Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

11480 resultaten - Pagina 7 van 766

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[1] Dan zeggen diegenen van de zwarte METGEZELLEN, die ondanks hun overgrote verbazing toch nog wat kunnen zeggen: "Is zoiets dan denkbaar en mogelijk? Deze heel eenvoudige, bescheiden man moet de drager zijn van het allerhoogste, goddelijke wezen? Welke overtuigende bewijzenheb je daar voor? Weet je dan niet, dat men erg op zijn hoede moet zijn om niet door onvoorzichtigheid te vervallen in duistere, bijgelovige afgoderij, die uiteindelijk erger zou kunnen zijn dan duizend nog zo gesluierde Isis beelden? Denk eens aan de gevaren en dwaalwegen waarin wij terecht zouden kunnen kome als het tenslotte toch niet zo zou zijn! Denk eens aan de eindeloos kolossale begrippen die wij over het wezen van de oergod in Memphis en met name bij de grote rotstempel kregen uit de mond van de wijze overste, - en dat zou' allemaal te samen in deze mens verborgen moeten liggen?! Alles kan bij God natuurlijk mogelijk zijn, maar hier lijkt het ons erg onwaarschijnlijk! Welke harde bewijzen heb je daar dan voor?
Hoofdstuk 195: De twijfel van de zwarten aan de goddelijkheid van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Maar laten we nu eens naar een echt oud patriarchale, goede en wijze eigenaar van vele, grote kudden gaan en zijn huisdieren observeren! Wat een nauwelijks te geloven verschil! Runderen noch schapen lopen bij hun goede herder weg! Als hij roept, komen zij zo vlug mogelijk naar hem toe, omringen hem en luisteren letterlijk met zichtbare aandacht of hij hun iets te zeggen heeft! En doet hij dat, dan gehoorzamen zij en voegen zich wonderlijk naar de wil van de goede herder aan wiens zielelicht zij zich nu weer gesterkt hebben.
Hoofdstuk 216: Over de invloed van de mens op huisdieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] CYRENIUS' verbazing wordt hem haast te machtig en hij zegt tenslotte: " Ah, nu gaat mij een licht op! De oer-Egyptenaren die het eerst hun scholen in de vorm van piramiden gebouwd hebben, waren beslist nog mensen met een oervolmaakte ziel, dus inwendig vollicht, en zij konden de organische bouw van hun lichaam zien! Zij zullen deze piramidale vormen die voor de menselijke waarneming het belangrijkst zijn, beslist ook gezien hebben en zij hebben later dan ook deze vorm bij het bouwen van hun fantastische scholen gekozen. Ja, zij zullen ook de bouw van elke afzonderlijke hersenplaatjespiramide zo secuur mogelijk bekeken en onderzocht hebben, en vervolgens iedere piramide ook van binnen, maar dan op zeer grote schaal, dezelfde inrichting gegeven hebben die zij organisch bij een piramidevormig hersenplaatje hebben gevonden!
Hoofdstuk 232: De bouw van de menselijke hersenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Kijk, ook een os heeft een muil, met daarin een heel grote tong en tanden en hij heeft ook een stem. Het gevolg daarvan zou moeten zijn dat hij ook heel goed zou kunnen Ieren spreken; maar, probeer eens of je een os in twintig jaar zover kun krijgen dat hij ook maar een éénlettergrepig woord tegen je kan spreken! En toch zeg Ik je dat het nog eerder mogelijk zou zijn een os te laten spreken, dan een mens die zulke hersenen heeft, begrip voor iets bovennatuurlijks bij te brengen! Want als je met hem over iets begint te praten dat boven de zeer beperkte horizon van zijn kennis uitstijgt, zal hij je hoogstens heel goedmoedig uitlachen en je voor een dwaas gaan houden. En als je ermee doorgaat hem lastig te vallen met zulke dingen, die voor hem te veel op sprookjes lijken, zal hij woest worden en je nijdig de deur wijzen!"
Hoofdstuk 240: De hersenen van een wereldse geleerde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Het verschil tussen de uitstralende levenssfeer van een ziel als zodanig, ook al is deze nog zo volmaakt, en de uitstralende levensether van de geest is dus zoals heel gemakkelijk te begrijpen is, eindeloos en onuitsprekelijk groot, en jullie zullen nu wel enigszins beginnen te vermoeden hoe het een geest dan zo ongeveer mogelijk is, zich met zijn gevoel, zijn denken, zijn wil en zijn uitwerking over een onbeperkt grote afstand te verplaatsen, ja de gehele oneindigheid als zodanig te doordringen, omdat hij in de gehele, eeuwige oneindigheid volkomen ononderbroken op alle punten van de gehele, eeuwige ruimte onverminderd een en dezelfde is.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] En omdat ik nu toch eenmaal zonder schipbreuk te lijden .dit weliswaar kleine, maar toch zeer netelige punt heb aangeroerd, moet Ik nu wel uit naam van mijn elf metgezellen eerlijk bekennen dat mijn hele eerdere, dwaze eis eigenlijk alleen maar een uitvlucht was om daardoor achter dit geheim te komen, en te weten te komen hoe zoiets mogelijk was! Want langs natuurlijke weg kon dat allemaal onmogelijk ontstaan! En.dus vertel ik u nu pas de waarheid dat de nieuwsgierigheid ons tegen wil en dank hierheen heeft gevoerd! Toen wij dat alles bliksemsnel zagen ontstaan, dachten wij allen eenstemmig: Daar moet of een god of een Indische, grote magiër aanwezig zijn, omdat zoiets met natuurlijke mensenkracht onmogelijk is uit te voeren! Wij besloten dan ook snel onder een of ander voorwendsel hierheen te gaan om achter het wonder en de meester van dat wonder te komen.
Hoofdstuk 19: De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[9] Maar het huis hier, de tuin en zijn zeer weelderige aanleg, de omringende en beschermende muur die er als gegoten en als uit één stuk marmer bij staat, evenzo de grote, hoge havenmuur die hier en daar mogelijk wel tot een diepte van 10-20 manslengten reikt, en dan nog de vijf grote vlaggeschepen met al hun tuigage! Nee, mijn overigens zeer wijze en buitengewoon machtige gebieder, dit tovert de vermetele mensheid evenmin als het 'tafeltje dek je! ' van de Perzische tovenaars in een oogwenk tevoorschijn, zoals dat hier voor ons het geval was en is en ook zeker blijven zal; want dit is geen fata morgana met ijle, niet bestaande luchtbouwsels, maar de degelijkste waarheid, die iedereen zal ondervinden als hij zin zou hebben met zijn hoofd door deze muren te willen rennen.
Hoofdstuk 20: Roclus bezichtigt het wonderbouwsel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] In de grote natuur is alles vrij; alleen de mens is als het ware een vloek voor zichzelf en voor de gezamenlijke andere vrije werken van de grote meesteres, de natuur! Luie mensen begonnen eens luchtkastelen te bouwen en bedachten de onbeduidende goden, die zij zich voorstelden en ook vormden zoals zij zelf waren, met alle menselijke, slechte eigenschappen. Met deze goden creëerde de mens dus nieuwe plaaggeesten, die op zichzelf de mens beslist nooit kwaad zouden doen; maar de mens bouwde voor deze door hem bedachte goden, die in werkelijkheid nooit ergens waren en ook nooit ergens zullen zijn, tempels, en wijdde zichzelf in .als hun plaatsvervanger, voorzien van allerlei dwang -, schrik en plaagmiddelen, en voerde daardoor naast zijn heerschappij over de zwakke mensheid ook de onverbiddelijkste tirannie van de door hem bedachte, onzichtbare wezens in. Zij, die in werkelijkheid nooit ergens hebben bestaan, bestaan nu steeds maar door tot kwelling van de arme mensheld, daarentegen des te meer tot nut en voordeel van de machtigen, omdat die door de machtige invloed die zij voorwenden uit te oefenen, veel gemakkelijker de mensheid blinde gehoorzaamheid opleggen, dan door het zwaard alleen. En dus kunnen uit de aard der zaak met het zuivere verstand denken wat men wij, toch staat overal de sterke, machtige mens klaar voor alles, alles wat maar ooit mogelijk is, en heerst weldra als een koning voorzien van zwaard en lans en gelijktijdig ook als een almachtige plaatsvervanger van de goden. Wee degene die zich als oningewijd mens verstouten zou achter de door de mensen geweven sluier van Isis te kijken! O wee, o wee, o wee, -die zouden door de goden wel toegetakeld worden!
Hoofdstuk 21: De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Hij zocht God wel heel ijverig en maakte daarvoor ook zijn grote reizen. Maar hoe verder hij kwam, des te meer onzin en dwaasheid en duimendik bedrog vond hij. Hij liet zich op 't laatst zelfs bij de Essenen inwijden en dat beviel hem, omdat deze hun goddelijkheids bedrog toch in ieder geval tot meerder heil van de mensheid hebben bedacht, en daarbij op zichzelf zeer goede en verstandige mensen zijn, bij wie de een met de ander eerlijk als broeder omgaat en niets op zijn naaste voor wil hebben; want de grondregel van deze sekte is: 'Evenveel weten, evenveel bezitten, evenveel zijn, en aan geen leek het geheim van de hoge dikke muren verraden, waardoor voor geen mens op aarde enig onheil, maar alleen zo mogelijk, heil moet ontstaan!'
Hoofdstuk 25: Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] ROCLUS zegt: 'Dat is stellig nog de beste van alle geboden die ik als van goden afkomstig heb aangetroffen. Voor de goddelijke eenheid is veel te zeggen en de voorschriften, ook al zijn zij niet uitputtend, zijn zo menslievend mogelijk en hebben een grote overeenkomst met die van het oude Egypte; alleen heeft Mozes een heel wijs voorschrift van de oude Egyptenaren niet vertolkt! Het is mooi en lofwaardig dat de godheid hem een voorschrift geeft voor de kinderen, hoe deze zich tegenover hun ouders hebben te gedragen; maar Isis van de Egyptenaren heeft ook een echt wijs voorschrift aan de ouders gegeven, hoe zij zich tegenover hun kinderen moeten gedragen, omdat ook kinderen mensen zijn en van hun verwekkers bepaalde dingen die hun toekomen, met recht moeten kunnen verlangen; want zij hebben zich niet zelf verwekt op deze wereld en men heeft hen vooraf niet gevraagd of zij het er wel mee eens waren om vaak onder zeer bittere omstandigheden op de wereld geplaatst te worden. Kortom, de kleine, zwakke, nieuw geboren mensen vinden bij Mozes wel een voorschrift voor hun gedrag tegenover hun ouders, maar deze hebben er geen tegenover de kinderen, en dus staan deze rechteloos tegenover hun ouders, zoals slaven tegenover hun heren. Door Mozes zijn ook in dit opzicht wel latere bepalingen toegevoegd; maar in de aanvankelijke wet die op de berg door God gegeven is, staat daarover niets'
Hoofdstuk 30: Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Want het is nog altijd beter dit volk in zijn bijgeloof te laten, dan het in alle wetenschappen in te wijden; want het bijgeloof bindt de Indiër aan zijn grond~ terwijl de wetenschap hem maar al te gauw van adelaarsvleugels zou voorzien, waarmee hij zich onmiddellijk op verderfelijke wijze over de hele aarde zou verspreiden. Ja, als het mogelijk zou zijn om het hele volk der Indiërs in één keer zonder eigen inspanning in de zuivere wetenschap in te wijden, zouden ze er een tijd lang verbaasd over zijn hoe ze zich zo lang door die grote en zinloze dwaasheid hebben kunnen laten beheersen. Maar spoedig daarop zouden ze dan zo zeer in toorn en boosheid.over hun priesters ontbranden, en eveneens over alle grote persoonlijkheden van andere volkeren, dat die allemaal over de allerscherpste kling gejaagd zouden worden. Ze zouden zo'n intensieve zuivering uitvoeren, dat de hele aarde binnen de kortste keren rood van bloed zou zien. En wat zou er uiteindelijk mee gewonnen zijn? Het domme deel van de mensen zou natuurlijk afgeslacht worden, en uit de wetenschappelijk ontwikkelde mensen zouden louter bloeddorstige tijgers voortkomen!
Hoofdstuk 39: De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] ALLEN kwamen en zeiden: 'Vriend, dat is puur goud, en die hele klomp zou wel eens een nauwelijks te schatten hoge waarde kunnen hebben! En die onbeschrijflijk mooie jongen heeft enkel door zijn wil bewerkstelligd dat deze bruine korensteen nu een even grote klomp goud werd? Dat kan geen enkele magiër! Het is dus een echt wonder, alleen een God mogelijk, -wat wij weliswaar tot nog toe allemaal voor een verzinsel hielden, maar dit feit zegt ons onmiskenbaar iets anders. Deze prachtige jongen is een God, niets meer en niets minder! Die moet door ons aanbeden worden en wij moeten hem offeren wat wij maar kunnen, opdat hij niet boos op ons wordt en ons zelfs zou verlaten!"
Hoofdstuk 56: De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[9] Om deze zaak zo doelmatig mogelijk te maken, mogen wij in het begin geen kosten sparen om alles zo effectief als maar enigszins mogelijk is in te richten. Verder moeten wij ons steeds voor het volk voordoen als de meest liefdevolle, voor hen bezorgde, en door de goden waarachtig bezielde mensen, en we zullen door de volkeren op handen worden gedragen! De oude religiestichters waren weliswaar zo verstandig om ervoor te zorgen dat een volk zo werd als zij het 't beste konden gebruiken; maar wij Essenen met onze buitengewoon grote ervaring, willen een religie tot stand brengen waartoe uiteindelijk alle volkeren samen met hun heersers moeten behoren! Want hoe het bijna overal elders toegaat weten wij, en voorlopig zullen wij daar nog meer van aan de weet komen, wij zullen ons zeer geslaagde instituut aldoor verbeteren en het in hoge mate verrijken met alles wat nuttig voor ons is en het zo voor alle tijden der tijden een voor al onze vijanden volledig onaantastbare plaats geven!'
Hoofdstuk 51: Ware en valse wonderdoeners - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[12] Voor een God is het mogelijk om hier ook een nieuwe wereld te scheppen; want hij heeft de centrale levensdraden in zich, en het kan niet anders dan dat hij hiermee alle wezens en alle elementen van de gehele natuur volkomen in zijn macht moet hebben. Hij hoeft maar iets vast te willen en het moet zich dan volgens zijn allerhelderste en hoogst volmaakte intelligentie vormen. Archimedes, 'n grote wijze, die met heel wat krachten vertrouwd was, zei: 'Geef me een vast punt boven de aarde, en ik licht de hele wereld uit haar voegen!' Dat was weliswaar een stoutmoedig, maar toch een groot woord; maar het zou hem wel zwaar gevallen zijn om met zijn schroefhefbomen de hele aarde uit haar voegen te lichten.
Hoofdstuk 54: Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...