Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

25552 resultaten - Pagina 38 van 1704

...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...
[4] De zon brengt met haar licht immers ook de hele aarde tot leven, want uit haar gaan de levensgeesten over in de organische schepping van deze aarde en wekken alle dode geesten tot leven in een vrije werkzaamheid in hun organen, en jij ziet dan spoedig de aardbodem groen worden en opbloeien in allerlei lieflijke vormen, die het werk zijn van de opnieuw tot leven gewekte geesten in de organen van deze aarde!
Hoofdstuk 341: Mahal bespreekt met Waltar de reden van de onzichtbaarheid van de Heer. Mahals inzicht in zichzelf en zijn berouw. De vergevende woorden van de Heer uit de lichte wolk. - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 3)
[2] Hier hebben we dus drie bergbeklimmers. Waarom vindt de eerste zoveel verheffends voor zijn gemoed, de tweede niets anders dan abstracte, plompe vormen en waarom ergert de derde zich zelfs, omdat hij zoveel moeite heeft gedaan voor niets. De reden daarvan is voor ieder van hen niet ver te zoeken, want die ligt in henzelf. Hoezo dan wel? De eerste heeft een meer levendige en gewekte geest; het zijn niet de vormen en de toppen van de hoge bergen die hem zalig stemmen, maar deze stemming is een weergave van het hogere leven in overeenstemmende vorm over zulke hoge bergen. Want bij andere gelegenheden hebben we reeds voldoende vernomen, welk leven het is waarvan de bergen getuigen. En juist van dit leven hangt toch het gelukzalig gevoel af van de bezoeker, die met zijn meer gewekte en levende geest deze bergen betreedt. De geest van de ander bevindt zich nog in diepe slaap. Daarom merkt hij ook niets anders op dan wat zijn lichamelijke ogen zien en zijn aardse, droge verstand derhalve vaststelt. Als je hem ervoor betaalt en hem passende mathematische meetapparatuur in handen geeft, dan zal hij alle bergtoppen voor je beklimmen en als geoloog met groot genoegen hun hoogte opmeten. Zonder deze stimulans zal het jullie echter nauwelijks gelukken hem weer op een bergtop te krijgen. Wat de geest van de derde betreft, laten we daar maar over zwijgen, want bij hem leeft alleen de dierlijke mens, die al zijn zaligheid in zijn buik vindt. Willen jullie hem ooit weer op een berg zien te krijgen, dan moeten jullie er eerst voor zorgen dat hij zonder enige moeite boven komt en ten tweede, dat hij boven iets goeds te eten en te drinken krijgt. Op die manier zal ook hij nog eens een berg beklimmen; al is het dan niet met eigen voeten, dan toch met die van een goed afgericht lastdier. Dan zal hij zeggen: bij zo'n gelegenheid ben ik wel van de partij, want vanwege haar zuiverheid is de berglucht toch veel gunstiger voor de spijsvertering dan de benauwde lucht in de dalen.
Hoofdstuk 5: Over het rijk Gods in de mens - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Neem al jullie kerkelijke en politieke zaken bij elkaar of vergelijk ieder mogelijk detail ervan met ons beeld, en jullie zullen ontdekken dat het er zowel in het algemeen als in elk detail precies mee overeenstemt. Opdat jullie dit echter nog duidelijker begrijpen, wil Ik jullie slechts als voorbeeld iets aanhalen uit zowel de sfeer van de kerk als van de staat. Uit de kerkelijke sfeer nemen we bijvoorbeeld de oorbiecht. De toestand van de schommel, waarin deze bij het heen en weer zwaaien de aardbodem het dichtst nadert, is de zondige toestand. Men biecht en verheft zich daardoor aan de ene kant met een zwaai naar de hemel, maar glijdt even vlug weer terug. Op het laagste punt biecht men weer en zwaait dan aan de andere kant naar de hemel. Zo herhaalt de mens in zijn schommelsituatie deze daad zo lang hij leeft en besluit zijn leven bij de rusttoestand van de schommel gewoonlijk weer met de biecht. De schommel zwaait dan echter niet meer omhoog, maar de mens verlaat dit leven op hetzelfde punt waar hij het is begonnen. Welke vooruitgang de geestelijke mens daardoor echter heeft geboekt, kunnen jullie nu juist opmaken uit ons beeld in de sfeer van onze geest op de geestelijke zon, namelijk dat hij nog heel lang zal doorschommelen tot ofwel het touw breekt of hij zijn als het ware vastgegroeide blinddoek kwijtraakt. Aan deze hier gegeven maatstaf kunnen jullie het hele ceremoniële kerkelijke gebeuren afmeten, en jullie zullen daarin niets anders ontdekken dan `het schommelen'. De wezenlijke zin van het hele tegenwoordige kerkelijke leven wordt ook heel treffend bezongen door elke kerkklok die bij iedere zwaai met enorm lawaai steeds een en dezelfde toon laat horen. Een harmonisch gevoelig oor kan dan luisteren zoveel het wil en voor dat doel alle mogelijke plekken uitzoeken, het zal echter toch niets anders horen en in zich opnemen dan juist voortdurend dezelfde eentonige klank, die reeds bij de eerste klepelslag duidelijk viel waar te nemen. Wat zo'n luisteraar tenslotte zal verkondigen is het volgende: van veraf is de klank nog om aan te horen, maar van dichtbij is hij onverdraaglijk; wat zoveel wil zeggen als: zolang het uit mijn buurt blijft zit ik goed! Zo hadden we dus een voorbeeld uit de sfeer van de kerk; nu nog een staatkundig voorbeeld.
Hoofdstuk 13: De schommel in haar overeenstemmende beeld. Ceremoniële godsdienstcultus en het wereldse leven - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Kijk eens naar jullie industrie en naar alle geldzaken die eigenlijk het centrale punt van heel het staatkundige leven zijn. Wie daarin niet de bedrijvigheid ziet van het voortdurend schommelen, moet wel zevenvoudig met blindheid geslagen zijn. Jullie zullen overal, zowel in het algemeen als in afzonderlijke gevallen een omhoog zwaaien en een weer spoedig terugvallen opmerken. Het ene land zwaait omhoog, het andere zwaait terug en komt weer terecht op de laagste stand van zijn schommel. Spoedig valt het eerst omhoog zwaaiende rijk weer en een ander zwaait omhoog. Zo vaak jullie nog hebben opgemerkt dat een rijk zich tot de hoogste top opgewerkt had, zo vaak was dat ook een duidelijk signaal voor zijn val, die nog veel sneller ging dan zijn zwaai omhoog.
Hoofdstuk 13: De schommel in haar overeenstemmende beeld. Ceremoniële godsdienstcultus en het wereldse leven - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[17] Hoor, een ander zegt: op twee manieren. Zoals jullie zien, zijn de waterradbelanghebbenden toch al door duizend angsten bevangen en weten totaal niet meer hoe ze het oude, vermolmde rad weer moeten opknappen. Wat is er nu gemakkelijker dan stiekem een gang te maken en hun fantastische water op een subtiele manier naar het laagland te laten weglopen. Wanneer hun bassin geen water meer zal bevatten, dan kunnen ze hun rad ronddraaien zoveel ze willen, maar jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat alle roeiers die nu nog op het water rondvaren, heel vlug op de veilige oever zullen aansturen, waar zij zich ervan kunnen overtuigen dat er overal volop leven aanwezig is.
Hoofdstuk 15: Het bassin met het liggende schoepenrad. De profetische sfeer van Daniël - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren; het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het verheven menselijke verstand.
Hoofdstuk 24: De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Het tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] En ik, jullie gids, vraag hem verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee? De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren, aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten, want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden mosplantje geen voedsel.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Daar je mij echter in dit opzicht jouw mening al hebt kenbaar gemaakt, wil ik jou ook openhartig vertellen wat ik tijdens mijn aardse leven zo vaak bij mezelf heb gedacht, en deze gedachte luidt als volgt: de Romeinen, met name de Romeinse priesterstand, hadden gaandeweg gemerkt dat het op den duur met al hun goden spaak zou lopen. Zodoende zochten zij langzamerhand voor het steeds zinnelijker geworden volk naar een meer aanschouwelijke mythe en ze deden het voorkomen alsof de opperste god Jupiter zich zeer over de mensheid had ontfermd. Omdat onder alle volksstammen de Joodse natie het verst van het echte godendom afstond, zou Jupiter zelf zijn neergedaald en in de gedaante van een jood het volk de waarheid over de juiste godenleer van Rome hebben geleerd. Zo'n leer was voor de joden een gruwel, vooral omdat hen in die tijd de Romeinen heel zwaar op de maag lagen. Zij deden dus alles om deze ware god Jupiter in menselijke gedaante verdacht te maken. Pilatus zou heel goed geweten hebben wie Christus werkelijk was; daarom heeft hij Hem ook zoveel mogelijk verdedigd. Omdat de Joden zich echter helemaal niet tot bedaren lieten brengen en Pilatus zelfs als mederebel bij de keizer dreigden aan te klagen, dacht Pilatus bij zichzelf: ik lever de Almachtige aan jullie uit; Hij zal zeker beter weten dan ik, wat Hij met zich zal laten doen. Deze heeft zich toen pro forma op Romeinse wijze door de Joden laten kruisigen, stond toen echter als Jupiter heel gemakkelijk weer uit de dood op en liet toen de hogepriesters te Rome berichten, wat zij nu te doen hadden. Voor deze priesters was dit koren op hun molen en ze onderwezen het volk dan ook zoals ze zich deze mythe met goedkeuring van de Romeinen in het jodenland hadden voorgesteld. Ze verzonnen er mettertijd nog een menigte martelaars bij, hebben misschien met goedkeuring van de keizers wel enkele echte of loze gruweldaden uitgevoerd, waarmee ze het domme volk bij dergelijke gelegenheden een heleboel wondertekenen op de mouw speldden. Zo ging het oude, reeds verwaterde heidendom onder hetzelfde pontificaat op ons over en wij zijn noodgedwongen onnozel genoeg geweest, zo'n echte kleinburgerlijke streek als klinkende munt aan te nemen. Daarvoor wordt ons nu volgens mij ook de rekening van ons nieuw gecreëerde heidendom gepresenteerd.
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] De vrouw zegt: mijn steeds geliefde echtgenoot, op de legaten na volkomen! Zeg me daarom, hoeveel mogen deze wel bedragen, en aan wie zijn ze vermaakt? Lieve vrouw, zegt hij, de legaten bedragen bij elkaar niet meer dan tweeduizend gulden, zijn in vijven verdeeld en op één na aan vier verwanten van jou vermaakt. Slechts één deel moest ik fatsoenshalve aan de bedeling vermaken. Ik zou zoiets ook niet hebben gedaan als jij niet soms al tijdens jouw leven had aangegeven om deze verwanten van jou te gedenken. Maar wint de armen betreft, weet je toch dat men ten eerste al iets moet doen vanwege de buitenwereld en daarna ook iets omwille van God, omdat we toch christenen zijn en geen heidenen. Overigens betekent deze aalmoes van tweeduizend gulden toch niets vergeleken met ons achtergelaten grote vermogen, want zoals ik tenslotte heb berekend, krijgt elk van onze achtergebleven zeven kinderen een rond bedrag van honderdvijftigduizend gulden. Bovendien hebben alle kinderen geleerd om zuinig met geld om te gaan en kun jij dus evenals ik heel gerust zijn over jouw achtergelaten vermogen. Aan mijn zijde kun je nu samen met mij op zoek gaan naar een ander vermogen dat ons hier op z'n minst in een overeenkomstig gelukkige situatie kan brengen waarin we kunnen leven zoals we althans op aarde hebben geleefd.
Hoofdstuk 35: Een echtpaar in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Hij zegt: maar mijn geliefde vrouw, heb je er dan helemaal geen vermoeden van om welke redenen je op deze donkere plaats terecht bent gekomen? Ik denk toch dat jouw te wereldse gezindheid je hier heeft gebracht. Je was wel een heel spaarzame en in onze wereldse verhoudingen zeer eerzame vrouw en je was verder ook buitengewoon verstandig; alleen was de leer van het ware christendom jou vaak een doorn in het oog. Je hebt je er soms niet zo gunstig over uitgelaten en hield je meer aan de wijsheid en de filosofie van de wereld. Ik heb je vaak gezegd, lieve vrouw, als er in het hiernamaals een leven bestaat, dan denk ik dat men daarin aan alle wereldwijsheid niet genoeg heeft; daarom zou het beter zijn zich aan Gods woord te houden, want het tijdelijke duurt maar kort. Als er echter een eeuwigheid bestaat, zullen we niet onze tijdelijke wijsheid zoals gezegd, heel moeilijk onze weg vinden. Kijk lieve vrouw, dat zijn letterlijk de woorden die ik heel vaak in vertrouwen tot je heb gesproken en zoals ik nu tot mijn grootste en betreurenswaardigste verbazing merk, zijn deze jammer genoeg maar al te goed uitgekomen. Daarom, denk ik nu, lieve vrouw, dat het voor ons de allerhoogste tijd is, als men dat hier zo kan zeggen, om ons helemaal vrij te maken van alle wereldse herinneringen en ons voor genade en ontferming tot onze Heer Jezus Christus te wenden. Want als Hij ons niet helpt zijn we voor eeuwig verloren; omdat ik in mezelf heel zeker weet en aanvoel dat er voor ons buiten Christus in de hele oneindigheid geen God en geen helper meer is. Helpt Hij ons dan zijn we geholpen; helpt Hij ons niet dan zijn we voor eeuwig reddeloos verloren! Nu zou ik willen dat ik ons hele vermogen aan de bedelaars had vermaakt en dat onze kinderen daardoor bedelaars zouden zijn geworden. Dat zou ons hier zeker meer zegen gebracht hebben dan al onze wereldwijze zorg voor het materiële welzijn van onze kinderen. Omdat we onze wereldse dwaasheid nu niet meer kunnen veranderen, blijft ons, lieve vrouw, zoals gezegd niets anders meer over dan dat we ons in alle ernst met uitsluiting van alle andere gedachten of wensen, alleen tot Christus wenden opdat Hij voor ons, ondanks onze grote dwaasheid, genadig en barmhartig mag zijn en juist deze dwaasheid door Zijn oneindige genade en erbarmen aan onze kinderen mag goedmaken.
Hoofdstuk 35: Een echtpaar in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[18] De gestalte zegt tegen de man: beste vriend, ik heb u van begin tot eind geduldig aangehoord en kan over uw uitlatingen alleen maar in alle ernst zeggen dat ik deze ten zeerste betreur. Opdat u evenwel weet met wie u te doen hebt (nu neemt de gestalte zijn toevlucht tot een leugen) zeg ik u dat ik de grote leraar Melanchthon ben, over wie u op aarde zeker wel iets hebt gehoord. De man zegt: o ja, maar wat wilt u daarmee zeggen? De gestalte zegt: geachte vriend, niets anders dan dat ik zeker beter weet wat Christus is dan u, want ik heb tot aan het laatste uur van mijn aardse bestaan met uitzonderlijke ijver in de zogenaamde christelijke wijngaard gewerkt en ik zou voorwaar zelfs zonodig voor Christus de dood zijn ingegaan. Ik heb niet alleen de roomse maar ook de meer zuivere leer van Luther van alle overbodige ballast gezuiverd; ik leefde letterlijk volgens de zin van deze leer en wat was het gevolg? Dat hoef ik u, geachte vriend, niet met veel woorden uit te leggen, want één blik van u op mijn hele wezen zal u het resultaat van mijn leven volgens de zogenaamde kwintessens van het christendom laten zien. Meer hoef ik u niet te zeggen. Laat het dus maar op het oude 'experientia docet' ( Al doende leert men.) aankomen, dan ben ik ervan overtuigd dat we elkaar, als alles goed gaat, na verloop van honderd jaar precies zoals we nu tegenover elkaar staan weer zullen ontmoeten. U mijn vriend, bent hier nog een volslagen nieuweling en weet niet hoe men leeft in het rijk van de centrale oerkrachten. Wanneer u echter enkele tientallen jaren door deze eeuwige nacht zult zijn opgejaagd en daardoor danig uitgehongerd zult zijn, zullen zeker ook meer solide en praktische inzichten in uw, van alle wereldse dwaasheden bevrijde hoofd, een ruimere plaats vinden dan nu.
Hoofdstuk 36: Het echtpaar en een leugengeest - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[21] Ik wil u verder niet opmerkzaam maken op de veelvuldige zegeningen van het christendom die elders en op andere tijden plaatsvonden, maar laat u in plaats daarvan slechts de toestand zien van de tegenwoordige volkeren die het christendom nog niet kennen, zoals de bijna eeuwig vreedzame Chinezen en nog andere aanzienlijke volkeren in Azië en die op de nog niet ontdekte eilanden. U moet wel volslagen blind zijn als u nu niet met één oogopslag het verschil ziet tussen het christendom en de ware wijsheid van nog oudere, meer ervaren en vreedzame volkeren. Toch zeg ik u, dat al deze grote, schadelijke gebreken van liet christendom of veeleer van liet nieuwe jodendom nog goed te praten zouden zijn als iemand zou zeggen: deze historische feiten zijn allemaal wel waar, maar Christus heeft ze nooit geleerd en Hij kan dus onmogelijk de schuld dragen van al het onheil dat de verbreiding van Zijn leer met zich mee heeft gebracht, want Zijn leer was immers zuiver en bijzonder menslievend. Beste vriend, dat klinkt allemaal heel mooi en daarom was ikzelf ook tijdens mijn hele leven op aarde een vurig verdediger van het christendom. Pas hier zag ik in deze leer het eigenlijke gif voor de volkeren en dat is de duidelijke verwijzing naar luiheid en nietsdoen. De mens, die toch al een aangeboren neiging tot luiheid heeft, vindt in deze leer de beste verdediger van deze neiging, omdat hem kennelijk gezegd is niets anders te doen dan een zeker geestelijk rijk te zoeken, waardoor de gebraden vogels hem dan zonder meer in de mond zullen vliegen. Ziet u, verscheiden wijze mannen hadden niet veel tijd nodig om zich ervan te overtuigen dat het met deze gebraden vogels op niets zou uitlopen. Daarom grepen ze naar andere middelen, namelijk het oude vertrouwde zwaard, lieten het eenmaal gekerstende volk bij zijn blindheid en verschaften zich dan de gebraden vogels met het zwaard in de hand. Vriend, denk hierover zoals u wilt, toch zult u wat het christendom betreft, onmogelijk tot een andere conclusie komen, ongeacht alle hogere, geestelijke ervaringen die men hier in gelouterde toestand, zoals in mijn geval, na verloop van verscheidene eeuwen heeft opgedaan. Waarde vriend, ik ben nu uitgesproken en u kunt doen wat u wilt. Wees overigens steeds verzekerd van mijn hoogachting en mijn vriendschap; het zal mij ook een groot genoegen zijn als we elkaar over een paar eeuwen weer zullen ont moeten. - Kijk, de ander gaat weg en trekt met zijn hele gezelschap weer verder, ons paar alleen achterlatend. Over het effect van deze `prachtige redevoering' en dit bijzonder mensvriendelijke onderricht zullen we pas de volgende keer meer ervaren. En dus genoeg voor vandaag.
Hoofdstuk 36: Het echtpaar en een leugengeest - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] In het paleis hier voor ons wonen zielen die al van oorsprong gelovige christenen waren en wel uit de sekte van de calvinisten. Drie van hen waren op aarde rijk; zij zijn hier juist niet de rijksten maar behoren meer tot de dietiende klasse. De beide eersten die jullie bij de poort hebben gezien en daar nog zien, waren op aarde heel arm. Hij was alpenherder in Zwitserland en zij was eveneens een heel onaanzienlijke koehoedster. Mettertijd leerde deze vrome herder de goede christelijke eigenschappen van het meisje kennen en hij heeft haar toen volgens zijn confessie tot vrouw genomen. Dit paar leeftic hun hele leven lang heel kuis met elkaar. Ze hadden ook enkele kinderen; deze werden volgens hun christelijke geloofsovertuiging streng opgevoed en deze principes werden dan door vijf opeenvolgende geslachten trouw in acht genomen. Zo zien jullie hier dus iets wat zelden voorkomt, een zalige familie bloedverwanten, bestaande uit ouders, kinderen en kleinkinderen. De beiden die jullie zien zijn dus de stamouders van de hele familie. De drie ondergeschikten in dit gezelschap zijn weliswaar ook verwanten van deze familie, maar zij waren mensen die zich door gelukkige aardse omstandigheden op werelds gebied hebben opgewerkt en daardoor voornaam en rijk zijn geworden. Door zo'n aardse rijkdom en aards aanzien hebben ze tijdens hun aardse leven ook veel voordeel en comfort genoten, wat de andere arm gebleven familieleden vreemd is gebleven. Daarom moeten zij hier nu juist ook veel dingen ontberen waarvan de armere familieleden nu ten volle kunnen genieten. Desalniettemin zijn ze hier ook voor jullie zo te zien toch onuitsprekelijk gelukkig, omdat ze hun wereldse aanzien en hun rijkdom merendeels voor goede doelen gebruikt hebben.
Hoofdstuk 44: Schoonheid en pracht van de middag. Onderricht over het wezen van liefde en wijsheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Laten we nu echter eens luisteren naar hetgeen onze woordvoerder gaat zeggen en wat voor antwoord hij geeft wanneer de vermeende tafeldienaar hem vraagt hoe hem het paleis bevalt. Zijn antwoord luidt: maar beste vriend en broeder, wat is dat nu weer voor een nieuwe, hemelse fopperij? Ik heb mij in mijn fantasie reeds de mooiste kamers van het paleis voorgesteld, maar nauwelijks door de poort naar binnen getreden, was het hele paleis als weggeblazen! Op de plaats van het paleis staat hier nu inderdaad deze onuitsprekelijk prachtige tempel en er omheen eindeloos ver naar alle richtingen ziet men in plaats van de door mij gefantaseerde paleiskamers, dit landschap van onuitsprekelijke schoonheid. Nee, dit lijkt me alweer onverklaarbaar! Wie zoiets kan verklaren, moet minstens tienduizend jaar voor Adam geboren zijn, want van Adams kinderen is er waarschijnlijk niet één tegen deze verschijning opgewassen. Zeg me eens, beste vriend en broeder, kun jij daar iets van begrijpen?
Hoofdstuk 57: Het levenspaleis van het gezelschap. Het zaad voor het hemelrijk, Gods Woord - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...