Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

590 resultaten - Pagina 38 van 40

...  15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40
[18] Ziet, gij blinde mens, ik wil het u tonen; ga naar een weide; daar ziet ge menigerlei kruid en bloemen; ge ziet bittere, wrange, zoete, zure, witte, gele, rode, blauwe, groene bloemen; groeien zij niet alle uit de aarde? Staan zij niet naast elkander? Misgunt ook de ene de andere zijn schone gestalte? Als er echter een onder hen is, die zich te hoog verheft en verdoet, wijl hij geen vocht genoeg in zich heeft, is dat de schuld van de aarde? Zij geeft hèm toch ook zijn sappen, zo goed als aan de anderen. Wanneer echter doornen daaronder groeien en de hove­nier komt om te oogsten, zo houwt hij hen mede af, maar de vele bloemen verzamelt hij in zijn schuren.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[9] Over de vierde verschijningsvorm of gestalte in Lucifer.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Over de vijfde gestalte van het zondebeginsel in Lucifer en zijn Engelen.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Over de zesde gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel in Lucifer en zijn Engelen.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Over de gestalte der aarde.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[32] Wanneer hij echter met Zijne discipelen spreken wilde toonde Hij zich­zelven aan hen in Zijn lichamelijke gestalte, opdat Hij natuurlijke woor­den met hen zou kunnen spreken; want de goddelijke woorden zijn voor degenen, die in de stof zijn, onbegrijpelijk; ook het feit, dat hij zich tot zijne discipelen begaf, door dichte deuren heengaande, toont voldoende duidelijk aan, dat Zijn lichaam niet stoffelijk meer was. (Joh. 2O : 19).
Hoofdstuk 20: Over de tweede dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Koffie is verreweg het slechtste wat de mens zich uit de plantenwereld voor zijn genot heeft uitgekozen. Deze vrucht is alleen voor paarden, ezels, kamelen en meer van dergelijke dieren op aarde geschapen en activeert ze en maakt hun zenuwen sterk. Bij mensen die koffie gebruiken heeft deze boon echter een geheel tegenovergestelde werking. Bij hen bederft ze het bloed in hoge mate, verhit de genitaliën en als daarop niet spoedig een bevrediging kan volgen, dan ontstaat daaruit een totale afstomping in de prikkelbare delen van het menselijk lichaam. Daar het de ziel veel moeite kost zulke alleen voor het grove vee bestemde zielepotenties uit het lichaam te verwijderen, raakt zij vermoeid, traag, nalatig, vaak somber, nors en treurig. Ik zeg jullie: Een kop mestgier met suiker gezoet gedronken, zou voor het menselijk lichaam veel gezonder zijn dan die bruine brandsoep van dit grove diervoeder.
Hoofdstuk 5: Dieet - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[13] Bij Adam en Eva is dat het duidelijkst te zien, want er groeide in het Paradijs een boom des goeds en des kwaads, dus van beide eigen­schappen. Adam en Eva moesten beproefd worden, of ze leven konden uit het goede op de wijze zoals Engelen leven. Want de Schepper verbood Adam en Eva van de vrucht te eten. Maar de boze eigenschap in de natuur worstelde met de goede en bracht Adam en Eva er toe, van beide te eten. Daarom verkregen ze ook op dat zelfde ogenblik de dierlijke gestalte en vorm en aten van het boze en van het goede en zij moesten zich op dierlijke wijze vermenigvuldigen en leven en menige edele twijg, die uit hen werd geboren, werd vernietigd. Hieruit ziet men, hoe God in de natuur heeft gearbeid, toen de heilige vaderen in de aanvang geboren werden, zoals Abel, Seth, Enos, Henau, Mahalaleel, Jared, Henoch, Methusalem, Sanech en de heilige Noach; zij hebben aan de wereld de naam des Heren verkondigd en boete ge­predikt, want de Heilige Geest heeft in hen gewerkt. Daartegenover staat, dat de duivelse geest ook in de natuur heeft gewerkt en spotters en verachters heeft doen geboren worden, eerstens Kaïn en zijn nakome­lingen en het is met de mensen van de oude tijd gegaan als met een jonge boom, hij groeit, groent en bloeit wel maar brengt, wegens zijn wilde natuur, weinig goede vruchten voort. Zo gaf ook de natuur in de oude tijd weinig goede vruchten, al bloeide ze ook overdadig, want de Heilige Geest, die ook ditmaal in de natuur gewerkt had, zoals ook heden nog, kon er geen bezit van nemen. Daarom sprak God: “het be­rouwt mij, dat ik de mensen gemaakt heb” en liet alle vlees, dat op land leefde, sterven; de wortel en de stam bleven staan en God heeft de wilde boom bemest en toebereid, opdat hij betere vruchten zou dragen. Maar toen de boom weer groende, bracht hij wederom goede en slechte vruchten voort, nml. bij de zonen van Noach; er kwamen spoedig weer spotters en Godsverachters en er groeide nauwelijks één groene tak aan de boom, die heilige en goede vruchten voortbracht, de andere takken droegen wilde loten.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] Het inwendige van het lichaam des mensen beduidt de diepte tussen de sterren en de aarde; het gehele lichaam met alles wat er bij hoort, beduidt Hemel en aarde; het vlees betekent de aarde en is ook van de aarde, het bloed stelt voor het water, en is ook van water, de adem beduidt de lucht en is ook de lucht; de blaas, waarin de lucht werkt, is de diepte tussen sterren en aarde, waarin vuur, lucht en aarde naar hun aard werkzaam zijn, en de warmte, de lucht en het water werken ook in deze ruimte, evenals in de diepte van de aarde. De aderen stellen de krachtwegen der sterren voor en zijn ook de krachtwegen der sterren; want de sterren beheersen met hun krachten de aderen en zij drijven de mensen in hun bepaalde vorm en gestalte. De ingewanden of darmen stellen voor hoe de werking der sterren is. Alles, wat uit hun kracht ontstaan is, wat zij zelf gemaakt hebben, dat verteren zij zelf wederom en dat blijft onderhevig aan hun kracht; de darmen bewerkstelligen ook de vertering van al datgene, wat de mens er in opzamelt; alles, wat uit de kracht der sterren gegroeid is. Het hart van de mens stelt voor de warmte of het element vuur; het ís ook de warmte, want deze heeft in het hart haar oorsprong. De blaas stelt het element “lucht” voor, en de lucht heerst er ook in. De lever is het element water, zij ís ook het water, want uit de lever komt het bloed in het gehele lichaam, in alle leden; de lever is de moeder van het bloed. De longen stellen de aarde voor en ze zijn ook van dezelfde hoedanigheid. De voeten stellen de nabijheid en de verte voor, want in God is verte en nabijheid één en het­zelfde.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Zo hebben de Engelen zich hier op de aarde ook nooit anders aan de mensen geopenbaard dan in mensengestalte. Daar wij nu in de opstan­ding aan de Engelen gelijk zullen zijn, zo moeten we ons de Engelen ook voorstellen, evenzo gevormd als wijzelf zijn, anders zouden wij in de opstanding een andere gestalte hebben, hetgeen in strijd zou zijn met de eerste schepping. Zo verschijnen ook Mozes en Elia aan de discipelen van Christus in hun eigen vorm en gestalte op de berg Thabor, terwijl zij reeds lang in de Hemel zijn geweest; en Elia is lichamelijk in de Hemel opgenomen en heeft geen andere gestalte als hij op aarde gehad heeft. 2 Korr. 2:11. Ook toen Christus ten Hemel voer, zweefden er twee Engelen in de wolken, die tot de discipelen spraken: “Gij Galileese mannen, wat staat gij en ziet ge op naar de Hemel. Deze Jezus, die van U opgenomen is in de Hemel, zal alzo wederkomen, gelijk gij Hem naar de Hemel hebt zien henevaren.” Hand. der Apostelen 1,11.
Hoofdstuk 5: Over het stoffelijke lichaam, het wezen en de hoedanigheid van een Engel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Het is helder en duidelijk, dat hij in zulk een gestalte ten jongste dage zal wederkomen met een goddelijk en verheerlijkt Lichaam, als een vorst van de heilige Engelen, zoals de mensen ook eenmaal zullen zijn. De geest toont ook helder en duidelijk aan, dat de Engelen en de mensen een beeltenis hebben, want God heeft in de plaats van de verstoten Engel Lucifer, uit dezelfde substantie waaruit Lucifer gemaakt was, een andere Engel geschapen; dat was Adam, wanneer hij slechts zuiver gebleven ware. Maar dit is de zekere verwachting der opstanding: wij zullen wederom de reinheid en zuiverheid der Engelen verkrijgen. Nu vraagt ge: Hoe zijn dan de Engelen naar het Beeld van God gemaakt? Antwoord: Ten eerste is er het Lichaam, dat is gevormd, niet te scheiden en niet te verwoesten en voor de mensen onbegrijpelijk; dit is uit de Goddelijke Kracht geschapen en deze Kracht kan in de eeuwigheid niet teniet gedaan worden. Zo min als iemand of iets in staat is de Godheid te niet te doen, zo min kan ook iemand of iets een Engel teniet doen, omdat deze uit God is gemaakt, niet met menselijk vlees en bloed, maar uit Goddelijke Kracht. In deze zelfde kracht bestaat het Licht van God, de Zoon. Nu scheppen deze Krachten, die in de Vader en in de Zoon zijn en zich in de Engel manifesteren, een verstandige geest, die weer van de Engel uitgaat. In het begin doen de Krachten des Vaders een Licht ontstaan, waardoor een Engel de Vader ziet en waardoor hij de uiterlijke Kracht en Werking Gods, die buiten zijn lichaam liggen, zien kan en ook zijn medebroeders, evenals de heerlijke vruchten Gods; deze kan hij genieten en daaraan zijn vreugde hebben. En ditzelfde Licht is oorspronkelijk afkomstig van de Zoon van God, en heeft gestalte aange­nomen in het Lichaam van de Engel en is het eigendom van de Engel; het kan hem door niets ontnomen worden, slechts door hem zelf, zoals bij Lucifer het geval is geweest. Alle kracht nu, die in de Engel is, veroorzaakt dat Licht. Zoals God de Vader Zijn Zoon geboren doet worden, en Hij als het ware het hart des Vaders is, zo doet de Kracht van de Engel ook diens Zoon geboren worden, dat ook als zijn hart is, en zo worden alle Krachten in de Engel verlicht. Daarna ontspringt er een bron uit die Krachten en dit is Zijn Geest, die in alle eeuwigheid opstijgt; de weten­schap en het inzicht omtrent de goddelijke dingen zetelen in die geest. Deze geest komt tot uiting in het gemoed, hij vindt hier vijf open deuren en kan zien, wat in God is en ook, wat in hemzelf is. Merk nu op: Er zijn ook twee dingen te onderscheiden in het wezen van een Engel. Ten eerste is er de kracht; in de kracht is de toon, de klank, die zetelt in het hoofd, in het gemoed, zoals bij de mensen in de her­senen, en in het gemoed heeft hij zijn open poorten, in het hart heeft hij zijn oorsprong en zijn zetel; uit het hart ontspringen immers alle krachten en zij keren ook weder terug tot het hart, zoals ook bij de mens; in het hoofd heeft hij zijn vorstelijke verblijfplaats, daar ziet hij alles, wat buiten hem is, en hoort alles, proeft alles, ruikt alles en voelt alles. En als hij nu de Goddelijke Toon en galm, die buiten hem is, ziet opstijgen en hoort, dan wordt zijn geest aangestoken met vreugde, en verheft zich in zijn vorstelijk stoel en zingt vol vreugde de verrukkelijke woorden van de heiligheid Gods en van de vruchten en het gewas van het eeuwige leven, van de lieflijkheid en de kleuren van het eeuwige, en van de volzalige aan­blik van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Hoofdstuk 5: Over het stoffelijke lichaam, het wezen en de hoedanigheid van een Engel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De koninkrijken der Engelen zijn over 't algemeen gevormd naar het voorbeeld van het Goddelijk Wezen en hebben geen andere gestalte dan het Goddelijke Wezen in Zijn drie-voudigheid; dit slechts is het onder­scheid, dat hun verschijningsvormen een begin en een einde hebben, en dat het Rijk, waartoe zij behoren, niet hun eigendom is, dat zij van nature bezitten, maar dat het is het Rijk van God den Vader, die hen uit Zijn krachten gemaakt heeft en hen mag plaatsen, waarheen Hij wil. En uit hun kracht ontspringt het Licht en het inzicht sterk op: Zoals een Engel in zijn lichamelijke verschijning, met al zijn leden, gevormd is, zo is ook de verschijningsvorm van een geheel koninkrijk; het is geheel als een Engel is. Wanneer men alle factoren goed beziet, blijkt, dat de koninkrijken in hun gebied te vergelijken zijn met het lichaam van een Engel, of met de Heilige Drievuldigheid. Merk hier op de diepte: In God den Vader is alle kracht en in Hem is de bronwel aller krachten; in Hem is Licht en Duisternis, licht en water, hitte en koude, hardheid en zachtheid, toon en klank, zoetheid en zuurheid, bitterheid en scherpheid, en alles, wat ik niet noemen kan: aan mijn lichaam neem ik dit waar, want dit is van de aanvang af uit alle krachten Gods en naar Zijn beeld gemaakt. Ge moet echter niet denken, dat de krachten Gods zó zijn en op een zo verderfelijke wijze werken, zoals het geval is, bij een mens, die door Lucifer is aangeraakt; nee, wie God heeft aangeraakt, is lieflijk, vreugdevol, en vol van zachtheid.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Wanneer het zoete voor het bittere, het zure en het wrange vlucht, zo ijlen het bittere en het zure het na, alsof het zoete hun grootste schat ware, en het zoete weert zich zo heftig en tracht zo snel zich te ver­wijderen, dat zij het lichaam verscheurt en van het lichaam wijkt, buiten en boven de aarde. Zij vliedt zo snel, tot een lange halm groeit. Dan dringt de hitte op de halm aan, en de bittere hoedanigheid wordt alsdan door deze hitte ontstoken en ontvangt een schok, zodat zij schrikt; daarna doet de zure, wrange kwaliteit haar verdrogen. Dan strijden de zure, zoete en bittere eigenschap en de hitte met elkander, en de zure doet met haar koude altijd de droogte ontstaan, dan verdwijnt het zoete en de andere vluchten het na. Wanneer het evenwel ziet, dat het zal worden gevangen genomen, dat het bittere op het aandringt en ook de hitte, zo maakt het de bitterheid brandend en ontsteekt het. Dan werpt het zich te midden van het zure en wrange en stijgt er dan weer uit op; dan ontstaat daaruit een harde knoop op de plaats, waar de strijd heeft plaats gegrepen en de knoop krijgt een opening. Wanneer echter het zoete hiermee in aanraking komt, zo infecteert het het bittere zodanig, dat dit gaat sidderen en zodra het boven de knoop komt, zet het zich snel naar alle zijden uit, ten einde het bittere te ontvluchten. En in zulk uit­zetten blijft zijn lichaam in 't midden hol en terwijl het de sidderende sprong maakt door de knoop, ontvangt het steeds meer halmen en loof en is vrolijk, omdat het de strijd ontlopen is. En wanneer nu de hitte van buiten op een dergelijke wijze op zulk een halm toekomt, zo worden de eigenschappen, die in de halm zijn, ontstoken en doordringen de halm, en zij worden door de zon aangedaan en doen de kleuren in de halm geboren worden naar hun aard. Wanneer echter het zoete water in de halm is, zo behoudt deze zijn groene kleur, naar de aard der zoete hoe­danigheid. Zo werken de verschillende eigenschappen tezamen met de hitte in zulk een halm, en deze groeit steeds voort en zal in de ene storm na de andere stand houden; daardoor krijgt de halm steeds meer knopen en zijn takken worden steeds wijder uitgebreid. In die tussentijd laat de hitte van buiten voortdurend het zoete water in de halm opdrogen en deze wordt hoe langer hoe dunner; hoe groter hij wordt, hoe dunner hij ook wordt, totdat hij niet meer uitgroeien kan. Dan geeft de zoete eigen­schap zich gewonnen, daarna heerst dan de bittere, zoete, zure en wrange tegelijkertijd nevens elkander en het zoete zet zich nog iets uit, maar het kan niet veel meer uitrichten, want het is gevangen genomen. Dan groeit uit alle kwaliteiten, die in dat bepaalde lichaam aanwezig zijn, een kolf of kop en er ontstaat een nieuw lichaam in die kolf, en dit wordt gevormd, zoals in het begin de wortel in de aarde gevormd was, met dit verschil, dat deze laatste nu een andere, meer subtiele vorm ontvangt. Dan begint de zoete kwaliteit zacht en langzaam te werken en er groeien kleine, fijne blaadjes in de kolf; deze hebben alle eigen­schappen in zich. Want het zoete water is nu gelijk een zwangere vrouw, die het zaad ontvangen heeft en de kolf zet zich hoe langer hoe meer uit, tot zij eindelijk uiteen springt. Dan openbaart zij zich in haar blaadjes, zoals een vrouw zich openbaart in het kind dat uit haar geboren wordt, maar de blaadjes of bloesems hebben niet meer dezelfde kleur en gestalte als de moederplant, maar zij hebben alle overige genoemde eigenschappen; want de zoete eigenschap moet nu uit de andere eigenschappen kinderen verwekken. En als dan deze moeder, de zoete kwaliteit, de schone, groene, blauwe, witte, rode en gele bloemen of kinderen heeft doen geboren worden, zo wordt zij zeer moede en kan hare kinderen niet lang van voedsel voorzien; zij mag haar kinderen ook niet lang houden, dewijl het slechts haar stiefkinderen zijn, die zeer teder zijn. En wanneer dan de hitte van buiten af op deze kinderen aandringt, zo worden alle eigen­schappen in hen ontstoken, want de geest des levens arbeidt in hen. Dewijl zij te onmachtig zijn tegenover deze sterke geest en zich niet kunnen verheffen, zo laten zij hun edele krachten van zich gaan en dat ruikt zo lieflijk, dat men zijn hart van vreugde voelt opspringen; zij moeten echter verwelken en afvallen, omdat zij te teder zijn voor de kracht van deze geest. Want de geest vaart uit de kolf in de bloesems, en de kolf wordt gevormd met behulp van al de genoemde eigenschappen. De zure eigenschap doet de kolf tezamen trekken; die zoete verzacht hem en doet hem uitzetten; de bittere verdeelt de materie in onderdelen en de hitte is de levende geest in alle.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[21] Dit vuur is het meest schadelik, en heeft vanaf het begin van de wereld het meeste verdorven en het is moeilijk om het te blussen. Want wanneer het ontstoken is, zo brandt het in het zoete water en het moet gedoofd worden door de bitterheid. Daarom volgt hierop ook een treurig gemoed, wanneer iemand het zou toelaten, dat in zijn lichaam vuur zou branden in het zoete bronwater. Maar dit zult ge weten, dat ge heerser over uw eigen gemoed blijft. Er ontstaat géén vuur in uw lichaam of geest, of ge verwerkt het zelf. Het is waar: al uwe geesteswerkingen ontsprongen van zelf en werken in u; de ene heeft steeds grotere macht en kracht over u dan de andere. Want wanneer in de ene mens de heerschappij der geesten gelijk was aan die in een andere mens, zo zouden wij allen een gelijkvormige wil en een zelfde gestalte bezitten; zij zijn echter alle zeven onder het gezag van uw ene belichaamde geest, welke de ziel heet. (Zij heeft in zich het eerste principe der geest der zielen, het tweede en de sterrengeest in de elementen, het derde, namelijk deze wereld.) Wanneer nu een vuur in een oerbron ontstaat, zo is dit aan de ziel niet verborgen; zij mag onmiddellik de andere bronnen wekken, die het ontstoken vuur niet gunstig gezind zijn en zij mag het vuur blussen. Zou echter het vuur te groot worden, zo heeft zij haar gevan­genis, waarin zij de geest, die werd aangestoken, mag opsluiten, nl.. in de harde scherpe kwaliteit, en de andere geesten moeten hare gevan­genisbewaarders zijn, totdat de toorn voorbij gaat en het vuur uitdroogt. Merk op wat dit betekent. Wanneer een bepaalde geest of oerbron u te heftig een bepaalde richting uitdrijft, wat tegen de natuurwet ingaat, zo moet ge uw ogen daarvan afwenden. Helpt dat niet, neem dan die geest en werp hem in de gevangenis. Dat wil zeggen: wendt uw hart af van de tijdelijke wellust, van eten en drinken en overdaad, van de rijkdom dezer wereld en denk dat op de dag van heden het einde van uw leven daar is; wendt u af van de overvloed dezer wereld en roept ernstig tot God en geeft u aan Hem over.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40