Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6040 resultaten - Pagina 46 van 403

...  34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59  ...
[3] IK zeg: "Vraag hen en je hart of ze iets wensen, en of je hart geheel tot geven bereid is! Wensen zij wat, en wil je hart geven, geef dan! Want weet je, ook dat is een hoofdregel van de echte naastenliefde! De naaste moet wensen, hetzij door hoorbare woorden, door hulpgeroep, of in het ergste geval door duidelijk zichtbare stomme nood, en je hart moet eveneens uit liefde daar gevolg aan willen geven. Zo wordt de naastenliefde volgens de goddelijke orde uitgeoefend, en de uitwerking daarvan voor de ziel en de geest van de gever zal dan niet uitblijven. -Begrijp je dit?
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] EEN van hen zegt: "Vriend wij zijn wel hongerig en dorstig, maar ons hele bezit bestaat alleen nog maar uit negen armzalige groschen. Daarvoor zal in deze als zeer arm bekendstaande omgeving, zeker niet veel besteld kunnen worden. Maar als je ons daarvoor toch iets kunt geven wat de moeite waard is, geef het ons dan, dan zullen wij jou de negen groschen geven!"
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Dan roept Marcus meteen zijn vrouwen zijn kinderen en draagt hen op om dit pas gearriveerde gezelschap goed van brood en zout en wijn te voorzien, want iets anders zou er nu om middernacht niet zo gemakkelijk te krijgen zijn. In de ochtend zouden ze dan wel beter verzorgd worden. Meteen wordt het bestelde bezorgd, en de geredden doen zich te goed, en prijzen het brood en de buitengewone wijn.
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] Julius, die nu heel dicht bij hun tafel zat, vraagt meer schertsend dan serieus aan een jonge Farizeeër, of hij -namelijk de Farizeeër ook niet iets in Genezareth te doen heeft.
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] JULIUS zegt dan: "Hm, dat is vreemd voor een man, die anders toch algemeen, en terecht, bekend staat als een strikt eerlijk en rechtvaardig man!? Maar kun je mij dan tenminste niet gissenderwijs vertellen wat Julius voor reden gehad mag hebben om zo streng tegen jullie op te treden? Want iets onrechtvaardigs moet toch nog altijd wel op de een of andere wijze goedgemaakt kunnen worden, anders zouden alle maatschappelijke connecties op deze aarde voor altijd verdwijnen!"
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de bewuste, beslist geheel eerlijke, goede man nooit iets van ons te vrezen gehad zou hebben, want als wij hem gevonden zouden hebben, zou hem door ons geen haar gekrenkt zijn.
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] IK zeg: "Ja, als je Mij niet verraad, dan kun je wel iets zeggen, want de geredden zullen met gespannen aandacht naar je luisteren!"
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] Als Raphaël de zware steen tot verbazing van de Farizeeër zo speels en lichtjes in zijn handen houdt alsof hij zo licht was als een veertje, en hem ook met zo'n verbazingwekkend gemak van de ene hand in de andere werpt alsof het een donsballetje was, zegt de jonge FARIZEEËR: "Luister eens liefelijke geest of iets dergelijks, het zou niet goed zijn om met jou een gevecht aan te gaan, dan zou men zeker ontzettend aan het kortste eind trekken! -Maar waar krijg je die ontzaglijke kracht vandaan?"
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[22] Maar de ENGEL zegt tegen hem: "Wel, dat is allemaal nog niets! Let nu op, ik zal deze steen alleen maar door mijn wil in een ogenblik geheel in het niets oplossen!" - Dan zegt de engel tegen de steen: "Los jezelf op in overeenkomstige ether en vervluchtig als heel fijne ether!" - Na deze bevelende woorden werd de steen ogenblikkelijk onzichtbaar, en geen mens zag meer iets van de steen. -Toen vroeg de engel aan de jonge Farizeeër: "Wel, hoe bevalt je dat, vriend? Zou je me dat soms na kunnen doen?"
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[23] De jonge FARIZEEËR zegt: "Luister, beste engelengeest of wat je ook maar bent, dat is iets ongehoords! Wat mij betreft geloof ik nu helemaal dat je een engel van God bent. Ik begrijp alleen dit ene niet, namelijk hoe je met je, zeg maar, almachtige kracht dienstbaar kunt zijn aan een mens van deze aarde! Want dat zei dit meisje over de bewuste heiland uit Nazareth, en ik moet het nu van haar aannemen, of ik het wil of niet.
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Zelf heb ik reeds verscheidene werelden met kleine zonnen geschapen en ze zelf geheel bevolkt. En al deze werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan deze aarde van jullie. Alles plant zich daar net zo voort als hier en de geesten kunnen daar net als hier een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij dat ook niet kunnen? Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de kiemen van de toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de kiemen der eerdere zaden gereproduceerd zijn.
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] JULIUS zegt: "Ik spreek graag met vrijmoedige mensen, en nooit zal mij de vrijmoedige uitspraak beledigen van mannen, die de waarheid vrijuit spreken, zonder vrees en angst en zonder enige terughoudendheid; maar wee ook degenen, die anders denken en voelen en geheel anders spreken! Voor mij is er niets gehater dan de leugen, en zelfs een noodleugen verdoem ik, want het is beter voor God en alle eerlijke mensen te sterven - dan zich te redden door een onwaarheid! Maar zoals gezegd, jullie eerlijke taal bevalt mij. En omdat mij jullie omstandigheden zo ongeveer bekend zijn vanuit Jeruzalem en Bethlehem, weet ik ook dat jullie hier vrijwel zonder enig voorbehoud jullie verzoek naar voren hebben gebracht. Iets hebben jullie nog niet helemaal uit de doeken gedaan, maar dat is maar een kleinigheid, en dat zullen jullie ook bereiken, als jullie ons Romeinen een echte en altijd oprechte trouwen broederlijke toegenegenheid zult bewijzen!"
Hoofdstuk 239: Julius vertelt het plan van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Tenslotte bracht er EEN, die nog wat wijn in zijn beker had, als volgt, een dronk uit op de gezondheid van de wijze Nazareeër: "Ook hij, die wij zochten, maar tot onze spijt nergens konden vinden, zal wat ons betreft voor altijd leven, als hij nog ergens leeft en in veiligheid is. WIJ zullen zijn leven, dat een zegen voor de mensen is, in eeuwigheid niet belagen. - Oh, zou hij zich door ons hebben laten vinden dan zouden wij hem over de tempel zulke dingen verteld hebben, dat, als hij er ook nog maar iets van verwachtte, hij net als wij er zeker nooit meer naar zou verlangen! Omdat wij hem echter niet konden vinden, brengen wij hem, de goede lichaams- en zielearts uit Nazareth deze heildronk!"
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Als de opperpriester op een keer zegt: 'Vandaag zal de zon de hele dag niet schijnen!', dan mag geen lagere priester ook maar in de verste verte op die zonverlichte dag zich heimelijk een opmerking veroorloven, die aan zou geven dat de zon toch scheen. Dan was het voor een heel jaar uit! Niemand mag dan iets anders geloven dan: natuurlijk schijnt de zon op die dag niet, - ook al moest hij voor de vaak te warme stralen van de zon in de dichtste schaduw vluchten! Zegt de opperpriester: 'Vandaag zal er zeven uur lang alleen maar bloed door de beek Kidron stromen!' -wee dan degene, die na die uitspraak toch geen bloed zag stromen! Er komt een zieke naar de opperpriester en die zegt: 'Mijn zoon, je bent genezen, ga nu, offer je gave, en keer dan getroost naar huis terug!'; wel, de genezen mens is daarna nog net zo ziek en ellendig als eerst. Zegt hij echter: 'Vriend, ik ben nog net zo ziek als eerst en kan daarom geen offer geven!', o God, o God, wat zou hem dat slecht vergaan! Kortom, het woord van de opperpriester móet helpen en voor het helpen moet betaald worden, ook al is er van een werkelijke hulp niets te bespeuren. En wee degene, die zo'n hulp van niks ook maar het minst verdacht zou maken; nou, in diens huid kon je beter niet zitten!
Hoofdstuk 241: Het oogmerk van de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Maar JULIUS zegt tegen de anders zo vrijmoedige Farizeeër: "Waarlijk in het begin heb ik je voor wijzer en verstandiger gehouden dan het zich nu laat aanzien, -de zichtbaar zuiverste engel aan te zien voor een mogelijke satan! Ah, dat is het toppunt! Kun je dan aan ons spreken en handelen als een klein beetje verstandig mens niet zien dat wij toch zeker niet van de duivel zijn? Wil volgens jullie leer de duivel dan niet steeds alleen maar louter kwaad doen? En wij verafschuwen en bestraffen het kwade steeds, hoe kunnen wij dan bij de duivel behoren? Heeft de satan zich wel ooit eens milddadig en barmhartig getoond tegenover iemand? Wij zijn.echter tegen iedereen rechtvaardig, barmhartig en zo mogelijk milddadig. Hoe kunnen wij dan een satan bij ons dulden? Oh, jullie erg blinde dwazen! Hebben jullie nog nooit een door de duivel bezeten mens gezien? Ik heb er meer dan een gezien, maar daar was er niet één bij, die door zijn bewoner goed behandeld werd! Als jullie ons echter in jullie grove domheld al voor des duivels houden, waarvoor houden jullie dan de tempeldienaars en jullie zelf, als de tempel - zoals het nu toch al aan de hele betere wereld bekend is - uit louter leugen en bedrog, uit de geslepenste verdorvenheid is samengesteld en jullie toch dienaars van deze tempel zijn? Jullie geven zelf toe, dat de tempel nu heel goed als school voor de satan zou kunnen dienen! En ons, wij die iedereen steeds maar goed doen uit ons trouwe goede hart, wil je nu ook voor duivels houden, omdat een geest uit de hemelen jullie een klein voorproefje van zijn reusachtige macht en kracht heeft gegeven? Dan zou ik van jullie toch wel eens willen horen hoe op zo'n manier bij jullie iets er uit moet zien dat niet des duivels is!"
Hoofdstuk 243: De verontschuldiging van de jonge Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59  ...