Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1535 resultaten - Pagina 43 van 103

...  31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56  ...
[3] Toen het volk, waarvan nog steeds een tamelijk groot deel aanwezig was, dat hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze mens heeft weliswaar hoogst wonderbaarlijke en zeldzame eigenschappen - maar dat hij zichzelf ziet als degene die ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van een grote inbeelding en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van jeruzalem en weten er niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert dat hij ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan kan hij ons dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en houdt ons in vergeefse afwachtende spanning?'
Hoofdstuk 27: De gelijkenis van de toevertrouwde ponden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] In de Schrift staat ook dat de mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij God aanbidden, als hij ten eerste God nog nooit anders heeft gekend dan van horen zeggen en daarbij nauwelijks gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede in de verste verte niet weet wat het wil zeggen God te aanbidden! Aan dat lippengebed, waar het hart geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en zuiverste liefde zelf is, toch geen welbehagen hebben.
Hoofdstuk 37: De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Ik reisde met de leerlingen snel verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een deel van Galilea; in die provincies kenden de mensen Mij al voor een groot deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.
Hoofdstuk 45: De karavaan van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[2] Als Ik in deze omgeving een verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je nakomelingen in eigendom geef, wordt daarbij niemand in zijn landbezit benadeeld. Jullie hebben je toch al grotendeels in deze woestijn en in de vele ravijnen en holen ervan opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woongebied is geworden, wat de aan de rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een deel ook Galileeërs en Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze streek ook in een bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom kunnen noemen.
Hoofdstuk 47: De verandering van de woestijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[14] Hoewel ze zware beproevingen moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde gemeente ook gedurende vele jaren het meest zuiver, evenals die van de Essenen. Weliswaar ging in latere tijden ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de verwoestende oorlogen en volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.
Hoofdstuk 49: Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[7] In het land Samaria trekt ook een zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder; zie deel 1 , hfdst. 73.) rond, die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die hij van die grote Man heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een streng leven leidt en door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die grote Man ook veel zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten bevrijdt. Welnu, die man is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel verteld, en daarom heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar toch kan ik mij van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.
Hoofdstuk 51: De waard vraagt naar de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slimme jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.
Hoofdstuk 46: De bekentenis van de rovers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[12] Toen het vertellen, dat tot bijna middernacht duurde, was opgehouden, wendde de waard zich tot Mij met het verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie hebben mij nu zoveel over die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de gelukkigste mens van de hele wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel ook werkelijk; maar ik zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste engel in de hemel, als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote Godmens te zien zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een zou laten zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'
Hoofdstuk 53: De waard herkent de Heer (31.10.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[13] Dat de armen de rijken benijdden en door allerlei listen hun rijkdom begonnen te verminderen, waardoor diefstal, roof en moord ook niet lang op zich lieten wachten, is een vanzelfsprekende zaak. Want wanneer het materialisme steeds meer de overhand krijgt, gaat het geestelijke te gronde, en uiteindelijk wordt God voor de mensen een oud, versleten, onbeduidend en waardeloos begrip waar ze zich geen voorstelling meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en daarmee alle denkbare kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen gangbaar onder de mensen, de mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de mensen dat zich beter acht probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen; en als dat gelukt is komen er wetten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste straffen staan. En zo ontstaan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op aarde.
Hoofdstuk 55: Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[9] Zijn woorden lijken op die van een blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te verontschuldigen als hij zichzelf niet moedwillig blind heeft gemaakt; maar bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn dergelijke woorden niet te verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden als hij de hem welbekende middelen daarvoor getrouw had gebruikt. -Maar we zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!'
Hoofdstuk 78: De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[14] De schriftgeleerde zei: '0 Heer en Meester, ik dank U in mijn hart voor deze troostende les van U, en ik geloof nu dat aan iemand die bidt volgens Uw wil, die U nu duidelijk hebt uitgesproken, ook ten deel valt waar hij om vraagt.
Hoofdstuk 86: Over het ware vrezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[13] Wij staan nu nog geen van allen volledig in onze innerlijke levensdag, maar voor een deel soms ook nog erg in onze oude levensnacht en hebben U nog veel te vragen, om ons daardoor te oefenen in geloof en vertrouwen en zodoende sterker te worden. Maar U hebt ons een zekere en spoedige redding beloofd, en wij geloven ook zonder enige twijfel dat elk van Uw beloften in vervulling zal gaan.
Hoofdstuk 88: Waar onophoudelijk bidden toe leidt De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter (Luc.18:1-8) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Een ander groot deel van de mensen zal zich in een nog veel dichter en duisterder heidens bijgeloof bevinden dan nu alle heidenen op de hele aarde. Geruime tijd zullen ze hun leraren, vertegenwoordigers en beschermers vinden in de groten en machtigen van de aarde van die tijd; maar de kinderen der wereld, die goed toegerust zullen zijn met alle wetenschappen en andere verworvenheden, zullen het zeer duistere bijgeloof met alle geweld onderdrukken en de groten en machtigen der aarde in meer dan grote verlegenheid brengen, omdat door de wetenschap allerlei soort kennis het gewone en lange tijd met alle geweld blind gehouden volk zal beginnen in te zien dat het alleen maar geknecht is geweest ter wille van de wereldse roem en het comfortabele leven van die groten en machtigen, die zelf geen geloof hadden. En als Ik dan kom, zal Ik ook bij hen geen geloof vinden.
Hoofdstuk 89: Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Als Mijn leer op die manier onder de mensen gebracht zal zijn die van goede wil zijn en een levend geloof zullen hebben, en minstens eenderde deel van de mensen die vernomen zullen hebben, zal Ik ook hier en daar persoonlijk en lichamelijk zichtbaar* (* In het verheerlijkte geestelijk lichaam; zie vers 2) tot diegenen komen die Mij het meest liefhebben en het grootste verlangen naar Mijn wederkomst en ook het volle en levende geloof daarvoor zullen hebben.
Hoofdstuk 94: De wederkomst van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[5] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, ik heb hier de eindeloos veel betere schat gevonden en zal mij er voortaan wel wijselijk voor hoeden om te dicht bij de wereldse schatten te komen; want als ik dat zou doen, zou hetgeen ik vannacht heb gedroomd wel eens volledig en echt aan mij bewaarheid kunnen worden. Laat die wereldse lieden dus maar zoeken in de resten van de brand zoveel ze willen, ook al zouden ze zich mijn deel toe eigenen; mij is Uw aanwezigheid nu eindeloos veel liever dan alle schatten der aarde. Wees daarom toch zo genadig om alleen maar tot na de middag hier te blijven!'
Hoofdstuk 95: Het middagmaal - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56  ...