Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6040 resultaten - Pagina 41 van 403

...  29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54  ...
[9] SIMON JUDA zegt: "Heer, U weet toch hoe zeer ik U liefheb, maar nu ik iets uit mijzelf zeg, geeft U mij toch op een tamelijk wrange manier een standje over wat ik gezegd heb. Daardoor durf ik nauwelijks nog meer iets hardop aan U te vragen! Hoewel ik alles met grote liefde en geduld van U aanneem, kan ik me toch niet tegen wat innerlijk heimelijk verdriet verzetten, omdat ik juist het slachtoffer ben van Uw strengheid!" -Dan draait hij zich om en kijkt met een enigszins weemoedige blik naar de zee.
Hoofdstuk 188: De beperktheid van het menselijk begrip. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Heus, de echte hemelse manier van lesgeven is vaak heel vreemd! Daarbij geeft de leerling meestal les aan de leraar, en de leraar is steeds erg tevreden als hij iets geleerd heeft van de leerling. Maar het gaat wel altijd op een hemels vriendelijk manier, en ik ben graag bij dit soort onderwijs aanwezig, want men leert dan in een uur meer dan bij de wereldse rabbi's in een jaar.
Hoofdstuk 191: De hemelse manier van lesgeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Het zou erg gewaagd zijn om met te zichtbaar uiterlijk geweld de tempel te bestoken, want het volk hangt eraan en houdt vooral in Judéa de priesters voor halfgoden en tussenpersonen tussen hun god en de mensen. Als men de tempel zichtbaar geweld aan zou doen, zou men zich ook meteen de hevigste opstand in Judéa op de hals halen. Daarom is er zeer veel voorzichtigheid nodig voor men werkelijk iets tegen de tempel wil ondernemen!
Hoofdstuk 192: Over de tempelschatting. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Dan zeggen de op dit schip aanwezige drie LEERLINGEN tegen elkaar: "Vaak is er toch iets vreemds met onze Heer en Meester! Zo nu en dan spreekt Hij helemaal als de al ene, Heer van hemel en aarde, en dan gedraagt Hij Zich ook zo, maar bij andere gelegenheden is Hij helemaal mens en laat van Zijn goddelijkheid niets merken! Alles wat Hij spreekt en doet is weliswaar onbegrijpelijk wijs, maar dat Hij Zich ondanks al Zijn goddelijke macht en wijsheid binnenkort door de Farizeeën te Jeruzalem ten dode toe moet laten mishandelen, dat zou men toch zeker niet wijs kunnen noemen! Want wat voor baat heeft de mensheid uiteindelijk bij zo'n mishandeling? Die raakt daarmee op een dwaalspoor en zal zeggen: 'Kijk nu eens naar het lot van de machtige: hij valt tenslotte toch nog ten offer aan de nog sterkere! Hij, die doden opwekt en bergen verplaatst, zou toch ook in staat moeten zijn om met één woord de tempelknechten te vernietigen!?'
Hoofdstuk 187: Pleziervaart op zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] Ja, hier in Galiléa en zeker in Genezareth, dat zich steeds in een uitzonderingstoestand bevindt, en waar het volk al erg verlicht is, kan men met goed gevolg tegen de zwarten te velde trekken; maar in Judéa gaat dat beslist niet! Daarom geldt: Als iets tegen de tempel ondernomen moet worden, moet eerst beraadslaagd worden!
Hoofdstuk 192: Over de tempelschatting. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] De OUDE zegt: "Ja, verheven zoon van mijn heer en gebieder, dat is iets heel vreemds! Deze jongeman brengt spijs en drank naar zijn mond, opent zijn mond niet, kauwt niet en slikt niets door, maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond! Hoe kan dat? Hoe gebeurt dat? Dat is alweer een wonder! Welke betekenis moet ik daaraan hechten?"
Hoofdstuk 194: De wijze toespraak van Jarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] JOSOË zegt: "Dat betekent, dat er in de hemel geen materie binnen kan komen. Daarom lost deze engel iedere stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt daarvan dan alleen het zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver geestelijk mens uit de hemelen en is als zodanig ook een beeld van de hemel op heel kleine schaal. 'De spijzen komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog begraven in onze materie. Die materie is weliswaar, net als deze spijzen, al goed voorbereid aan de vuurhaard van deze grote meester, die ons dat geleerd heeft en Zich lichamelijk nog onder ons bevindt, - maar toch kunnen wij met deze lichamen van ons niet het hemelrijk binnengaan.
Hoofdstuk 195: Materie en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] JOSOË is nu even stil en zoekt een juist antwoord, maar hij vindt er geen. Na een poosje zegt hij wat kleintjes: "Heer, daarop weet ik, door de nog te grote beperktheid van mijn inzicht, echt geen zinnig antwoord. Het kan alleen maar zijn dat U mij slechts voor de schijn die vraag gesteld heeft, zoals een leraar zijn leerling iets vraagt, wat hij als leraar lang eerder wist dan zijn leerling. Maar dan is er toch een oneindig groot verschil tussen U en een leraar die zijn leerling test! Die weet namelijk wel wat hij zelf weet, maar zonder test weet hij niet of zijn leerling het ook weet. U weet echter maar al te goed en duidelijk niet alleen alles wat ik vooreerst weet, maar U kent ook de geheimste gedachten van alle mensen en engelen -en toch stelt U mij die vraag!? Kijk, dat maakt het voor mij tot een onontwarbare Gordiaanse knoop! Omdat ik echter nog lang geen Alexander ben, kan ik hem niet ontwarren!"
Hoofdstuk 196: Verschillende gaven, en zelfkennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] IK zeg met een heel vriendelijk gezicht: "Nu, we zullen zien! Zeg ons dus, lieve Jarah, waarom Ik de brave Josoë iets gevraagd heb, wat Ik zeker allang eerder wist!"
Hoofdstuk 196: Verschillende gaven, en zelfkennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] Wel heeft hij eerder, met zichzelf wat in tegenspraak, tegen Marcus de opmerking geplaatst, dat ik door Uw genade, ervaringen opgedaan heb die tot op heden geen mens op de gehele grote aarde opgedaan heeft; maar toch houdt hij zichzelf voor een beker die net zo vol zou zijn! Als hij mij echter zulke buitengewone ervaringen toeschrijft, dan begrijp ik echt niet waarom hij met mij geen gesprek wilde aangaan. Ik van mijn kant ben van mening, dat ik ondanks mijn zeker ongelooflijke ervaringen, toch iets van hem kan leren, en ik houd mijn beker zeker niet voor zó vol dat er daarin uit zijn volle beker niets meer bij zou kunnen.
Hoofdstuk 196: Verschillende gaven, en zelfkennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] JOSOË zegt: "O Heer van al het leven, dit lieftallige meisje is zeker al lang geen aards meisje meer; zij is een gepersonifieerd hemellicht van de eerste grootte, waartegenover ik nauwelijks een heel klein sterretje ben! Ook ik heb wel, als weinig andere stervelingen, door Uw genade ervaringen opgedaan, -want het is geen grapje om volgens je gevoel bijna twee jaar in de wereld van de geesten en tevens met een vergaan lichaam in het graf doorgebracht te hebben, en tenslotte bij je volle bewustzijn, door Uw genade en door Uw wonderbaarlijk mededogen, op deze aarde terug te komen. Maar toch geef ik nu hardop toe, dat ik mij nauwelijks geschikt acht om een zwakke en talentloze leerling van dit meisje te zijn. Als zij zo vriendelijk wil zijn om mij over veel zaken maar iets te Ieren, dan zal ik dat met de grootste dank van de wereld bereidwillig aanvaarden."
Hoofdstuk 197: De beperkte menselijke kennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Wel hebben de mensen op deze aarde verschillende maatgroottes; maar de mijne behoort zeker bij de kleinste. De lieflijke Jarah is duidelijk rijkelijker voorzien dan ik, en daarom kan ik niet als gelijkwaardig met haar omgaan. Als zij mij echter van haar grote overvloed iets wil geven, zal ik dat altijd dankbaar aanvaarden. Maar ik kan niet van mijn hoge positie naar haar afdalen en bij haar gaan zitten, want ten eerste is zij wijzer en ten tweede past het mij helemaal niet!?"
Hoofdstuk 197: De beperkte menselijke kennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Jij zei: 'Ik ben alleen voor de waarheid; wat minder is veracht ik, maar wat meer is, is een geheim van God, dat aanbid ik en ik verlang er niet naar om het te kunnen begrijpen, want dat past de wormen en het. stof van deze aarde niet! In God is de volheid van alle wijsheid, maar in ons mensen woont daarvan nauwelijks iets ter grootte van een zonnestofje!'
Hoofdstuk 198: Wat is waarheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] JOSOË zegt: "Ja, ja, vragen zou niet zo moeilijk zijn, als men maar meteen iets wist! Als ongeschoold kind, zat je hart natuurlijk vol met allerlei vragen; maar als men zelf bijna alle vragen meerdere malen innerlijk heeft beantwoord, is een nieuwe vraag veel moeilijker te bedenken, dan een antwoord op wat voor vraag dan ook. Daarom zou ik je wel willen vragen of jij mij een vraag wilt stellen; want jij bent in vele zaken ingewijd en kunt mij dus ook veel vragen."
Hoofdstuk 200: Het gesprek tussen Jarah en Josoë. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] CYRENIUS zegt: "Maar Josoë, geliefde zoon, je zult toch wel iets weten te zeggen!? Waarlijk, dat voortdurende verontschuldigen van jou wordt me nu een beetje eentonig! Ik weet nu wel uit ondervinding, dat de lieflijke Jarah je ver vooruit is in wijsheid; maar naar mijn weten ben je toch ook niet zo leeg, dat je op zo'n vraag helemaal geen antwoord zou kunnen vinden. Zeg in ieder geval toch iets! Heb je het fout, -nou, dan zijn er toch wijzen genoeg rondom de tafel, die je op de goede weg kunnen helpen!"
Hoofdstuk 200: Het gesprek tussen Jarah en Josoë. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54  ...