Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1346 resultaten - Pagina 44 van 90

...  32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57  ...
[12] Ik zei: 'Wel, wat kan dat jou of iemand anders schaden? Ik ben toch immers op deze wereld gekomen om jullie door het levende licht van de waarheid van de vele vergissingen te bevrijden. Als jij niet voor de dag komt met je schijnbaar goed gefundeerde aanmerkingen op de wet en de profeten, dan blijven deze binnen in je en ze kunnen het leven van je ziel nog heel goed bederven; kom je er echter mee voor de dag, dan ben je ze ook kwijt en het licht van de eeuwige waarheid zal dan in je hart komen wonen. Spreek dus maar en geef je kritiek zonder enige terughoudendheid, dan zal Ik je wel weer een waar licht geven! Want kijk, het is juist nu zelfs heel noodzakelijk, omdat er hier velen zijn die net als jij Mozes en de profeten allang hebben bekritiseerd! Open dus maar weer je mooie mond en spreek met je bedreven tong!'
Hoofdstuk 30: De kritiek van Helias op het vierde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Helias zei:' O Heer, net als eerder zeg ik nu: Wie doet wat U wilt, zondigt waarlijk niet! En daarom neem ik het vijfde gebod van Mozes en zeg: Er staat geschreven: 'Gij zult niet doden!' Ik houd hier nu alleen maar kritisch rekening met het gebod als zodanig en bekommer mij voorlopig helemaal niet om wat Mozes of ook later een andere profeet daar als uitleg over heeft gezegd en geschreven, want een waarachtig goddelijk gebod moet immers toch zelfs in zijn eenvoudigste vorm datgene bevatten, wat redelijkerwijs tot nut van ieder mens kan zijn. Maar dit gebod bevat dat helemaal niet en dus kan een denkend mens er onmogelijk iets anders over zeggen dan dat het mensenwerk is of dat er - ook pas later, misschien vanwege het oorlog voeren - door mensen iets uit weggelaten is.
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Bijna allen gaven haar gelijk, en één van de Farizeeën, die een schriftgeleerde was, zei: 'Ja, ja, men kan in deze zaak volgens onze menselijke begrippen het mooie kind niet helemaal ongelijk geven, want de hoofdwet luidt nu eenmaal woordelijk zo, hoewel achteraf in de boeken van Mozes is uitgelegd hoe men dit gebod moet opvatten en nakomen. Maar in een eenvoudige hoofd en basiswet zou werkelijk de essentie behoren te staan van wat er wordt geëist en verlangd, en tenminste de hoogst noodzakelijke nevenomstandigheden moeten er duidelijk in zijn aangeven. Want iedere uitleg achteraf en verdere completering van een eenmaal gegeven wet schijnt te zeggen dat de wetgever bij het geven van de basisgeboden nog niet aan alles heeft gedacht, wat hij door het gegeven gebod eigenlijk wilde gebieden en verbieden.
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[15] En kijk, dat alles is in het kort met het beeld 'Gij zult niet doden!' weergegeven! En de eerste joden, ook nog die ten tijde van Salomo, begrepen deze wet niet anders, en zowel voor de Samaritanen als voor de oude joden is het vandaag nog zo. Maar als deze wet fundamenteel alleen maar zo begrepen moet worden, hoe kan iemand dan aannemen dat door deze wet de noodweer tegen slechte mensen en zelfs tegen verscheurende dieren verboden zou zijn voor de mens?'
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[16] Helias zei: 'Ja, Heer, dat zien wij nu allen zeker heel goed in, omdat U ons dat nu op volmaakt juiste en ware wijze hebt uitgelegd. Maar zonder Uw genadige uitleg zouden wij het niet zo gemakkelijk begrepen hebben. Waarom heeft Mozes bij de wet ook niet meteen die uitleg gegeven? Want hij als profeet moet immers toch ook al van te voren hebben ingezien, dat de latere joden het eenvoudige beeld van de wet niet zo zouden begrijpen als de joden in zijn tijd het zeker wel begrepen hebben.'
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Ik zei: 'Ja, M'n lieve kritische Helias, dat heeft Mozes wel ingezien en daarom heeft hij ook een groot aantal uitleggingen voor latere tijden opgeschreven, maar het ligt noch aan Mozes noch aan Mij datje ze tot nu toe nog niet hebt gelezen.
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Mijn enige kritiek is, dat ten eerste Mozes bij het opstellen van de basisgeboden in het 20 e hoofdstuk van zijn tweede boek, alleen de echtbreuk verbiedt, hoewel hij er daarna in het derde boek, ongeveer vanaf het 18 e hoofdstuk, erg uitvoerig over spreekt -wat ik echter ook nog niet heb gelezen omdat mijn rabbi dat niet goed voor mij vond. En ten tweede gaf God door Mozes dit gebod, evenals een aantal andere, volgens de woordelijke (Hebreeuwse) tekst* (*Het Hebreeuws onderscheidt: Gij (man) zult!, Gij (vrouw) zult! ) steeds alleen maar aan het mannelijke geslacht en dacht slechts zelden aan de vrouw.
Hoofdstuk 32: Het zesde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Ik zou nu wel eens willen weten, waarom dat op die manier gebeurde! En waarom dacht Mozes in de wet in veel mindere mate aan de vrouw dan aan de man? Behoort de vrouw dan minder tot het mensdom dan de man?'
Hoofdstuk 32: Het zesde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (De Heer): 'Wat vind je dat er aan het zevende gebod ontbreekt of in ieder geval voor jou onbegrijpelijk is? Zeg het maar ronduit, want jouw kritiek en je twijfels zijn ook nog onvolkomenheden en twijfels in het hart van veel aanwezigen hier. Hoe luidt het zevende basisgebod van Mozes?'
Hoofdstuk 33: Het zevende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Wie is die 'gij' die niet mag echtbreken? In de wet is het enkelvoudige gebod slechts op één mens of alleen op één geslacht gericht en wel duidelijk op het mannelijke, en aan het vrouwelijke is niet gedacht. Je kunt natuurlijk wel zeggen: als de man niet mag echtbreken, dan kan een vrouw dat ook niet, omdat zij zonder een man niet kan zondigen. Maar naar mijn mening is juist de vrouw door haar bekoorlijkheid het element dat de man het meest tot echtbreuk verleidt en daarom zou dan ook speciaal tegen de vrouw gezegd moeten worden dat zij geen man tot echtbreuk mag verleiden en ook zelf geen echtbreuk mag plegen. Want als de vrouw de man volledig trouw is, dan zal er beslist nergens meer sprake zijn van echtbreuk. Maar in de basiswet vormt de vrouw echt een uitzondering en pas in de latere voorschriften van Mozes wordt er aan haar gedacht.
Hoofdstuk 32: Het zesde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Helias zei: 'O Heer, bij dit gebod vind ik nu, nadat ik van U het juiste licht heb gekregen, helemaal geen gebreken en leemtes meer! Er staat: 'Gij zult niet stelen! ' Daar moet je immers weer in de eerste plaats de ware naastenliefde volledig bij betrekken! Want wat ik redelijkerwijs beslist niet kan wensen dat het mij gebeurt, dat mag ik ook mijn naaste niet aandoen en dus zie ik nu opnieuw dat de hele wet van Mozes en zeker ook alle profeten vervat zijn in Uw twee geboden van de liefde. Ik merk nu ook dat het gebod van de naastenliefde zuiver voortvloeit uit de barmhartigheid als uit de machtigste zevende geest van God in het hart van de mens en dat deze alle voorgaande zes geesten doordringt en levend maakt en de hele mens pas goed en waarlijk wijs maakt. Wie echter goed en wijs is, zal zich beslist nooit vergrijpen aan wat van zijn naaste is. En dus is ook het zevende gebod helemaal in orde en ik vind niets wat er aan ontbreekt.'
Hoofdstuk 33: Het zevende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Ik ben nu van mening dat, als God en Mozes in het achtste gebod geen uitzondering hebben gemaakt, juist in dit gebod een grote leemte is opengebleven die alleen door Uw gebod van de naastenliefde opgevuld kan en ook moet worden. Heb ik gelijk of niet?'
Hoofdstuk 34: Het achtste gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, bij het negende en tiende gebod zie ik al meteen een werkelijk niet geringe moeilijkheid en die bestaat daaruit, dat wij, joden van deze tijd, nu een negende en een tiende gebod hebben, terwijl Mozes toch alleen maar een negende gebod aan het eind van zijn basiswetgeving gaf. Het hele negende gebod luidt echter: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis, gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is!'
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Daarmee eindigt de basiswetgeving, want meteen daarna vluchtte het volk, volgens het verhaal van Mozes, uit angst voor de bliksems en donderslagen, voor het bazuingeschal en voor het geweldige roken van de berg en het smeekte Mozes, dat hij alleen met God zou spreken -want als het nog langer Gods stem, die alles deed schudden, aan moest horen, dan zou het hele volk sterven van grote angst en vrees - waarop Mozes het volk kalmeerde en suste. over een verder, tiende gebod wordt dan vervolgens niet meer speciaal gesproken.
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Maar bij ons is het 'Gij zult niet begeren uws naasten vrouw!' in het negende gebod weggelaten en daar is een tiende gebod van gemaakt, en weer anderen noemen dat het negende en al het andere het tiende gebod. Allereerst rijst dan de vraag: Heeft Mozes van God toch tien of maar negen geboden gekregen?'
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57  ...