Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3216 resultaten - Pagina 5 van 215

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[39] Daaruit ziet men, hoe ook zij arme zondaars zijn geweest en beide eigen­schappen, de goede en de boze hen hebben aangekleefd. Dat zij echter ook tegen de zonde der wereld en tegen hun eigen zonde de strijd hebben gevoerd, dat hebben zij gedaan door de drang des Heiligen Geestes, en niet uit zucht naar roem. Ook hebben zij uit eigen kracht en vermogen niets gedaan, en zij hebben uit zichzelf niets over de geheimenissen Gods geweten; het is alles geschied door Gods wil. Zo kan ik van mijzelf ook niets anders zeggen, roemen of schrijven dan dit, dat ik een eenvoudig man ben, daarbij een arme zondaar en dat ik elke dag moet bidden: “Heer, vergeef ons onze schuld.” En ik moet mèt den apostel zeggen: “O, Heer, Gij hebt ons door uw bloed verlost.” Ook ik ben niet ten Hemel gevaren en heb alle werken en alle schepselen Gods niet gezien, maar de Hemel is in mijn wezen geopenbaard, opdat ik de werken Gods en al wat Hij geschapen heeft zal erkennen; de wil daartoe is ook niet mijn natuurlijke wil, maar het is de drijfkracht des Geestes; ik heb ook menige duivelse aanslag moeten ondervinden. De geest des mensen is echter niet alleen uit sterren en elementen voort­gekomen, maar er is ook een vonk van het Goddelijk Licht en de Goddelijke kracht in verborgen. Het woord, dat in Gen. 1, vers 21 staat, is niet zonder betekenis: “God schiep de mens naar Zijn beeld”, ja, naar het beeld Gods schiep Hij hem. Hij is uit het Wezen der Godheid ge­maakt. Het lichaam is uit de elementen, daarom moet het ook overeen­komstige spijzen hebben. De ziel heeft haar oorsprong niet alleen in het lichaam en hoewel zij in het lichaam ontstaat en haar eerste begin het lichaam is, zo heeft zij toch haar bron ook daar buiten door de lucht; de Heilige Geest heerst ook in haar naar zijn aard en wijze, zoals hij alles vervult en zoals in God alles is en God Zelf alles is. Omdat de Heilige Geest in de ziel woont, als der ziele eigendom, daarom doorvorst de ziel de Godheid en ook de natuur, want zij is uit het wezen der godheid ontstaan en dat is haar bron. Doordat zij aangestoken is door den Heiligen Geest, ziet zij wat God, haar Vader, maakt, zoals een zoon des huizen ziet, wat zijn vader tot stand brengt. Zij is een lid of een kind in het huis van den Hemelsen Vader.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] De vraag doet zich nu voor: Wat doen de Engelen Gods in de Hemel of waarom en tot welk doel heeft God hen geschapen? Dat moogt gij, gierigaards, opmerken; gij die in deze wereld naar eer, roem, hovaardij, geweld, geld en goed streeft en die de armen afbeult, en meent, dat ge beter zijt dan de eenvoudige mens, die God bedoeld heeft, dat ge zijn zoudt.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Wilt gij een filosoof en natuurkundige zijn en het Wezen Gods in de natuur doorvorsen, zoals het alles geschapen is, bidt dan tot God om zijn Heilige Geest, opdat Hij U door dien geest verlichte. Want in vlees en bloed kunt ge dit niet begrijpen; of ge het ook leest, zo is het toch als een damp voor uw ogen; alleen in de Heilige Geest, die in God is en ook in de ganse natuur, waaruit ook alle dingen geschapen zijn, kunt ge vorsen tot in het Lichaam Gods, hetwelk de natuur is. Zo ook kunt ge de heilige Drie-eenheid doorzoeken. Want de Heilige Geest gaat uit van de heilige Drie-eenheid en heerst in het lichaam Gods, d.i. in de gehele natuur. Zoals de geest van een mens in het gehele lichaam in alle aderen heerst en de gehele mens vervult, zo vervult de Heilige Geest ook de ganse natuur en Hij is het Hart der Natuur en heerst in de goede eigen­schappen van alle dingen. Wanneer ge nu deze Geest in u hebt, zodat Hij uw geest doorlichten en vervullen kan, zo zult ge verstaan, wat hier ge­schreven zal worden. Wanneer ge de Heilige Geest echter niet in u hebt, zo zal 't u vergaan als de wijze heidenen, die zich aan de Schepping vergastten en haar uit hun eigen wijsheid wilden doorvorsen. Zij kwamen met al hun nadenken tot voor Gods aangezicht, maar konden het toch niet zien en waren stekeblind wat betreft het inzicht in de Goddelijke dingen. Zo konden ook de kinderen Israëls in de woestijn het aangezicht van Mozes niet zien. Daarom moest hij zijn aangezicht bedekken, toen hij voor het volk trad. Dat kwam, doordat zij de Ware God en Zijn Wil niet kenden noch verstonden, Die toch temidden van hen wandelde. Daarom was het bedekte aangezicht een teken en een bewijs van hun verblinding en onverstand. Zo weinig het maaksel zijn maker kan be­grijpen, zo weinig ook kan een mens zijn Schepper begrijpen en kennen, tenzij de Heilige Geest hem verlicht, hetgeen alleen hèn te beurt valt, die niet op zichzelf vertrouwen, maar hun hoop en al hun willen op God vestigen en wonen in de Heilige Geest. Zij zijn één met de Goddelijke Geest. Wanneer men nu de zon en de sterren op de juiste wijze beschou­wen wil naar hun verschijning, werkingen en hoedanigheden, zo vindt men in het hart daarvan het Goddelijke Wezen, evenals de krachten der sterren bepaald worden door de natuur. Wanneer men de omloop van het gehele sterrenheir beziet, dan is het spoedig duidelijk, dat dit is: “de moeder van alle dingen” of “de natuur”, waaruit alle dingen geboren zijn, en waarin alle dingen leven en zich bewegen; en alle dingen zijn uit deze zelfde krachten gemaakt, zij blijven eeuwigdurend daarin. En of ze nu aan het einde van deze tijdkring zullen worden veranderd, doordat het goede en het boze zich van elkander afscheiden, zo zullen toch Engelen en mensen in de kracht der Natuur, waaruit zij in oorsprong ont­staan zijn, in God, eeuwig bestaan. Gij moet echter uw denken vergeestelijken en bedenken, hoe de gehele natuur, met alle krachten, die daarin aanwezig zijn, zoals wijdte, diepte, hoogte, Hemel, aarde en alles, wat daarin is, en in de Hemel, het lichaam Gods is; en de krachten der sterren zijn de bronaderen in het natuurlijke Lichaam Gods in deze wereld. Ge moet niet denken, dat in het lichaam der sterren de gehele triomferende drie-eenheid, God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, aanwezig is, waarin geen kwaad woont, maar die de heilige, lichtende, eeuwige Vreugdebron is, die onverbrekelijk en onveranderlijk is, zo, dat geen schepsel het begrijpen of uitspreken kan. Zijn diepte kan geen schepsel meten. Maar ge moet ook niet denken, dat Hij in ‘t geheel niet aanwezig is in het lichaam der sterren en in deze wereld; want wanneer men zegt: “Alles” of “van eeuwigheid tot eeuwigheid”, of “alles in alles”, zo bedoelt men hiermee God in Zijn volle betekenis. Neem een voorbeeld aan een mens; hij is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God; zoals geschreven staat in het eerste boek van Mozes, vers 27.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[14] Het bittere is ook in God, maar niet op de wijze, zoals de gal bij de mensen aanwezig is, maar het bittere is aanwezig als een eeuwigdurende kracht, een geweldige, juichende bron van vreugde. En hoewel in Mozes geschreven staat (2 Mozes 20:5, Mozes 4:25) : “Ik ben een naijverig God”, zo betekent dat nog niet, dat God zou toornen of dat er een vuur van toorn zou ontvlammen in de Heilige Drievuldigheid. Neen, zo kan het niet zijn, want er staat geschreven: “in hen, die Mij haten, wordt het vuur van de Worm ontstoken”. Wanneer God echter in Zichzelf ontstoken zou worden, zo zou de gehele natuur branden, wat eenmaal op de jongste dag ook zal geschieden in de natuur, maar niet in God. Door God even­wel zal de triomferende Vreugde branden, zoals het van eeuwigheid af niet anders geweest is en ook niet anders worden zal. Nu maakt echter de verheffende, opborrelende, triomferende Vreugde in God de Hemel triomferend en beweeglijk en de Hemel maakt de sterren en elementen beweeglijk en de sterren en elementen doen dat weer met de schepselen. Uit de Godskrachten is de Hemel geschapen, uit de Hemel zijn de sterren geboren, uit de sterren zijn de elementen voortgekomen, uit de elementen zijn de aarde en haar schepselen geboren. Zo heeft alles zijn begin, zelfs de Engelen en duivelen, deze zijn voor de schepping van Hemel, aarde en sterren uit dezelfde krachten ontstaan, waaruit deze zijn geboren.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[10] Beziet de hemel; deze is een ronde kogel en heeft noch begin, noch einde; overal is evenwel zowel begin als einde, waar ge de hemel ook beziet, alzo is God ook in en boven de hemel, ook Hij heeft begin noch einde. Ziet nu verder de sterrenbaan, zij beduiden des Vaders menigvuldige Kracht en Wijsheid en zij zijn geschapen uit de Kracht en de Wijsheid des Vaders. De hemel, de sterren en de ganse ruimte tussen de sterren, be­nevens de aarde, stellen de Vader voor en de zeven planeten beduiden de zeven geesten van God of de vorsten der Engelen, bij welke Lucifer ook behoorde vóór zijn val. Deze alle zijn uit de Vader geboren bij de aanvang van de schepping der Engelen, voor de wereld bestond. Merk nu op: de zon beweegt zich midden in de ruimte tussen de sterren in ronde omgang en zij is het hart der sterren en geeft alle sterren licht en kracht en zij tempert de kracht van alle sterren, zodat alles zeer lieflijk en vreugdevol wordt; zo verlicht ze ook de hemel, de sterren en de ruimte boven de aarde en werkt in alle dingen, die in deze wereld zijn en zij is de koningin dezer wereld en het hart van alle dingen en dit alles beduidt God de Zoon. Want zoals de zoon midden tussen de sterren en de aarde staat en alle krachten verlicht en het licht en het hart is van alle krachten en de vreugde van deze wereld, dewijl alle schoonheid en lieflijkheid leeft in het licht en de kracht der zon, zo leeft ook de Zoon van God in de Vader; Hij is de kern des Vaders en Zijn Kracht is de be­wegende, opborrelende vreugde in de Vader, zoals de zon de gehele aarde vreugde geeft.
Hoofdstuk 3: Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De geleerden en bijna alle schrijvers hebben veel gedacht, gestreefd, nagevorst en zich zeer veel moeite gegeven, om te weten te komen, wan­neer en hoe, of vanwaar toch de heilige Engelen zijn voortgekomen. Veel meningen zijn hieromtrent te berde gebracht; daartegenover hebben zij er ook naar gestreefd te onderzoeken, wat toch de diepe val van de grootvorst Lucifer geweest is, of hoe hij toch zulk een boze en grimmige duivel geworden is; waar toch deze boze bron uit is ontstaan, of wat hem daar toch toe gedreven kan hebben. Hoewel dit grote geheimenis van voor ‘s werelds aanvang verborgen is gebleven, en ook menselijk vlees en bloed dit niet begrijpen en doorgronden kan, zo wil toch God, die de wereld geschapen heeft, zich thans eindelijk openbaren, en alle grote ge­heimenissen zullen worden geopenbaard; aangekondigd wordt, dat de grote dag der openbaring en het uiteindelijke gericht thans nabij zijn en dagelijks te verwachten. Alsdan zal wederom hersteld worden, hetgeen door Adam werd verloren. Op die dag ook zullen in deze wereld het Rijk des Hemels en het Rijk van de Satan gescheiden worden. Dit alles, zoals het is geschapen, wil God in de grootste eenvoud ken­baar maken, zodat niemand het trotseren kan; dat een ieder zijn ogen opheft, opdat zijn verlossing kan aanvangen, en laat hij niet na het uit­leven van zijn begeerte, na hovaardij en overmatig brassen en pralen menen, dat hier op aarde het beste leven geleefd wordt, want hij is in zijn overmoed midden in de hel, waar hij met Lucifer kan vertoeven, die hij spoedig vol schrik, angst en eeuwige vertwijfeling, spot en schande zal moeten ontmoeten; een verschrikkelijk voorbeeld hiervan zijn de duivelen, die eens de schoonste Engelen in de Hemel geweest zijn, het­geen ik naderhand beschrijven en openbaar maken zal. Ik laat God be­sturen, ik kan Hem niet weerstaan.
Hoofdstuk 4: Over de schepping der heilige Engelen. Een aanwijzing of open poort des Hemels. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] De Geest toont aan en bewijst helder en duidelijk, dat vóór de schepping der Engelen het Goddelijke Wezen met Zijn Werkingen en Zijn Wasdom van eeuwigheid af bestaan heeft en dat God ook aandeel heeft in de schepping der Engelen, dat Hij er voor die tijd dus was, dat Hij er nu is en dat Hij in alle eeuwigheid zal bestaan. De ruimte in het heelal, daarbij de hemel, die wij met onze ogen zien, zowel als de plaats, waar de aarde en de sterren zijn, alsmede de ruimte, tussen de hemellichamen, hebben een vorm gehad, zoals zij nog heden boven de hemelen, in de goddelijke praal en pracht hebben. Zij is echter het rijk geworden van de grootvorst Lucifer, toen de Engelen geschapen werden.
Hoofdstuk 4: Over de schepping der heilige Engelen. Een aanwijzing of open poort des Hemels. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] Ge moet echter verstaan, dat de ruimte dezer wereld, met zijn innerlijke geboorte, met de Hemel boven ons, van één hoedanigheid is en dat dit één hart, een wezen, een wil, één God, ja alles in allen is. Dat echter de ruimte dezer wereld niet een Hemel genoemd wordt en dat er een afschei­ding is tussen de Hemel boven ons en om ons is, dat betekent het volgende. De Hemel boven ons omvat de twee koninkrijken van Michaël en Uriël en al de heilige Engelen, die niet tegelijkertijd met Lucifer ten val ge­komen zijn. Aan hen is deze Hemel gebleven, zoals hij van eeuwigheid aan geweest is, alvorens de Engelen geschapen werden.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[25] Nietswaardige schrijvers hebben beschreven, dat de Hemel en de aarde uit niets zijn geschapen. Het verwondert me echter, dat onder zulke voortreffelijke mannen er niet één gevonden wordt, die de juiste oorzaak heeft kunnen beschrijven, nademaal toch dezelfde God, die thans leeft, van eeuwigheid af bestaan heeft.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Hemel is het firmament, de vuurzee uit de zeven geesten der natuur, waaruit de sterren met het woord fiat=word geschapen zijn.
Hoofdstuk 20: Over de tweede dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De duivel zal zich hier weren als een hond, die bijt, want zijn schande zal hier geopenbaard worden en dit zal de lezer menige diepe schok geven en hem wat dit aangaat, menigmaal doen twijfelen. Want niets doet hem onaangenamer aan dan dat men hem zijn heerlijkheid voor de voeten werpt en hem laat voelen, welk een vorst en koning hij geweest is. Wanneer hem dat wordt voor de voeten geworpen, woedt en werkt hij als wilde hij de wereld bestormen. Wanneer nu enig lezer, in wie de Heilige Geest niet oppermachtig is, dit hoofdstuk mocht lezen, zo vrees ik, dat de duivel het er op zal toeleggen hem er aan te doen twijfelen, of het ook inderdaad zo is, als het hier beschreven staat. Dit zou hij doen, opdat zijn rijk niet zou worden te kort gedaan en zijn schande niet zou worden blootgelegd. Wanneer hij in enig hart twijfel hierom­trent zou kunnen zaaien, zo zou hij hieraan geen nodige arbeid sparen. Ik voorzie, dat hij dit in de zin heeft en wil daarom de lezer waarschuwen, opdat hij dit ijverig zal lezen en zoveel geduld heeft, totdat hij gekomen is bij de bespreking van de schepping en de heerschappij dezer wereld; dan zal hij dit alles helder en duidelijk uit de natuur kunnen bewijzen. Merk op: Toen God de Almachtige in Zijn Raad besloten had, dat hij Engelen of schepselen uit Zichzelf scheppen wilde, zo maakte Hij hen uit Zijne eeuwige kracht en wijsheid, naar het voorbeeld van de Goddelijke Drie-eenheid en naar de eigenschappen in Zijn Goddelijk Wezen. Eerst schiep hij drie koninklijke heerschappijen, naar het getal der Heilige Drievuldigheid en ieder koninkrijk had de ordening, de kracht en de eigenschappen van het Goddelijk Wezen. Dring hier binnen in de diepte der Godheid, want hier wordt een deur voor u geopend. Deze plaats, onze wereld, de diepte der aarde, en de ruimte tot aan datgene, wat wij de Hemel noemen, zowel de geschapen Hemel, die uit het water is gemaakt en boven de sterren zweeft, die wij met onze ogen zien, welker diepte wij met onze ogen niet doorgronden kunnen; deze ruimte, dit alles tezamen is een koninkrijk geweest en hierin was Lucifer koning, voordat hij werd verstoten. De andere twee koninkrijken, die van Michael en Uriël, zijn boven de geschapen Hemel en aan dat koninkrijk gelijk. Deze drie koninkrijken tezamen omspannen zulk een grondeloze diepte, dat zij niet door mensen gemeten kunnen worden. Maar deze drie koninkrijken hebben zeer zeker een begin en een einde; maar de God, die deze drie koninkrijken uit Zichzelf gemaakt heeft, heeft geen einde. Er is echter, behalve deze drie koninkrijken even­wel de kracht der Drievuldigheid, want God de Vader heeft geen einde. Ge zult echter dit geheimenis weten, dat temidden van deze drie konink­rijken de luister of de Zoon Gods geboren wordt. En de drie koninkrijken zijn rond als een cirkel, rondom den Zoon Gods; geen der drie is verder dan één der andere van Hem verwijderd; zij zijn allen Hem even dicht nabij. Uit deze bron en vanuit de krachten des Vaders gaat de Heilige Geest uit, benevens het Licht en de kracht van den Zoon van God, in en door alle Koninkrijken der Engelen, en buiten deze hetgeen Engel noch mens kan doorvorsen. Ik heb mij ook niet voorgenomen hierover dieper door te denken, nog veel minder er over te schrijven; hetgeen mij geopen­baard is, reikt tot in de drie koninkrijken, zoals de kennis van een Engel; niet mijn kennis, begrip of volmaaktheid dank ik deze openbaring. Stuks­gewijze wordt het mij geopenbaard, slechts zo lang de geest in mij volhardt. Wanneer deze van mij wijkt, weet ik ook slechts elementaire en aardse dingen; de geest ziet tot in de diepte der Godheid. Nu zou iemand kunnen vragen: Hoe kan het zijn, dat de Zoon Gods temidden dezer drie Koninkrijken geboren wordt. Het ene heirleger van Engelen is toch waarlijk Hem meer nabij dan het andere? Dewijl hun rijk zulk een diepte heeft? Zo zal ook buiten deze Koninkrijken de klaarheid en de kracht van den Zoon van God niet zo groot zijn, als bij hen, die Hem zeer nabij zijn en bij de regionen der Engelen.
Hoofdstuk 7: Over de plaats, de woning, zowel als over de heerschappij der Engelen, zoals het in de beginne geweest is en zoals het worden zal. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] Hoewel de Geest, in de geschriften van Mozes, de meest diepzinnige ge­heimenissen in zijn letteren verborgen houdt, zo is toch alles zo klaar en duidelijk geschreven, dat er geen sprake is van verwarring. Toen God door Zijn Woord, Hemel en aarde heeft geschapen, het licht van de duis­ternis heeft gescheiden en aan elk ding zijn vaste plaats had toebedeeld, zo heeft al dra elk dier dingen zijn eigen werking kunnen aanvangen. Op den eersten dag heeft God den verdorven salniter, welke ontstaan is door het ontsteken van de toorn, tezamen gevoegd, oftewel door zijne machtige Geest geschapen, want het woord: schuf = schiep duidt hier op die samen­voeging.
Hoofdstuk 21: Over de derde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Ten eerste is het Licht zoals het licht der zon, maar niet zo weinig te verdragen als het licht der zon is voor onze ogen, maar zeer lieflijk en genotvol, als een aanblik der liefde. De duisternis echter is in het licht verborgen, dat wil zeggen, wanneer enig schepsel uit de kracht des lichts werd geschapen en in deze kracht hoger en hoger zou willen stijgen dan God zelf, zo zou dat licht in hem uitdoven (versta mij goed: Hij ont­steekt het vuur, wanneer de geest vol liefde oprijst in ootmoed) en in plaats van het licht komt de duisternis, dan ervaart men, dat in het licht de duisternis besloten kan liggen. Evenzo als wanneer men een was­kaars aansteekt, dan verspreidt ze licht, wanneer men ze echter uitdooft, zo is zij duisternis; als de krachten bezoedeld worden, dooft het licht uit en de duisternis komt, zoals bij Lucifer te zien is. De lucht is ook niet op deze zelfde wijze in God aanwezig, maar zij is een lieflijk zacht suizen en opstijgen; dat wil zeggen: De oorsprong der krachten is de oorsprong der lucht, waarin de Heilige Geest opstijgt. Het water is ook niet op een dergelijke wijze in God aanwezig, maar het is de bron der krachten, hoewel niet op aardse wijze. Zo ik het ergens mee zou willen vergelijken, zo zou ik het met het sap van een appel willen vergelijken, maar zeer licht, zoals de Hemel is. Lucifer heeft het zozeer bedorven, dat het in deze wereld woedt en werkt, loopt en snelt en vloeit, dat het donker en dik is en daarbij komt, dat het, wanneer het niet snel vloeit, onaangenaam gaat ruiken, hetgeen ik, als ik over de Schepping zal schrijven, nog uitvoerig zal behandelen. De warmte of hitte is in God een lieflijk zacht koesteren, uitgaande van het Licht en zich daaruit omhoog heffend. De koude is in God aanwezig als het afkoelen der hitte, een verzachting des Geestes, een opstijgen des Geestes. Merk hier op de diepte: God spreekt door middel van Mozes, als hij de kinderen Israëls de wet geeft: Ik ben een naijverig God, die de misdaad der Vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten. Ex. 20 : 5. Hierna noemt hij Zichzelf ook een barmhartige God. Ex. 20 : 6. En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Deze eigenschap veroorzaakt in de Hemelse pracht de scherpte des geestes, waaruit en waardoor het schepsel geformeerd is, opdat een Hemels lichaam kan worden opgebouwd, evenals verschillende kleuren, vormen en gewassen. Want het is de vorm van een bepaald ding, die allereerst bepaald wordt, daarom is zij de eerste eigenschap en een begin van alle vormen en vorming der Engelen. Een begin van alles wat er in de Hemel en op deze wereld is, ja, van alles wat maar kan worden ge­noemd. Zo zij echter wordt teweeg gebracht door de schepselen, die geschapen zijn door God, in Zijn Rijk en die dit alleen maar kunnen doen, zo is zij een brandende bron van goddelijke toorn, want ze is een van de zeven Geesten Gods, in Wiens kracht het Goddelijke Wezen be­staat in goddelijke kracht en Hemelse praal. Wanneer ze teweeg gebracht wordt, is ze een grimmige bron van toorn en een hels verschijnsel, een foltering en groot verdriet door het helse vuur, een eigenschap der duisternis, want de Goddelijke Liefde en ook het Goddelijke Licht dooft er in uit. (Het is een sleutel, die voert tot de doodskamer, en de dood veroorzaakt.)
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...