Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9883 resultaten - Pagina 38 van 659

...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...
[7] Neef Holzbaumer zegt: 'Nee, dat bepaald niet, maar ik zou toch wel willen weten waar deze beesten vandaan komen. Misschien zijn het wel boze geesten. Als wij dan toch in de geestenwereld zijn, is zoiets goed mogelijk!' De humorist Seppl zegt: 'Geesten zullen het wel zijn, maar geen boze, want alles wat leeft moet een geest bezitten. Nu vormen deze hoenders letterlijk een front tegen ons en afgaande op hun eigenaardige gezichtsuitdrukking valt een zekere strijdlust niet te ontkennen. Mijn beste neef zou tenslotte toch nog gelijk kunnen hebben met zijn boze geesten! Nu moet ik toch echt de goede Paulus eens aan zijn mouw trekken!'
Hoofdstuk 55: Fantastische vermoedens van de meelopers. Nieuwe, merkwaardige ontmoetingen. De reeds lang overleden voorouders uit het huis Habsburg-Lotharingen. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[5] Nu wendt deze zevende zich tot Paulus en zegt: 'Hoor eens, beste, goede vriend, ik heb hier nog precies zes van zulke vodjes, zou je ze voor mij niet in goudstukken willen veranderen?' Paulus zegt: 'Waarom niet, als jij denkt daarmee gediend te zijn? Waar heb je je vodjes?'
Hoofdstuk 53: De gewonnen zes. Paulus' moeite voor de overigen. Rede over de tijd van uitzonderlijke genade. De verblindende vleselijke lust. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[11] Paulus zegt: 'Niet daarom willen wij nauwere vriendschapsbanden aanknopen, maar opdat jullie in mij Gods kracht mogen gewaarworden en daaruit opmaken dat ik geen leugenaar en bedrieger ben! Ik verlangde een geldstuk van jullie, en jullie hadden met z'n allen niet eens één echte Kreuzer. Dat duidt op jullie leven, dat jullie nog steeds voor een aards-materieelleven aanzien.
Hoofdstuk 52: Paulus in de proletariërclub 'In de goede Herder'. De apostel als goudmaker. Inflatietheorie en levensroes. Gelijkenis van de wedloop. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[23] Je bent immers allang gestorven en wel aan de cholera in het jaar 1849 volgens aardse tijdrekening! Boden uit de hemelen hebben je al gezegd dat je lichamelijk gestorven bent, maar jij lachte hen uit en zei: 'jullie dwaze kerels, zien jullie dan niet hoe flink ik nog ben als eerste sergeant? Als jullie dat niet willen geloven, stop ik jullie in de bak en dan zullen jullie meteen zien of ik gestorven ben of nog leef!' Bij zo'n weerwoord verlieten de boden uit de hemelen je weer en lieten je in je dwaasheid, waarin je nu al meer dan een aards jaar volhardt en andere hulpvaardige geesten voor gek verklaart. Denk je nu werkelijk nog dat je in levende lijve politieagent in de stad Wenen bent? Kijk daar eens naar de slagboom! Merk je niet hoe hij nu voor ons steeds doorzichtiger en nietiger wordt?'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Robert zegt: 'Eigenaardig van jou, dat jij mij juist nu zulke halve antwoorden geeft, terwijl ik hele zo nodig heb. Jij verbaast je er ook niet over dat dit hele gezelschap hier van ootmoed vervuld neerligt en van eerbied niet eens durft op te kijken! Werkelijk, jou brengt niets uit je evenwicht, noch de open hemel, noch de duistere hel!'
Hoofdstuk 48: Merkwaardig gedrag van het gezelschap tegenover de ogenschijnlijke Cado. Robert herkent samen met Helena de hoge, goddelijke Vriend. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Als de poort open staat, begint Robert schaterend te lachen en zegt: 'Daar hebben wij nu de hemel in een werkelijk eigenaardige gedaante voor ons! Nee, dat is werkelijk meer dan komisch! Helena, kom hier eens kijken!'
Hoofdstuk 47: De poort gaat open en laat de stad Wenen zien. De aard van de verschijningsvormen in het hiernamaals. Robert verbaast zich over Cado's wijsheid. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Helena zegt: 'Vriend Cado, zeg mij eens of wij ons voor de stervelingen niet voor een poosje zichtbaar en daarna weer onzichtbaar kunnen maken? Een beetje plezier zou ik er toch aan willen beleven om die vrolijke Weners een beetje te plagen! En zouden Robert, ik en jij ook nog in deze stad gaan wonen, dan zullen we toch zeker eerst de staat van beleg opheffen!' Cado zegt: 'Maar liefste Helena, denk je dan werkelijk dat dit het echte aardse Wenen is? Dit is immers slechts een verschijningsvorm en verder niets! Robert heeft toch zojuist gesproken over eEn smalle poort, waardoor men het hemelrijk moet binnengaan. En kijk, daar staat ze al voor ons. Jullie zullen, als jullie er doorheen gaan, nog heel wat smalle doorgangen passeren, waar jullie het heel zwaar zullen krijgen, maar er zal toch doorheen te komen zijn.'
Hoofdstuk 47: De poort gaat open en laat de stad Wenen zien. De aard van de verschijningsvormen in het hiernamaals. Robert verbaast zich over Cado's wijsheid. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Op Mijn woorden omvat Robert-Uraniël met alle liefde zijn Helena en verzoekt Mij om aan zijn zijde, en wel tussen hem en Helena in, de grote zaal te willen binnengaan. Ik zeg echter: 'Je moet eens beginnen met je vrijelijk te bewegen, anders zul je steeds een leiband nodig hebben. Ik zal zonder meer in de grote zaal aanwezig zijn als jij daar binnengaat. Waarheen je je ook, vervuld van liefde tot Mij, zult begeven, zal Ik bij je zijn, omdat jouw liefde tot Mij Ikzelf ben, want Ik ben overal aanwezig waar in een hart waarachtige en zuivere liefde tot Mij in volheid aanwezig is. Ga nu dus voorop en open de poort naar het rijk der voleinding van je hart.'
Hoofdstuk 41: Vertrek naar de zaal der voleinding. Robert en Helena, gevolgd door Cado, voor de gesloten hemelpoort. Minerva verschijnt weer ten tonele. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[10] Maar hier staat een sterke geest, in wezen zowel boosaardig als goed, slecht maar rechtvaardig, een wezen van uitzonderlijke aard! Eerst wierp deze geest uit eigen vrije wil de vorstin van de hel de handschoen toe en streed tegen haar als eens David met de reus Goliath. Haar uiterlijk bedwong hij als een meester, maar het innerlijk van deze vorstin bleef, zoals tot nu toe, nog steeds hetzelfde. Deze moedige geest staat hier; zijn naam is Cado. En zo zijn Robert-Uraniël en ik een broeder rijker naar U, heiligste Vader, teruggekeerd. Wij willen U niet vragen hem te willen opnemen in Uw rijk, daar Uw oneindige goedheid en liefde ons allang vóór is geweest. Wel willen wij hier naar hartelust onze grote vreugde uiten, omdat wij door Uw liefde en macht zo'n voortreffelijke broeder hebben gewonnen. Daarvoor zij U alleen liefde, lof en alle eer!'
Hoofdstuk 37: Minerva's theatrale vertrek naar haar laatste gevecht. Sahariël, Robert en Cado keren huiswaarts. De Heer neemt Cado aan. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[4] Miklosch kijkt toe en zegt: 'Blijf jij nu ook kijken, en je zult eveneens kunnen zien hoe Minerva Cado nu vriendelijk de hand reikt, maar deze tegen haar zegt: 'Dat baat je niets. Alles wat je mij vanuit jouw willen aanreikt, mag ik niet eerder aannemen dan wanneer jij ook de laatste stap zult hebben gezet. Zet je voet naast de mijne, dan heb je je opgave volbracht en heb je je vrijheid weer terug. Vanaf dat moment zal ik dan ook veel kunnen doen wat jij van mij zult verlangen.'
Hoofdstuk 31: Bathianyi en Miklosch over deze scène. Minerva zet de laatste schrede. Het hemelse gewaad als beloning. Mogelijke gevolgen van de volledige verlossing van Satana. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[5] Cypriaan let nu heel goed op alles wat zich voordoet bij de bewegingen van de helse bende. Miklosch en graaf Bathianyi zeggen echter eenstemmig: 'Heer, bovenmate groot is Uw lankmoedigheid en geduld, dat U deze manier van doen met zo'n zachtmoedige gelatenheid kunt aanzien! Als het van ons zou afhangen, zouden wij eens een hartig woordje met dit gespuis spreken. Nee, zo'n brutaliteit om zich zo tegen U te willen afzetten, ja, U zelfs als het mogelijk zou zijn helemaal te vernietigen! Nee, dat is meer dan helse kwaadaardigheid! De gedachte alleen al zou volgens ons een eeuwige tuchtiging waard zijn!'
Hoofdstuk 19: De helse hemel bestorming barst los. Vredesgeesten in de hoogte. Verschrikkelijke wending voor de scharen der duisternis. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Cado trekt nu een beteuterd gezicht en zegt bij zichzelf: 'De Godheid zij alle schepselen genadig, en als de hulp van de profeet Jezus, die een lieveling van de Godheid zou zijn, enige uitwerking zou kunnen hebben, zo helpe ook hij, want deze kwellingen zijn voor ieder levend wezen, zij het lichaam, ziel of geest, toch wel onuitsprekelijk zwaar. Overigens moet de wijze Minerva haar personeel niet al te vriendelijk hebben ontvangen, aangezien ze zo ontzettend begonnen te weeklagen. O grote, almachtige Godheid, ook al heb ik straf verdiend, laat mij toch een beetje genade voor recht wedervaren, want deze eeuwigdurende straf voor tijdelijke vergrijpen, hoe erg ze ook mogen zijn, is toch onevenredig wreed. Laat ons te gronde gaan, dan zijn wij voor eeuwig tevreden, want wie niet bestaat, vindt toch zeker alles goed. Ik heb U, almachtige God, vroeger toen ik nog niet de macht van die afschuwelijke pijnen had geproefd, wel willen tarten, maar daar ik nu een heel klein voorproefje van de eeuwigdurende helse pijnen heb ondergaan, is me werkelijk voor eeuwig iedere lust om me ooit tegenover U nog eens weerspannig te tonen, vergaan. Ik ben bepaald geen lafaard, maar wat te veel is, is te veel! Tevens dank ik U, grote almachtige Godheid, als allerarmste duivel voor zoveel genade, omdat U mij tot nu toe nog niet in die poel hebt geworpen. O, welk een smartelijke aanblik biedt toch deze angstaanjagende vuurzee. Welke onverdraaglijke pijnen moeten diegenen die onder haar witgloeiende golven begraven liggen, ondervinden.'
Hoofdstuk 21: Veranderde scène. Verleidelijke hellegeesten. Cado roept de genade en de hulp van de godheid in. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Cado schreeuwt: 'Jullie, honden, willen mij geweld aandoen? Alle duivels, kom hier! We zullen wel eens zien hoe ver jullie komen met je geweld!' Hij wacht een tijdje onder afschuwelijk tandengeknars op zijn huisduivels, maar er komt niemand opdagen en er is geen geblaf van een of andere hond te horen. Ook zijn kasteel, dat hij tot dan toe nog steeds, net als op aarde, als zijn vermeend eigendom voor zich zag, begint heel nevelig te vervloeien als een ijsbloem op een ruit, waar warme lucht langs stroomt.
Hoofdstuk 13: Opdracht aan Petrus en Paulus om de voormalige bedoeïenenhoofdman Cado voor te leiden. De vergeefse liefdevolle poging van Petrus om de brutale geest voor zich te winnen. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Misschien zou iemand willen zeggen: 'Alle extremen moeten er natuurlijk zijn en blijven, maar waartoe dient dan bij de mens het buitengewoon sterke vermogen om pijn te voelen?' Het antwoord op deze vraag is gemakkelijk: stel je de mensheid eens voor zonder het vermogen om pijn te voelen, geef haar dan een vrij kenvermogen en een volkomen vrije wil. Sanctioneer de wetten dan zoveel je wilt, en niemand zal een wet in acht nemen! Want wie niet gevoelig is voor pijn, heeft ook geen enkel lustgevoel. Zouden vervolgens mensen, wanneer zij enkel begiftigd waren met lustgevoelens, zich niet in korte tijd helemaal verminken, als ze bij het eventueel afzetten van een ledemaat in plaats van beschermende pijn alleen maar lust en welbehagen zouden ondervinden?
Hoofdstuk 15: Cado in een hels zweetbad. De onverbrekelijke ordening van de Heer ten aanzien van het volgen van de vrije wil. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Petrus begint meteen uiterst wijze en zachtzinnige woorden tot Cado te spreken en zegt: 'Vriend Cado, wees toch verstandig! Kijk, de ervaring moet je toch hebben geleerd, dat op aarde alle goederen ijdel en snel vergankelijk zijn en dat tenslotte de rijkste en de armste hetzelfde stervenslot delen. Al het vlees moet sterven, alle materie vergaan, alleen de inwendige geest blijft onverwoestbaar! Kijk, je bent lichamelijk gestorven en leeft alleen nog in je met geest vervulde ziel onverwoestbaar verder. Houd daarom niet langer vast aan datgene wat voor eeuwig vergaan is, maar erken je grote aardse schulden en wij willen ze voor jou betalen en je dan opnemen in onze waarachtige en eeuwig bestendige wereld, waarin het je nooit aan iets zal ontbreken. Kijk daar eens naar het oosten! Die heerlijke landerijen en paleizen zijn van ons en jij zult ze krijgen; maar dan moet je ons je schulden bekennen, opdat wij ze op ons kunnen nemen.'
Hoofdstuk 13: Opdracht aan Petrus en Paulus om de voormalige bedoeïenenhoofdman Cado voor te leiden. De vergeefse liefdevolle poging van Petrus om de brutale geest voor zich te winnen. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...