Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

36880 resultaten - Pagina 38 van 2459

...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...
[11] Als de mens zo zijn hele ellende bekijkt, kun je het hem toch echt niet kwalijk nemen dat hij in de wereld op zoek gaat naar een plaatsje waar hij zijn lot wat draaglijker kan maken. Wel, na veel pijn en moeite heeft hij eindelijk zo'n plaatsje veroverd waar het hem wat beter en rustiger zou kunnen gaan voor de rest van zijn leven, -en dan komen daar meteen profeten en andere boden vol van de geest van God en verkondigen hem de toorn van God, het gericht, de dood en een aantal andere echt niet zulke opwekkende zaken, en met het moeizaam verkregen rustplaatsje is het finaal uit.
Hoofdstuk 220: Het zich van de wereld afkeren en het Rijk van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Daarop zei DE SCHRIFTGELEERDE: ' Meester, u heeft nu heel goed en wijs gesproken en zo is het ook; maar toch is er nog iets waarmee ik het nog niet zo goed eens kan zijn, en dat is het volgende: U zei, dat men de wereld niet moet liefhebben, omdat de wereld het gericht en de dood is. Nu, dat is op zichzelf helemaal waar, - maar bedenk nu eens hoe groot de wereld is en hoeveel mensen onvrijwillig op haar leven! Wie gaat er naar hen toe en brengt hen troost, en een evangelie uit de hemelen? Ze groeien wild op als het onkruid op een heide en kennen niets en weten niets. Moeten ook zulke mensen die door de almachtige wil van God helemaal blind op deze aarde gezet zijn, geen liefde voor deze aarde hebben die hen draagt en voedt?
Hoofdstuk 220: Het zich van de wereld afkeren en het Rijk van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] De Romein heeft jullie de ware reden gezegd waarom jullie niet willen geloven dat Ik de beloofde Messias ben. Maar Ik zeg jullie nog één keer: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben, en er zullen stromen levend water uit zijn lendenen vloeien; wie echter niet gelooft, zal het eeuwige leven niet in zich hebben, maar slechts de wereldse dood en alle gericht! Maar Ik dring Mij daardoor aan niemand op, maar laat alles over aan ieders vrije wil.
Hoofdstuk 221: De goddelijke leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Wat je voor de noodzakelijke instandhouding van je lichaam eet of drinkt, zal je noch zalig noch ooit onzalig maken, maar alleen watje gelooft en hoe je handelt! Geloof je verkeerde dingen, dan kun je niets doen wat juist en werkelijk goed is; want dan is de waarheid niet in je. Maar daardoor zal je ziel niet in het gericht blijven, want dan zouden alle heidenen verloren zijn en daar is geen sprake van! Maar als je de waarheid hoort en ook begrijpt, en toch verkeerd handelt, zal de waarheid je richten, echter niet tot leven, maar tot de dood van je ziel! Want zoals het licht de dood van de nacht is, zo is ook de waarheid de dood van de leugen en de onwaarheid. Maar nu de dag van je ziel is gekomen, waarom wil je dan in de nacht van het gericht en van de dood terugkeren?!'
Hoofdstuk 222: Reine en onreine spijzen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Maar omdat al deze profeten gestorven zijn en geen mens na hun dood meer iets van hen te weten kon komen, begonnen de mensen er langzamerhand steeds meer aan te twijfelen of er na de lichamelijke dood nog een voortleven van de ziel bestaat, en tenslotte maakten zij voor zichzelf een gemakkelijker levensnorm dan degene die de profeten ingevoerd en voorgeschreven hadden.
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[11] U, Heer en Meester, toegerust met de volheid van Gods geest, bent voor ons nu natuurlijk wel het sterkste bewijs, en borg voor een eeuwig leven van de ziel na de dood; maar buiten ons zijn er nog talloos vele mensen die dit overduidelijke bewijs altijd zullen missen. Kan het hun dan als schuld aangerekend worden als zij niet in een eeuwig leven na de lichamelijke dood geloven, en eventueel de zon of het vuur als god aanbidden? Zou het dan niet mogelijk zijn, dat in ieder geval de gestorven ouders naar hun kinderen zouden gaan om hun te vertellen wat hun na het verlaten van het lichaam te wachten staat, wat de ziel is, en hoe zij er uitziet?
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Verder vraag Ik: Waarom hebben jullie dan gezegd dat het zesde en zevende boek van Mozes van later datum is, om het zo samen met het profetische aanhangsel te kunnen verwerpen? Dat zou toch voor iedereen een lichtende leiddraad geweest zijn, die hem duidelijk had laten zien wat hem in alle voorkomende gevallen te doen stond. In plaats daarvan kregen jullie een kabbala, die uit de oud-Egyptische Horus stamt. Zowel deze als de oude Horus begrijpen jullie niet, en Mozes en de profeten, waarvoor jullie stenen gedenktekens opgericht hebben, en die jullie vaderen gestenigd hebben, willen jullie niet begrijpen, maar je leert het volk dat het samen met jullie deze Schriften alleen maar hoog moet vereren en aanbidden en dat dit voldoende is. Is dat niet een grotere schending van de sabbat, dan wanneer Ik een zieke op een sabbat gezond maak?!
Hoofdstuk 223: Goed en verkeerd sabbatvieren - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[14] Heb ik nu goed gesproken en ons geloof, zoals het is, naar waarheid belicht of niet? Iedereen die het beter en waarachtiger kan uitleggen zal ik zeer dankbaar zijn; want het is beslist geen grapje altijd aan de dood en aan de zekere en eeuwige vernietiging te moeten denken, waarvan men nergens ter wereld het tegenbewijs kan vinden. Want alles sterft en vergaat en komt niet terug. Zelfs steen verweert en lost zich in vluchtig stof op waaruit geen harde steen meer ontstaat, zoals ook geen mens ooit meer uit het graf zal opstaan op de een of andere jongste dag, hoewel wij dat aan het volk moeten leren! - Ik heb gesproken.'
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Wanneer er dan weer een profeet onder het volk opstond en te kennen gaf dat God door hem sprak, dan werd men alleen maar geërgerd over zo iemand en zei men tegen hem: 'Bewijs eerst maar eens dat je net zo onsterfelijk bent als Elia! ' of 'Roep de reeds lang gestorven vaders en profeten, opdat wij ze zien en zij ons in levende lijve getuigen -ten eerste, dat er werkelijk een leven na de dood is en hoe, en ten tweede, dat jij een echte profeet bent! Als je ons dit bewijs niet kunt geven, geloven we jou net zo min als we nu en in de toekomst de oude profeten geloofd hebben en ooit geloven zullen; want zij zijn gestorven zoals ook jij zult sterven, en niemand heeft na hun dood ooit meer iets van hen gehoord. We hebben wel hun geschriften bewaard, maar die zijn door de nooit verzadigbare aarde verslonden. Wat hebben we echter aan hun geschriften vollessen over het eeuwige leven, als zij als leraren ons na hun dood niet het overtuigend bewijs kunnen leveren dat hun leer waar is?!'
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Als er maar één keer eens iemand kwam - natuurlijk wel op een manier dat men hem zou moeten herkennen als degene die hij op aarde lichamelijk was, dan zou dat het geloof bevestigen, en de mensen zouden dan ook beslist volgens zijn leer leven. Maar voor zover wij weten is dat nog nooit voorgekomen, en daarom is het ook heel natuurlijk dat de mensen wantrouwig en ongelovig worden. Dat thans en al heel lang de tempel vrijwel helemaal antimozaïsch is geworden, vindt zijn oorzaak voornamelijk in dat wat ik gezegd heb, en komt ook omdat de van ons afgescheiden Sadduceeërs heel openlijk aan geen onsterfelijkheid van de ziel meer geloven. En wie kan hun strikt genomen redelijkerwijs ongelijk geven? En daarom zijn de tempeldienaren dan eigenlijk niet helemaal alleen schuldig aan de slechtheid die nu in de tempel heerst, maar het steeds maar niet kunnen bewijzen van het leven na de lichamelijke dood. Ontbreken daarvoor sterke en overtuigende bewijzen, dan verdwijnt ook vanzelf het geloof in een god; en ook al gelooft men nog aan het bestaan van God, dan heeft men toch geen juiste achting en liefde voor Hem en beschouwt men de geboden die Hij aan de mensen gegeven heeft, als een menselijk bedenksel dat in een bepaalde tijd en voor de in die tijd geldende menselijke levensverhoudingen heel goed kon zijn, maar voor de tegenwoordige tijd nauwelijks meer te gebruiken is. Dat zeg ik niet om ons en de tempel eventueel goed te willen praten; maar het is toch geen onwaarheid dat het zo was en nu ook nog zo is.
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] De oplossing van een wereld zal echter op gelijke wijze plaatsvinden als waarop ieder ander aards wezen oplost, waarbij de uiterlijke dood gaandeweg steeds meer intreedt en zichtbaar wordt. Als je naar een boom kijkt, zul je zien dat hij langzaam maar zeker verziekt. Hij wordt oud en vermolmd, slechts een paar takken vertonen nog leven, andere zijn rot en vermolmd en vallen in de loop van de tijd van de stam. Mettertijd wordt ook de stam gedeeltelijk vermolmd en gaat dood, en dat gaat net zo lang door tot uiteindelijk de hele boom verrot, vermolmd en op zichzelf dood is. Maar zelfs als boom, die op zichzelf reeds volkomen dood is, bevat hij toch nog levensgeesten; daarom zullen jullie, als hij door de storm omgewaaid in het bos ligt, mossen en andere kruidjes uit hem zien groeien; ook zullen allerlei wormen hem inwendig doorboren; en een even groot aantal insekten knagen en teren zolang op het vlees en merg van de gestorven boom als er nog wat aan zit, tot dan misschien na honderden jaren van de hele boom geen spoor meer te vinden is.
Hoofdstuk 226: Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[16] Laat daarom niemand van jullie denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde in een eeuwig passieve, zoete rust zal bevinden; want dat zou juist de ware dood zijn voor de geest of de ziel. Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt, des te actiever wordt hij ook, en dat door en door. Als dat echter in deze wereld al zichtbaar en duidelijk herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal dat dan aan de andere zijde het geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in haar bezig zijn zal belemmeren! -Wel, zeg nu of je het goed begrepen hebt!'
Hoofdstuk 226: Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Kijk eens naar onze Lazarus, die nu stoffelijk gezien wel een van de rijkste mensen van heel Judea is, -maar hij is niet rijk voor zichzelf, maar voor vele duizenden armen, die altijd bij hem werk en een rechtvaardig goed onderkomen vinden; daarom is hij ook gezegend, en als hij lichamelijk zou sterven dan zal Ik hem toch opwekken, opdat hij nog lang voor de armen leven zal. En verder zal hij geen dood meer zien, voelen en smaken, maar het zal hem vrij staan zijn lichaam te verlaten en binnen te gaan in Mijn rijk dat altijd voor hem openstaat. In het huis waar Ik eeuwig zal wonen, zal ook hij eeuwig wonen! .
Hoofdstuk 227: Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Wie echter van zijn egoïstische spaarzaamheid overgaat naar volledige gierigheid, is reeds hier een duivel in mensengestalte die de geest van God, die zuiver liefde is, altijd weerstreeft en daarom voor altijd van de zaligheid zal blijven uitgesloten. Want zo zeker er een hemel is, zo zeker is er ook een hel, waarvan de worm nooit sterft en het vuur nooit dooft. Wie daar helemaal uit eigen wil inkomt, zal er ook geheel door eigen wil nooit meer uitkomen, -en dat is de ware eeuwige dood van de ziel. Let daar ook goed op, en pas er voor op dat je niet in zelfzucht, eigenliefde, nijd, gierigheid en wereldse hoogmoed vervalt! Want alle andere zonden raakt de mens eerder kwijt dan de zojuist genoemde.
Hoofdstuk 227: Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] En zo ging de zoon op weg en reisde naar zijn vader. Op grote afstand zag de vader de zoon al aankomen, en hij had medelijden met hem. Daarom liep hij hem met open armen tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. De zoon zei echter tegen hem: 'Vader , ik heb in de hemel en voor u gezondigd; ik ben in het vervolg niet meer waard dat ik uw zoon genoemd wordt! ' Maar de vader zei tegen zijn knechten: 'Breng meteen het beste gewaad en doe het hem aan, en geef hem een ring aan zijn vinger en trek hem schoenen aan! En breng een gemest kalf, slacht het en laat ons eten en vrolijk zijn! Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden! Laten we nu dus zingen en vrolijk zijn!'
Hoofdstuk 242: Drie gelijkenissen over de baanhartigheid van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51  ...