Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

13258 resultaten - Pagina 38 van 884

...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...
[3] Kijk uit dit voorbeeld kunnen we de grote en belangrijke les trekken die precies op onze eenvoudige, geestelijke zon van toepassing is. En deze les stemt precies overeen met de tekst uit het evangelie welke luidt: `Wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft zal hem ontnomen worden' (Matth. 13:12). In deze schriftuur bevindt zich nog een andere, die met het bovenbeschreven voorbeeld nog meer overeenstemt, en deze tekst luidt als volgt: `Het rijk van God komt niet met uiterlijk vertoon, want zie, het is in u!' (Luk. 17:21). Begrijpen jullie nu hoe het met deze voorlopige eenvoud van de geestelijke zon gesteld is? Jullie zeggen: we begrijpen wel iets, maar nog niet volkomen duidelijk wat daarmee wordt gezegd en aangegeven. Maar Ik zeg jullie: nog een klein beetje geduld en alles zal dadelijk met weinig woorden zo helder naar voren komen als de zon op klaarlichte dag. Waarom zagen jullie de geestelijke zon zo eenvoudig? Omdat jullie alleen maar de eigenlijke buitenkant hebben gezien. Maar Ik zeg jullie: er bestaat op de geestelijke zon een oneindige, indrukwekkende en wonderbaarlijke veelzijdigheid, waarvan jullie je tot nu toe nog helemaal geen voorstelling konden maken. Deze veelzijdigheid ligt echter niet op de geestelijke zon, maar ze ligt in het innerlijk van de geesten. Als jullie deze dus willen zien, dan moeten jullie met zuiver geestelijke ogen in de sfeer van een of andere zalige geest kijken en jullie zullen de anders zo eentonige, geestelijke zonnewereld spoedig in talloze wonderen zien overgaan. Want jullie moeten weten dat aan iedere geest wel een en dezelfde ondergrond wordt gegeven, die louter uit Mijn genade en erbarming bestaat, en deze komt in gelijke mate in de door jullie geziene geestelijke zon tot uiting. Wat dan de inrichting van deze gegeven ondergrond, ofwel de eigenlijke bewoonbare wereld voor de geest betreft, deze hangt enkel en alleen af van het innerlijk van een geest, hetgeen de liefde is tot Mij en de uit deze liefde voortkomende wijsheid. Opdat jullie dit nog duidelijker mogen inzien, wil Ik jullie nog een heel aanschouwelijk voorbeeld erbij geven. Een van jullie bevindt zich op een of andere uitgestrekte vlakte. Op dit veld treft hij niets anders aan dan in het midden een boom, waaronder in de schaduw welig gras groeit. Op dit gras gaat de wandelaar liggen, valt rustig in slaap en wordt daardoor gesterkt. Maar tijdens deze zoete en sterkende rusttoestand is een wonderbare droom over hem gekomen. In deze droom bevindt de eenzame en eenvoudige wandelaar zich in de prachtigste paleizen, houdt zich louter nice vorsten bezig, gaat nut hen ons en geniet daardoor een buitengewoon grote zaligheid. Nu vraag Ik jullie: hoe komt deze man op dit eenzame, lege veld eigenlijk aan zo'n innerlijk gezelschap?
Hoofdstuk 5: Over het rijk Gods in de mens - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] De sterke glans verblindt weliswaar jullie ogen en jullie kunnen vanwege het te sterke licht haar wonderbaarlijke rijkdom nauwelijks aanschouwen, maar ook dat zullen we verhelpen. Kijk, het sterke licht is reeds milder geworden en jullie zien dat deze grote wereld er uitziet als een eindeloos grote, onbeschrijflijk mooie tuin. In de tuin zien jullie veel echt sierlijke woningen en rondom de woningen wandelen gelukzalige geesten, die vreugdevol genieten van de buitengewoon smakelijke vruchten uit deze grote tuin.
Hoofdstuk 8: De sfeer van de derde geest. Een beeld van de oneindigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Jullie staan op een stralende wolk. Met verbaasde ogen zien jullie een enorm aantal bovenaardse werelden in eindeloos grote cirkels voorbijtrekken. Jullie zien ze overal omgeven door de meest grootse wonderwerken, die op elk van die werelden ontelbaar zijn. Elk van deze werelden lijkt eindeloos groot te zijn en toch kunnen jullie ze met één blik van pool tot pool overzien. Talloze scharen gelukkige wezens zien jullie op deze voorbijtrekkende werelden, af en toe jubelend, rondwandelen. Elke nieuwe wereld die jullie nadert, is weer met andere onbeschrijflijke wonderen bezaaid. Maar jullie zeggen: als ze maar niet zo vlug voorbij zouden trekken, deze grote allerprachtigste woonplaatsen voor talloze scharen van zalige geesten! O wacht maar, ook dit kunnen we meteen verhelpen. Kijk, daar gaat juist een buitengewoon grote stralende, op een hoofdmiddencentraalzon lijkende wereld. We zullen haar tegenhouden zodat jullie haar nader kunnen bekijken. Daar is ze al.
Hoofdstuk 8: De sfeer van de derde geest. Een beeld van de oneindigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Jullie vragen: wat is dat? En Ik zeg jullie: bekijk het maar eens van dichtbij, dan zullen jullie weldra merken wat er achter deze sterren schuilgaat. Maar jullie verbazen je alweer, want nu zeggen jullie: grote, heilige Vader, wat is dat toch? Toen we zo'n ster nauwkeuriger bekeken, dijde ze samen met de boom uit tot een eindeloze grootte. De vorige grote wereld evenals de omvang van die enkele boom kunnen we vanwege de al te onafzienbare grote omvang niet meer zien, maar dit sterretje is tot een nieuwe, grote wereld uitgegroeid en we zien deze wereld weer vol nieuwe wonderen. O Vader, zeggen jullie verder, waar is toch het einde van Uw onafzienbaar grote wonderbaarlijke scheppingen?!
Hoofdstuk 8: De sfeer van de derde geest. Een beeld van de oneindigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Zouden jullie dichter bij zo een ster komen dan zou ze er spoedig uitzien als een afzonderlijk, volmaakt mens. Wanneer jullie dan weer in de sfeer van deze mens zouden treden, dan zouden jullie in zijn plaats meteen weer naar alle kanten toe een nieuwe, met ontelbare sterren bezaaide hemel zien. En als jullie weer zo een ster zouden naderen, dan zou ze er vanaf een zekere afstand weliswaar weer uitzien als een mens, maar zouden jullie deze mens steeds meer naderen, dan zouden jullie het bijna uitschreeuwen van verbazing, net als eens de zeevaarder Christoffel Columbus toen hij het vaste land van Amerika naderde! Want dan zullen jullie eveneens een grote hemelse pracht en wonderwereld te zien krijgen. Als jullie je echter helemaal op deze wereld zoetden begeven, dan zouden jullie stomverbaasd zijn, deze door talloze scharen van geesten bewoond te vinden. En zouden jullie je dan in de sfeer van de een of andere daar wonende geest begeven, dan zouden jullie weer nieuwe heerlijkheden ontdekken. Tevens zouden jullie ook, maar dan niet een meer gelouterde blik, de oorspronkelijke wereld als eigenlijke woonplaats van deze geesten aanschouwen.
Hoofdstuk 8: De sfeer van de derde geest. Een beeld van de oneindigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Kijk, daar staat hij al en hij wenkt jullie uit zichzelf heel vriendelijk om naar hem toe te komen en zijn sfeer binnen te gaan. Gaan jullie maar en let goed op wat jullie in zijn sfeer te zien krijgen. Deze geest zullen jullie ook in zijn sfeer zien en hij zal jullie wat rondleiden in zijn wereld. En, zoals gezegd, let dus goed op alles wat jullie daar zullen zien, want dat zal reeds van grote betekenis zijn.
Hoofdstuk 9: De sfeer van de vierde geest. Het geheim van de Mensenzoon - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Dat jullie vanuit de achtergrond mensen door slangen naar voren hebben zien slepen, betekent dat de veelzijdige sluwheid van de tiran hen gevangengenomen heeft. De grote slangen met mensenarmen, die de gevangenen in ketenen slaan, zijn de ingehuurde handlangers van de tiran. De ketenen echter getuigen van de volslagen slaafse toestand van degenen die onder het gezag van zo iemand staan.
Hoofdstuk 19: Hoe de heerszucht gestalte krijgt in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Jullie vragen waar al dat water eigenlijk vandaan komt, dat zich van weerskanten vanuit dalen in dit nauwe ravijn stort en er als een woeste bergbeek doorheen stroomt tot in de baai van de grote zee? Dit water betekent de kennis en de daaruit voortvloeiende nuttige toepassingen die zulke mensen door middel van hun verstand en vernuft langs proefondervindelijke weg hebben ontleend aan de natuurkundige eigenschappen van de dingen. Het water dat van rechts komt is, zoals jullie zien, veel troebeler. Dat stelt het vele onware voor dat in al die geleerde kennis voorhanden is, en het iets minder troebele dat van de linkerkant komt, betekent dat de rijken van de wereld met hu n geringe wetenschappelijke rijkdom toch beter wisten te rekenen dan de eigenlijke pure geleerden. Dat het water hier in dit ravijn samenkomt, betekent dat het vermogen van de wetenschap en het vermogen aan wereldse schatten altijd samengaan en tenslotte op hetzelfde neerkomen. Want de geleerde zoekt de wetenschap om door haar rijk te worden aan wereldse schatten; maar degene die rijk is aan wereldse schatten, zoekt de wetenschap om met behulp daarvan zijn vermogen nog groter te maken. Dat is de reden dat jullie het water van links ook lang niet zo sterk zien bruisen als dat van rechts. Dat betekent bovendien dat degene die rijk is aan wereldse schatten zich steeds op een politieke manier onder de geleerden weet te bewegen om van hun geleerdheid het een of het ander voor zijn speculatieve behoefte te bemachtigen. Dit weten we nu ook en daarom kunnen we onze reis weer vervolgen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Op aarde heb ik heel goed ingezien dat het met het leven in het hiernamaals heel anders gesteld moest zijn dan ik zelf vanaf de kansel heb gepreekt. Ik heb me hierover, wel te verstaan, slechts heel vertrouwelijk tegenover de grote machthebbende heren uitgelaten en om opheldering gevraagd. Die opheldering heb ik echter nooit gekregen, maar in plaats daarvan kreeg ik al spoedig, ik weet zelf niet hoe en waarom, een belangrijke promotie: ik werd een goedbetaalde professor en tenslotte zelfs rector van een seminarie. Ik denk echter dat de heren hebben ingezien dat ik voor een lagere post te pienter was. Daarom gaven ze me een betere, zodat ik met mijn pienterheid, uit eigenbelang enkel nuttig en niet schadelijk zou zijn. Ik heb weliswaar altijd als een doodeerlijk man geleefd, maar wat dom van me was en waar ik nu nog spijt van heb is, dat ik om te beginnen toch niet helemaal heb ingezien dat ik met zo'n promotie werd bedrogen; en vervolgens dat ik op mijn goedbetaalde post een, al was het maar ogenschijnlijk, dan toch voor mijn eigen welzijn, te dwaas, geestelijk streng leven heb geleid. Ik heb daarbij wel gedacht: zo'n leven van zelfverloochening zal me zeker binnenkort een bisschoppelijke waardigheid bezorgen. Maar daarin heb ik me deerlijk vergist, want de hoge heren hebben precies berekend dat ik voor de mij toebedeelde post de juiste graad van domheid bezat, zodat ik voor hen niet meer gevaarlijk Icon zijn. Daarom lieten ze mij ook onbezorgd op mijn plaats. Ziet ti, geachte vriendin, zo staat het wat religie betreft met alles in de wereld. Daarom zei ik ook in het begin al dat wij beiden bedrogen zijn.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Hij zegt: maar mijn geliefde vrouw, heb je er dan helemaal geen vermoeden van om welke redenen je op deze donkere plaats terecht bent gekomen? Ik denk toch dat jouw te wereldse gezindheid je hier heeft gebracht. Je was wel een heel spaarzame en in onze wereldse verhoudingen zeer eerzame vrouw en je was verder ook buitengewoon verstandig; alleen was de leer van het ware christendom jou vaak een doorn in het oog. Je hebt je er soms niet zo gunstig over uitgelaten en hield je meer aan de wijsheid en de filosofie van de wereld. Ik heb je vaak gezegd, lieve vrouw, als er in het hiernamaals een leven bestaat, dan denk ik dat men daarin aan alle wereldwijsheid niet genoeg heeft; daarom zou het beter zijn zich aan Gods woord te houden, want het tijdelijke duurt maar kort. Als er echter een eeuwigheid bestaat, zullen we niet onze tijdelijke wijsheid zoals gezegd, heel moeilijk onze weg vinden. Kijk lieve vrouw, dat zijn letterlijk de woorden die ik heel vaak in vertrouwen tot je heb gesproken en zoals ik nu tot mijn grootste en betreurenswaardigste verbazing merk, zijn deze jammer genoeg maar al te goed uitgekomen. Daarom, denk ik nu, lieve vrouw, dat het voor ons de allerhoogste tijd is, als men dat hier zo kan zeggen, om ons helemaal vrij te maken van alle wereldse herinneringen en ons voor genade en ontferming tot onze Heer Jezus Christus te wenden. Want als Hij ons niet helpt zijn we voor eeuwig verloren; omdat ik in mezelf heel zeker weet en aanvoel dat er voor ons buiten Christus in de hele oneindigheid geen God en geen helper meer is. Helpt Hij ons dan zijn we geholpen; helpt Hij ons niet dan zijn we voor eeuwig reddeloos verloren! Nu zou ik willen dat ik ons hele vermogen aan de bedelaars had vermaakt en dat onze kinderen daardoor bedelaars zouden zijn geworden. Dat zou ons hier zeker meer zegen gebracht hebben dan al onze wereldwijze zorg voor het materiële welzijn van onze kinderen. Omdat we onze wereldse dwaasheid nu niet meer kunnen veranderen, blijft ons, lieve vrouw, zoals gezegd niets anders meer over dan dat we ons in alle ernst met uitsluiting van alle andere gedachten of wensen, alleen tot Christus wenden opdat Hij voor ons, ondanks onze grote dwaasheid, genadig en barmhartig mag zijn en juist deze dwaasheid door Zijn oneindige genade en erbarmen aan onze kinderen mag goedmaken.
Hoofdstuk 35: Een echtpaar in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Zeg me daarom, kan God dan zonder meer verlangen dat die mensen en volkeren die niet in hetzelfde gebied en vooral niet in dezelfde tijd met Hem hebben geleefd, onvoorwaardelijk moeten aannemen dat Hij het was die deze leer heeft gesticht? Kan God, als Hij bestaat en rechtvaardig is, hen kwalijk nemen dat ze dat niet kunnen? Of kunnen de mensen en volkeren niet tegen God, mocht Hij misschien bestaan, optreden en zeggen: hoe wilt u oogsten, als U niet hebt gezaaid? Hoe wilt U over ons rechtspreken als U een onrechtvaardige God bent? Wilt U echter rechtvaardig rechtspreken, oordeel dan degenen die U hebben gezien en tot wie U hebt gepreekt. Maar laat ons met rust, want we hebben U nooit gezien en hebben ons nooit van Uw bestaan kunnen overtuigen. Het woord dat ons is overgeleverd en van U afkomstig zou zijn, kan ons nooit oordelen, omdat het evengoed verzonnen als waar kan zijn en nog veel eerder verzonnen dan waar. Zolang we op aarde hebben geleefd, hebben we slechts de oude natuur gezien; van U echter geen enkel spoor. We zijn op de wereld gekomen als zuivere kinderen van de natuurkrachten. De mensen en wereldse leraren hebben ons pas kennis bijgebracht. Ons hele leven lang was er van U geen spoor te bekennen. Waarom wilt U dan over ons rechtspreken, terwijl U ons nooit een bewijs dat van Uw bestaan en geaardheid zou getuigen, wilde geven?
Hoofdstuk 35: Een echtpaar in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[22] Daarom treft iedereen de geestelijke wereld en de hemel aan, zoals hij zich deze, gebaseerd op zijn geloof, in de geest heeft geschapen, met als enige uitzondering het vagevuur. Dit laat de Heer niet toe omdat daardoor grote schade toegebracht zou kunnen worden aan de geesten, als deze zich in zo'n beklagenswaardige toestand dan in plaats van tot de Heer slechts des te krachtiger tot de heiligen zouden wenden, of hulp van misoffers op aarde zouden verwachten. Dit alles zou de geest mettertijd geheel en al doden omdat de geest in dit opzicht helemaal zou afzien van eigen werkzaamheid en zijn zaligheid slechts zou zoeken in de directe of indirecte barmhartigheid van God, hetgeen met andere woorden gezegd niets anders zou betekenen dan het begaan van een geestelijke moord aan zichzelf!
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] De monnik zegt, terwijl hij eerst drie kruistekens maakt: God sta me bij! Ik heb vaak gehoord dat de aanvechtingen van de duivel in de geestelijke wereld nog duizendmaal erger zijn dan in de natuurlijke en dat men in de geestelijke wereld pas werkelijk het juiste begrip van de grote gewelddadigheid van de duivel krijgt. War ik hierover heb gelezen in de heilige hoeken die door vrome en godvruchtige mensen zijn geschreven, staat nu letterlijk voor me! Ik zeg jou echter, eeuwig afschuwelijke duivel, jij voortdurende bedrieger van God en het hele menselijke geslacht, denk jij soms dat God zich laat bedriegen? Dan vergis je je deerlijk! Evenmin als God zich laat bedriegen, laat ik mij als altijd trouwe dienaar van God door jou bedriegen. Eerder dan toe te geven, zal ik met Gods hulp en met de hulp van de zalige maagd Maria zolang weerstand aan jou bieden totdat al jouw geduld om nog langer met mij te twisten je verlaten zal hebben. Daarom kun je doen wat je wilt, mij zul je niet van mijn kerk afvallig maken!
Hoofdstuk 68: Twistgesprek met een augustijn. Petrus en Paulus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Jullie vragen wat zulke engelen eigelijk op aarde waren. Hebben jullie nog nooit gehoord van zogenaamde lekenbroeders, of beter gezegd, kloosterknechten? Ook hier zijn ze dienstwillige geesten van het klooster. Maar met de bedoeling dat hun dienst hun beter zal bevallen, worden ze als engelen aangekleed. Dat komt allemaal door de verkeerde denkbeelden die dergelijke mensen hadden toen ze het tijdelijke voor het eeuwige verruilden. De grote liefde en ontferming van de Heer laat deze wezens echter bij hun denkbeelden totdat ze zich zo zachtjesaan bewust worden dat met dergelijke situaties iets mis moet zijn. Op de eerste plaats omdat ze zich met al deze mooie vruchten nooit volkomen kunnen verzadigen. Het eten en drinken komt hun bijna voor, alsof ze droomden dat ze aten en dronken. Ten tweede zien ze hier boven zich wel voortdurend witte wolken voorbijtrekken, maar waar deze wolken hun licht vandaan krijgen, kunnen ze niet zien. En ten derde valt hun mettertijd op dat ze, wel wetend in de geestelijke wereld te zijn, nergens een heilige te zien krijgen, ook niet de Moeder Gods, Maria, dus ook geen Petrus en geen aartsengel Michaël. Een vierde heel groot probleem voor hen is dat, wanneer ze over de tuinmuur kijken waar ze gewoonlijk met ladders opklimmen, zij niets dan onvruchtbare steppen zien en alleen maar hun tuin veel vruchten voortbrengt. Ten vijfde werkt ook de omstandigheid dat hun kloosterkerk behalve door henzelf door niemand anders bezocht wordt, eraan mee om hen geleidelijk wakker te schudden. En zo zijn er nog meer van dergelijke duwtjes, waardoor de geest er op wordt gewezen dat er met zijn paradijs iets mis moet zijn.
Hoofdstuk 70: Bij de paradijselijke augustijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...