat wat nooit was, tot leven.
Hoofdstuk 98: Ouran's gedachten over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Hoewel de mensen de vele lichten op de berg waar wij gezellig zaten, goed konden zien, dorst geen van de duizenden ook maar één stap te verzetten. De Joden zagen in hun grote angst de sterren al echt van de hemel vallen en op onze berg liggen. De heidenen dachten dat Pluto door zijn furiën de zon had laten stelen van Apollo, die waarschijnlijk te veel aandacht had gehad voor de een of andere vrouwelijke schoonheid, en dat er nu weer een godenoorlog op aarde zou losbarsten.
Hoofdstuk 99: De uitwerking van het doven van de schijnzon. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] IK zeg: "Kom nou, vriend, maak niet zoveel ophef! Bedenk, dat Je bent wat je bent, een mens, wel met een sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog onsterfelijker geest uit God, En Ik ben ook een mens, eveneens met een goddelijk onsterfelijke ziel waarin de geest van God in al Zijn volheid woont voor zover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de hemel, wiens zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.
Hoofdstuk 100: Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[8] Denk dus goed na, en volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen worden. Meer heb je niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de mensen te verlangen! Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven allen is in de hemel en op aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan dqor zijn daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden onderhouden, dan zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.
Hoofdstuk 100: Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[13] Uit dit alles blijkt nu wel heel duidelijk dat de oude Egyptenaren als teken aan de hemel voor deze zesde periode zeker geen beter zinnebeeld konden kiezen dan het dier, dat hun gedurende deze tijd zo veel te doen gaf. Ook bij dit beeld spreekt het wel vanzelf dat men het in de loop der tijd een soort goddelijke verering ging geven. Grieken en Romeinen droegen later deze tijdsperiode op aan de godin Juno en noemden deze ook naar haar.
Hoofdstuk 103: Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[20] Het antwoord op deze oude sleutelvraag luidde, dat alle geschapen materie zich tot God verhoudt als een vrouw tot haar man en gebieder. God verwekte in en door de materie, altijd maar door, Zijn myriaden veelsoortige kinderen. Hij bevruchtte de materie zonder ophouden met Zijn goddelijke, geestelijke invloed, en de materie baart Hem zonder ophouden de talloze in haar verwekte kinderen. -Dat was toch heus wel een heel verheven gedachte die de oude wijzen op de genoemde hoofdvraag als antwoord hadden opgesteld!
Hoofdstuk 103: Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] "De uitdenkers van de zodiak waren kennelijk de oorspronkelijke bewoners van Egypte, die in de eerste plaats veel ouder werden dan wij en in de tweede plaats altijd een heel heldere hemel hadden en de sterren dus veel gemakkelijker en langduriger konden bestuderen dan wij onder onze vaak zwaar bewolkte hemel. Ten derde sliepen bijna de meeste mensen tijdens de hete dag en gingen pas 's avonds naar buiten om gedurende de koele nacht te werken, waarbij zij altijd de sterrenbeelden zagen. Zo merkten zij al gauw de steeds weerkerende figuren daarin op, waaraan zij namen gaven die te maken hadden met een natuurverschijnsel of een bij dit land behorend werk dat in een bepaalde periode de aandacht opeiste.
Hoofdstuk 102: Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterrenbeelden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[5] Pas enige tientallen jaren geleden noemden de Romeinen, ter ere van hun held Julius Caesar, deze periode naar hem, omdat hij zo sluw en moedig als een leeuw wist te strijden. -Dat is dan het zevende hemel of dierenriemteken, dat door latere nakomelingen eveneens op een bepaalde wijze werd vergoddelijkt. .
Hoofdstuk 104: Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] "Na de tijd van de Weegschaal kwam er een, zeg maar, heel inactieve periode. De kudden gingen meer en meer rusten, dat wil zeggen, ze weidden wel, maar sprongen op de weideplaatsen niet meer zo dartel rond als in het voorjaar. Ook de vruchtbomen vertoonden niet zo'n groei meer als in het voorjaar het geval was. De akkers lagen braak, en dus hadden de mensen ook een zekere rustperiode. Zij zouden nog meer van het prettige nietsdoen genoten hebben, als de Heer van hemel en aarde hen niet juist in deze rusttijd wat geprikkeld had met een uiterst lastig insect, dat voornamelijk in Egypte leeft.
Hoofdstuk 105: Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] Maar één ding wilde ik nog weten: op welke manier of in welke school heeft u zoveel kennis opgedaan! Want m'n hemel, zoiets kan men toch niet zo maar uit de mouw schudden, als een paar verborgen tarwekorrels uit een zak! Hoe bent u aan zo'n grondige kennis gekomen?"
Hoofdstuk 106: Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
...  23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48  ...