Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15097 resultaten - Pagina 36 van 1007

...  24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49  ...
[13] Toen zij zo aan het wikken en wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,
Hoofdstuk 40: De invloed van de lichtgeesten Aan de zee van Galilea (Ev. Joh. hfdst.6) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel spaarzaam toegelaten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te kunnen zijn.'
Hoofdstuk 40: De invloed van de lichtgeesten Aan de zee van Galilea (Ev. Joh. hfdst.6) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Terstond gingen wij de berg op tot de aangegeven plaats, die heel liefelijk was en waar veel gras groeide dat ons voor onze rust heel goed van pas kwam. Daar ging Ik met de leerlingen zitten (Joh.6,3) Maar de vele mensen die ons gevolgd waren, kwamen achter ons aan met hun meegenomen broodmandjes en gingen om ons heen zitten. Want het was nu vlak voor Pasen, het voornaamste feest van de joden (Joh. 6,4), en dan was het gewoonte om een korf met vers ongezuurd brood mee te nemen, en ook gebraden vissen, evenals eieren en lamsvlees.
Hoofdstuk 41: De spijziging van de vijfduizend (Ev.Joh. 6,1-15) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Toen sloeg Ik Mijn ogen op en overzag de grote volksmenigte en zag, dat er veel mensen tot Mij gekomen waren. En IK zei tegen Philippus, die gewoonlijk onze rekeningen betaalde en als Griek die jood was geworden vaak nog zwak in zijn geloof was: 'Ja, waar kopen we nu zoveel brood dat zij allemaal wat te eten krijgen!' (Joh. 6,5) Dat zei Ik echter alleen maar om de wat wankelmoedige leerling een beetje op de proef te stellen, want Ik wist toch wel wat Ik zou doen. (Joh .6 ,6)
Hoofdstuk 41: De spijziging van de vijfduizend (Ev.Joh. 6,1-15) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[17] Dat baarde echter erg veel opzien bij de nieuwe leerlingen, omdat zij zo iets nog niet beleefd en ook nog nooit gezien hadden. Ook de schippers raakten helemaal buiten zichzelf en geloofden nog steeds dat Ik ergens gestorven was en nu als geest zichtbaar rondliep, misschien betoverd door de een of andere tovenaar, of dat Ik zelf een tovenaar was, die de watergeesten bevolen had om Mij over de zee te dragen. Want de schippers waren Grieken, en derhalve ook heidenen, en zij konden natuurlijk niet anders oordelen, omdat zij van het ware, geestelijke jodendom slechts weinig of niets wisten, waarom ze dan ook tot later in die mening gelaten werden.
Hoofdstuk 42: De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum (Ev.Joh. 6, - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Maar de volgende dag, toen wij na de ochtendmaaltijd naar buiten gingen om te zien wat er te doen was, troffen wij aan de oever een groot aantal mensen aan die ons 's nachts nog vanaf Tiberias met heel veel moeite nagevaren waren. Het waren dezelfde mensen die de avond tevoren aan de overzijde van de zee aan de oever stonden en duidelijk hadden gezien dat de leerlingen zonder Mij alleen over zee wegvoeren. En deze mensen zagen nu ook dat er behalve hun eigen schepen die zij goed kenden geen ander schip lag dan dat waarin zij de leerlingen zonder Mij hadden zien wegvaren, en zij wisten dat Ik beslist niet voor het afvaren aan boord gegaan was, maar dat alleen Mijn leerlingen weggevaren waren. (Joh. 6,22)
Hoofdstuk 43: Het brood des levens (Ev.Joh. 6,22-35) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Terwijl wij zo langs de oever wandelden, naderden er nog mensen in andere schepen, die pas 's morgens vroeg van Tiberias waren weggevaren. Zij voeren echter eerst nog naar de vorige plek, stapten uit en bezochten de plaats waar zij door Mijn dankzegging het brood gegeten hadden, om zich ervan te overtuigen of Ik soms toch nog daar was. (Joh. 6,23) Omdat zij echter noch Mij noch de leerlingen daar vonden, gingen zij snel terug naar de schepen die op hen wachtten en voeren met gunstige wind naar Kapérnaum; want zij wisten dat de leerlingen naar Kapérnaum gevaren waren. Toen zij tegen de middag in Kapérnaum aankwamen, zochten zij meteen de leerlingen en vooral Mij, om te kijken of Ik daar was. (Joh. 6,24)
Hoofdstuk 43: Het brood des levens (Ev.Joh. 6,22-35) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Omdat Ik dit zei in een school te Kapérnaum (Joh. 6,59), waren er natuurlijk behalve de vele leerlingen die Ik nu had en het grote aantal mensen dat Mij uit Jeruzalem was gevolgd, ook nog veeljoden aanwezig, en daarom deed deze les, die ook Mijn eerste leerlingen niet begrepen, veel stof opwaaien en gaf aanleiding tot vele twistgesprekken.
Hoofdstuk 45: Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Ook zei hij eens tegen de wijze Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren, moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.
Hoofdstuk 47: Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Weer ANDEREN zeiden: 'ja, wat moeten we er dan anders onder verstaan? Als hij een wijze is en het volk wil leren - bovendien nog in een openbare school -, dan moet hij toch zo tegen de mensen spreken dat zij hem kunnen begrijpen; want wij mensen zijn nu eenmaal mensen en geen geesten, en iemand die echt wijs is, moet goed weten en duidelijk inzien met wat voor toehoorders hij te maken heeft. Maar dit waren zulke onzinnig harde woorden dat werkelijk geen enkele man met enig menselijk verstand begaafd, daarnaar kon luisteren! (Joh.6,60) Het heeft ons alleen maar verwonderd dat er zoveel zijn die hem zolang hebben kunnen aanhoren. Als hij deze les in het Indisch had uitgesproken, dan zouden wij er evenveel nut van gehad hebben!'
Hoofdstuk 45: Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Bij mij waren er enigen die zich daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren weg.
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Zelf was ik ook in de school en ik heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U, hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over de hele geesten en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid, hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verduidelijken; maar hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde, menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen. Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[15] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O, dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49  ...