Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3023 resultaten - Pagina 6 van 202

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[2] Nu komen ook Maria en Mijn vijf broers naar Mij toe en vragen Mij, of zij ook een paar dagen naar Nazareth mogen gaan en daar de huishoudelijke zaken op orde brengen.
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Ik zeg: 'Ja, ga en doe dat; want Mijn leerlingen moeten ook hun wereldse huishouding in orde hebben! Regel echter jullie huishouding vast voor de komende paarjaar en verhuur deze aan een arm persoon, maar wel kosteloos! Want jullie als Mijn broers en leerlingen mogen in de hele toekomst van niemand huur of loon vragen, maar alleen maar dat aannemen wat men je vrijwillig zal geven!' De broers en ook Maria beloven dat en vertrekken naar Nazareth.
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Om de evangeliën van Johannes en Matthéus beter te kunnen begrijpen is het nodig het bovenstaande te weten; want beide zijn onder Mijn persoonlijke leiding geschreven, en Ik wil dat men door deze kennis in staat is om de beide uiterlijk zeer verschillend lijkende berichten als één geheel en als aanvulling op elkaar te zien, omdat het zo vaak voorkomt dat zelfs goede kenners van de Schrift de wonderen, die overeenstemming vertonen bij Matthéus en Johannes, als dezelfde beschouwen, en zich daarna af gaan vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat Matthéus dit zegt en Johannes dat, terwijl het onderwerp toch beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Matthéus kwam op de dag, volgende op die waarop Ik de zoon van de vorstelijke persoon uit Kapérnaum in Kana genezen had, gereed met het schrijven van zijn verzen. Toen hij het Mij liet lezen, prees Ik hem, want het was beknopt en beschreef alles heel goed. Nadat hij echter zijn schrijfmateriaal ingepakt had, kwam hij weer bij Mij terug om te vragen hoeveel schrijfmateriaal hij in Kapérnaum nodig zou hebben; want voorlopig had hij maar vier vellen niet mee ingepakt ten behoeve van het gebruik in Kapérnaum. Maar als Ik dacht dat hij misschien meer vellen nodig zou hebben, dan kon hij die hier beter uit het pak halen, dan in Kapérnaum!
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] 'Alleen wilde ik nog graag van U weten, hoe U kon weten dat ik juist maar vier vellen zal gebruiken in Kapérnaum! Want de goddelijke alwetendheid is me nog altijd een heel groot raadsel! Soms weet U, zonder iemand daarnaar te vragen, alles en houdt daar met Uw doen en laten rekening mee; andere keren stelt U, net als wij, vragen en doet U alsof U niet weet wat er gebeurd is of nog gebeuren zal! Hoe komt dat? Ik vraag U, Heer, geef me daarover eens een klein beetje uitleg!'
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[19] 'Ja, Heer', zegt Matthéus, 'dat begrijp ik nu allemaal erg goed, zuiver en helder. Maar vindt U niet dat ik deze heerlijke leer, die de mensen toch erg zou moeten aansporen om God zonder ophouden te zoeken en Hem te vragen ze bij de hand te nemen en op de goede wegen te leiden, niet onmiddellijk moet opschrijven?'
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nu gaan we op weg. De jonge gastheer komt nog een keer vragen of Ik toch nog niet de avond bij hem wil doorbrengen.
Hoofdstuk 93: Naar Kapérnaum. De Heer dwingt niemand. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Dus hebben we een aantal zieken meegebracht en vragen u terwille van uwen ons heil, of u door uw geestelijke macht, die u volgens eigen zeggen direkt van God heeft, deze zieken, die beslist niet onze ergste zieken zijn, slechts door een woord te spreken wilt genezen!
Hoofdstuk 98: Het volk daagt de priesters uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De priesters en schriftgeleerden, zich maar al te goed bewust van hun totale onmacht, zeggen plechtig, om hun onmacht te verbergen: 'Wat een dwazen zijn jullie toch! Waarom vragen jullie dingen van ons, die alleen God mag doen? Wanneer heeft er ooit een priester of een schriftgeleerde een wonder gedaan?! Dat kan alleen maar God en de ene hogepriester in de tempel te Jeruzalem, als hij in het allerheiligste gaat! Breng je zieken dus naar Jeruzalem; daar zullen ze, als je het juiste daarvoor offert, wel genezen worden; als God het tenminste wil! Wil God het echter niet, dan zul je het moeten aanvaarden om je zieken nog net zo ziek weer mee naar huis te nemen.
Hoofdstuk 98: Het volk daagt de priesters uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Ik zeg: 'Die vier zijn genoeg, maar Ik moet je nu toch op een foutje in het ordenen van je eigendommen wijzen. Het is eigenlijk niet zo belangrijk, maar omdat Ik meen dat alles nu eenmaal in een zekere orde moet gebeuren, vind Ik het niet zo slim van je dat je eerst je pak met schrijfmateriaal dicht bindt en dan aan Mij komt vragen hoeveel vellen Ik denk dat je nodig zult hebben. Als Ik nu eens gezegd had: ' Je hebt in Kapérnaum vijf vellen nodig!', dan zou je nu vanwege dat ene vel je hele pak weer los moeten maken, en dat zou je onnodig veel moeite bezorgd hebben. Maar, aangespoord door Mijn geheime beïnvloeding, heb je precies het juiste aantal buiten het pak gehouden, en je daardoor de moeite bespaard het pak weer open te moeten maken. Zoals Ik je echter al zei, het is niet zo belangrijk, maar overal vind je terug dat ordelijkheid veel nut heeft, ook al schijnt het nog zo onbelangrijk.
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] De mens op deze aarde is dus volstrekt niet zo verlaten als jij je dat voorstelt; want het hangt allemaal van zijn vrije willen en handelen af, of hij door God beschermd en begeleid wil zijn of niet! Als de mens het wil, dan zal God het ook willen; wil de mens het echter niet, dan laat God hem helemaal vrij, en God bekommert zich ook verder niet om hem, behalve voor datgene, wat hem volgens de algemene natuurlijke ordening toekomt, zoals het natuurlijke leven en alles, wat als voorwaarde daarvoor nodig is. Maar verder bemoeit God Zich niet met de mens, en mag Hij Zich vanwege zijn onaantastbare vrijheid niet met hem bemoeien! Alleen als de mens God uit de vrije wil van het hart zoekt, en Hem vraagt, dan zal God dit vragen en zoeken direct beantwoorden, tenminste als het de mens helemaal ernst is.
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] De bewoners van het stadje liepen te hoop, en één van hen, die, net als veel anderen in deze stad nog een heiden was en geloofde in Jupiter en de andere goden van het heidendom, hield een toespraak en zei: 'Heb ik het vanmorgen niet gezegd: Als twee door de furiën gekwelden stil worden, maar de zee bij heldere hemel door de storm wordt opgezweept, dan komt er een godheid naar de aarde, en zal er een gericht plaats vinden; want de goden komen nooit zonder roede en zwaard van de sterren naar de aarde! En nu is het gebeurd: De furiën, die de beide zondaars plaagden, woelden eerst de zee op, omdat ze zeker wisten, dat er een godheid zou afdalen en hen zou verdrijven uit de beide zondaars. Dat ze zich toen in de vorm van zwarte horzels op onze varkens stortten en deze dieren als een storm in zee dreven, dat is me zo duidelijk als de zon op een hellichte middag! Er blijft ons nu niets anders over dan in alle deemoed en boetvaardigheid van ons gemoed met een groot aantal mensen naar de godheid, waarschijnlijk Neptunus of Mercurius, af te dalen en hem zeer nadrukkelijk te vragen, of hij deze streek weer zo snel mogelijk wil verlaten; want zolang een god zich zichtbaar in een streek op aarde ophoudt, kun je slechts een opeenstapeling van ongelukken verwachten! Want, zoals reeds gezegd, een god komt nooit zonder roede, zwaard en gericht van de sterren naar de aarde omlaag!
Hoofdstuk 104: In Gadara. De genezing van de bezetenen. (22/23.10.1851) In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Laat echter niemand hem ook maar met de geringste gedachte iets verwijten over de ons toegebrachte schade; want dan is het helemaal met ons gedaan! We hebben de oude goden nu al zo lang geen echt offer meer gebracht, daarin zeker het meest gehinderd door de domme Joden, die het altijd beter willen weten dan wij, dat een beledigde god nu zelf zijn offer is komen halen! Zo is het! Daarom mogen wij daarover ook geen ontevreden gedachten in ons laten opkomen! Het enige wat we kunnen doen is naar beneden gaan en hem begroeten en hem dan zeer nadrukkelijk vragen, of hij deze omgeving maar liefst meteen weer wil verlaten!'
Hoofdstuk 104: In Gadara. De genezing van de bezetenen. (22/23.10.1851) In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Tijdens deze toespraak luisterden er ook enige Joden mee en die zeiden nu: 'Je vindt weliswaar dat we dom zijn, maar we weten er toch meer van dan jullie. Kijk, deze veronderstelde god van jullie is waarschijnlijk een magiër uit Perzië, of de beroemde Jezus uit Nazareth, van Wie we al grote dingen gehoord hebben. Voor de rest zijn we het geheel met jullie eens, dat we hem zeer nadrukkelijk moeten vragen om deze streek te verlaten; want zulke mensen bevorderen nooit het geluk van een land, -dat weten we uit de tijden van onze profeten. Als onze God bepaalde mensen in een land opwekt tot profeten, dan staat het ongeluk van zo'n land al vast!'
Hoofdstuk 104: In Gadara. De genezing van de bezetenen. (22/23.10.1851) In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Judas Iskariot zegt: 'Ah, je meent het werkelijk goed met mij; ik zou nooit geloofd hebben, dat jij zo'n goede vriend van mij was! Goed, ik zal dan nu toch maar Jezus, de zoon van dit huis, om werkelijk hulp vragen en dan zien we wel of Hij mij, zoals jij dat denkt, zal verplichte om in een varkenskudde te gaan!' Nu wendt Judas zich tot Mij en klaagt zijn nood. Maar Ik zeg: 'Ga naar je potten, daar zal het wel beter gaan met Je maag.
Hoofdstuk 110: De Heer en de drie Farizeeën. (13.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...