Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1253 resultaten - Pagina 37 van 84

...  25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50  ...
[10] Wat denk je: is het verstandig dat bijvoorbeeld kiemende planten, terwijl ze nog uiterst teer zijn, zich boven de grond van de aarde beginnen te verheffen in een tijd die meestal nog ruwen stormachtig is, en vanwege hun zwakte en teerheid maar al te vaak en gemakkelijk door de stormen sterk beschadigd worden en daarna niet tot nut van de mensen of dieren tot vruchten kunnen uitgroeien en rijpen? Zou het eigenlijk niet verstandiger zijn om de gewassen direct al vanaf het begin zo volledig sterk geworden uit de grond van de aarde te laten ontstaan, dat de ruwe stormen hun dan niet meer kunnen deren, of om in die eerste tijd van ontwikkeling de ruwe en kwade stormen te gebieden dat ze moeten blijven rusten? Kijk dat zou de menselijke schranderheid toch op heel goede gronden van de wijze en almachtige Schepper van alle dingen kunnen verlangen; want waarom zou je iets zich laten ontwikkelen in een tijd, waarin datgene wat zich ontwikkelt nog aan duizend vijanden en gevaren blootgesteld is?!
Hoofdstuk 152: Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Marcus zei: 'Heer en Meester, ik geloof dat ik de geest van Uw woorden van de goede kant goed in me heb opgenomen en begrepen heb! Maar wanneer ik aan ons Rome denk, en in het bijzonder aan de verwekelijkte en wereldse genotzuchtige bewoners ervan, dan word ik echt bang; want deze wereldse mensen kennen nu alleen maar hun verhemelte, hun buik, de grootste luxe en hebben een onverzadigbare drang naar genoegens van allerlei soort. Bovendien is bij de meesten de ergste hoogmoed in een zodanige graad ingeworteld, dat zij de mensen van de armere klasse helemaal niet meer tot de mensen rekenen en met hen doen wat hun belieft en wat hun ook maar enig genoegen verschaft, hoe onterend en diep beledigend dat ook is voor de menselijke waardigheid.
Hoofdstuk 152: Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] In de afgelopen tijd, nauwelijks een half jaar geleden, deed ik zaken in Frygië met een zekere koning Abgarus van dat gebied, en ik vertelde hem toen ook veel van wat ik op mijn grote reizen over water en over land allemaal had meegemaakt. Onder andere kwamen wij toen ook te spreken over onze grote wonderman, en ik was niet weinig verbaasd toen die eerder genoemde koning mij over die man, over wie hij als een goddelijk wezen sprak, meer wist te vertellen dan ik hem, en hij mij zelfs op zijn erewoord verzekerde dat hij hem persoonlijk kende en zijn vriend was. Hij beschreef mij ook de gestalte en de kleding van de wonderman en dat komt precies overeen met wat ik nu aan deze ware godsman gezien heb. En dat bracht mij er zojuist dan ook toe om te zeggen dat hij heel zeker de man zal zijn, ter wille van wie ik gedaan heb wat ik je eerder vertelde.
Hoofdstuk 172: De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Hij is het complete tegendeel van Epicurus, en noch hij noch één van zijn leerlingen geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het gevoel van sterfelijk te zijn bezorgt hun absoluut geen angst en vrees, maar allemaal kunnen ze het ogenblik dat ze niet meer zijn nauwelijks afwachten En toch zijn het heel eerlijke, goede en dienstvaardige mensen en ze houden zich heel nauwkeurig aan eenmaal gedane beloften. Hun voedsel is zo mager en eenvoudig als maar mogelijk is. Ze verachten ieder gemak, iedere pracht en leven heel gedisciplineerd en ingetogen. Ja, ze vereren zelfs de goden en erkennen hun goedheid, wijsheid en macht; maar ze bedanken hen nergens voor en versmaden ten diepste iedere vorm van beloning die ze van een of andere godheid te verwachten zouden hebben. Het eeuwige niet-zijn is hun verlangen; elke manier van zijn en leven beschouwen zij als een ondraaglijke last en kwelling.
Hoofdstuk 184: Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Want waar de aarde bergen heeft, daar moeten die ook zijn. Waar er bronnen, meren, beken, rivieren en zeeën zijn, daar moeten die ook zijn, net zoals de verschillende zintuigen in het menselijke lichaam. En waar zich dergelijke kwaadaardige plaatsen bevinden aan het oppervlak van de aarde, daar moeten die zijn; want de aarde, de lucht en het water moeten een vrijwel eindeloos groot aantal van de meest uiteenlopende natuurgeesten in zich verenigen, zodat daaruit allerlei mineralen, metalen en stenen kunnen ontstaan en planten en dieren, ieder naar zijn aard, hun voedsel en hun bestaan kunnen vinden en kunnen leven.
Hoofdstuk 190: Het doel van de natuurlijke orde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Dat wij veel van onze vrouwen houden is waar. Maar wat moeten wij doen? Ze zijn er nu eenmaal en met hun mond, hun gebaren, hun gestalte en natuur eisen ze liefde van ons, en onze natuur zelf gebiedt ons de mooie en tedere vrouwen lief te hebben; wij zouden het dus als een zonde beschouwd hebben om de vrouwen, vooral als ze nog jong en mooi zijn, niet lief te hebben. Maar een of andere ene enig ware God als Enige boven alles lief te hebben zou voor ons nooit mogelijk geweest zijn, omdat er voor ons behalve de zon en het licht van elk vuur nog nooit een herkenbare en waarneembare God bestaan heeft.
Hoofdstuk 195: Het verlangen van de Arabier - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Maar de Esseen wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Kijk, daar zit de eeuwig grote Spijsmeester, die nu dit heerlijke middagmaal op wonderbaarlijke wijze in één enkelogenblik en niet op menselijke wijze heeft bereid, maar puur zo geschapen heeft als Hij ook op de hele aarde voor alle schepselen eeuwig het hun passende voedsel schept! En nu weet je voorlopig genoeg; geloof, opdat jij zalig wordt! Er is dit huis een groot heil ten deel gevallen, evenals deze hele plaats, en wij zullen God daar nooit genoeg voor kunnen loven en prijzen. -En nu kun jij, vrouw, weer aan je werk gaan; maar over wat je nu gehoord hebt moet je niets tegen andere mensen zeggen, want de Heer en Meester wil het nu zo!'
Hoofdstuk 213: De vrouw van de waard - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie gevlogen hebben!'
Hoofdstuk 5: De aankomst bij Jericho De Heer in Jericho - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere ellendige menselijke schepselen in elkaar kunnen zetten!
Hoofdstuk 16: Het levensverhaal van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Daarop zeiden ook alle anderen: 'Ook wij voelen hetzelfde; en het schijnt ons toe dat het inderdaad zo en niet anders zal zijn! Maar ons hart is nu in een vreugdevolle begeerte ontbrand, laat ons dus, o meester, niet langer in het ongewisse en zeg ons waar de Allerverhevenste zich in Zijn persoonlijkheid nu bevindt! In de geest is Hij overal tegenwoordig, zoals wij als oude joden nog wel weten over de God van Abraham, Isaak en Jacob; Hij ziet alles, hoort alles, weet alles, schept alles en houdt alles in stand. Maar aangezien Hij nu Zelf overeenkomstig de oude beloften in menselijke gedaante onder de mensen van deze aarde verblijft en hun grote weldaden bewijst, zouden wij -natuurlijk helaas altijd als grote zondaren in Gods ogen -de oude Schepper en Vader van de mensen toch ook graag met onze lichamelijke ogen willen zien en met onze bevuilde oren Zijn Vaderstem willen horen, zodat wij thuis tegen alle mensen kunnen zeggen: 'Wij hebben God gezien en gesproken en hebben uit Zijn eigen mond Zijn wil vernomen, volgens welke alle mensen moeten handelen en leven!' -Zeg ons, grote meester en overste van dit vanouds bekende wonderinstituut, waar Hij Zich nu bevindt, misschien zelfs vlak bij ons, Hij, wiens naam geen menselijke tong noch de tongen van alle engelen uit kunnen spreken!'
Hoofdstuk 204: Roclus verwijst de rijken naar de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Na een paar van dergelijke nietszeggende opmerkingen stond dezelfde vreemdeling op die Ik zojuist een advies voor zijn maag had gegeven, kwam naar onze tafel en zei, nadat hij de zanger nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij als ik jullie misschien stoor; maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze eetzaal getroffen hebben en echt geen reden hebben om elkaar vijandig te bejegenen, laat het ons dan ook over en weer vergund zijn om bij deze echt onverwacht prachtige gelegenheid enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want of wij nu heidenen en jullie Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk aan onze echte menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en levensbeschouwing te delen!'
Hoofdstuk 10: De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan ons ook op dit punt door een verstandig mens niet kwalijk genomen worden als wij onder zulke omstandigheden niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat er in de grote natuur in feite niets kan vergaan, maar alleen van vorm kan wisselen; maar of onze huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde vorm ook gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere kwestie.
Hoofdstuk 18: De religie van de drie rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de reden dat Ik zoiets toelaat is, dat het voor een menselijke ziel die te traag is om ernstig te zoeken beter is dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde invoegt, dan dat ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als het bedrog en de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in de eerste plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te zoeken. Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort. En in de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom een ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem onuitsprekelijk veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het oude bijgeloof.
Hoofdstuk 19: Over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en hart liever voor de enig ware God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode en machteloze afgod van jullie is een werk van mensenhanden, en dus veel minder dan het kleinste, onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de Joden heeft echter puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt geschapen. Daarom moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem alleen aanbidden en geen andere, dode afgoden hebben en die met allerlei dwaze en de menselijke waardigheid onterende ceremoniën eren.'
Hoofdstuk 31: Het heidense dorp met de tempel van Mercurius - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] God zal hem daarvoor ook met de hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken, doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij vanuit zichzelf geen God en nog minder een menselijke afgod, waar jullie heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle denkbare macht, een bijzonder uitverkorene, en daarom duidelijk God meest beminde.
Hoofdstuk 34: Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50  ...