Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

2924 resultaten - Pagina 7 van 195

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[19] Wanneer het zoete voor het bittere, het zure en het wrange vlucht, zo ijlen het bittere en het zure het na, alsof het zoete hun grootste schat ware, en het zoete weert zich zo heftig en tracht zo snel zich te ver­wijderen, dat zij het lichaam verscheurt en van het lichaam wijkt, buiten en boven de aarde. Zij vliedt zo snel, tot een lange halm groeit. Dan dringt de hitte op de halm aan, en de bittere hoedanigheid wordt alsdan door deze hitte ontstoken en ontvangt een schok, zodat zij schrikt; daarna doet de zure, wrange kwaliteit haar verdrogen. Dan strijden de zure, zoete en bittere eigenschap en de hitte met elkander, en de zure doet met haar koude altijd de droogte ontstaan, dan verdwijnt het zoete en de andere vluchten het na. Wanneer het evenwel ziet, dat het zal worden gevangen genomen, dat het bittere op het aandringt en ook de hitte, zo maakt het de bitterheid brandend en ontsteekt het. Dan werpt het zich te midden van het zure en wrange en stijgt er dan weer uit op; dan ontstaat daaruit een harde knoop op de plaats, waar de strijd heeft plaats gegrepen en de knoop krijgt een opening. Wanneer echter het zoete hiermee in aanraking komt, zo infecteert het het bittere zodanig, dat dit gaat sidderen en zodra het boven de knoop komt, zet het zich snel naar alle zijden uit, ten einde het bittere te ontvluchten. En in zulk uit­zetten blijft zijn lichaam in 't midden hol en terwijl het de sidderende sprong maakt door de knoop, ontvangt het steeds meer halmen en loof en is vrolijk, omdat het de strijd ontlopen is. En wanneer nu de hitte van buiten op een dergelijke wijze op zulk een halm toekomt, zo worden de eigenschappen, die in de halm zijn, ontstoken en doordringen de halm, en zij worden door de zon aangedaan en doen de kleuren in de halm geboren worden naar hun aard. Wanneer echter het zoete water in de halm is, zo behoudt deze zijn groene kleur, naar de aard der zoete hoe­danigheid. Zo werken de verschillende eigenschappen tezamen met de hitte in zulk een halm, en deze groeit steeds voort en zal in de ene storm na de andere stand houden; daardoor krijgt de halm steeds meer knopen en zijn takken worden steeds wijder uitgebreid. In die tussentijd laat de hitte van buiten voortdurend het zoete water in de halm opdrogen en deze wordt hoe langer hoe dunner; hoe groter hij wordt, hoe dunner hij ook wordt, totdat hij niet meer uitgroeien kan. Dan geeft de zoete eigen­schap zich gewonnen, daarna heerst dan de bittere, zoete, zure en wrange tegelijkertijd nevens elkander en het zoete zet zich nog iets uit, maar het kan niet veel meer uitrichten, want het is gevangen genomen. Dan groeit uit alle kwaliteiten, die in dat bepaalde lichaam aanwezig zijn, een kolf of kop en er ontstaat een nieuw lichaam in die kolf, en dit wordt gevormd, zoals in het begin de wortel in de aarde gevormd was, met dit verschil, dat deze laatste nu een andere, meer subtiele vorm ontvangt. Dan begint de zoete kwaliteit zacht en langzaam te werken en er groeien kleine, fijne blaadjes in de kolf; deze hebben alle eigen­schappen in zich. Want het zoete water is nu gelijk een zwangere vrouw, die het zaad ontvangen heeft en de kolf zet zich hoe langer hoe meer uit, tot zij eindelijk uiteen springt. Dan openbaart zij zich in haar blaadjes, zoals een vrouw zich openbaart in het kind dat uit haar geboren wordt, maar de blaadjes of bloesems hebben niet meer dezelfde kleur en gestalte als de moederplant, maar zij hebben alle overige genoemde eigenschappen; want de zoete eigenschap moet nu uit de andere eigenschappen kinderen verwekken. En als dan deze moeder, de zoete kwaliteit, de schone, groene, blauwe, witte, rode en gele bloemen of kinderen heeft doen geboren worden, zo wordt zij zeer moede en kan hare kinderen niet lang van voedsel voorzien; zij mag haar kinderen ook niet lang houden, dewijl het slechts haar stiefkinderen zijn, die zeer teder zijn. En wanneer dan de hitte van buiten af op deze kinderen aandringt, zo worden alle eigen­schappen in hen ontstoken, want de geest des levens arbeidt in hen. Dewijl zij te onmachtig zijn tegenover deze sterke geest en zich niet kunnen verheffen, zo laten zij hun edele krachten van zich gaan en dat ruikt zo lieflijk, dat men zijn hart van vreugde voelt opspringen; zij moeten echter verwelken en afvallen, omdat zij te teder zijn voor de kracht van deze geest. Want de geest vaart uit de kolf in de bloesems, en de kolf wordt gevormd met behulp van al de genoemde eigenschappen. De zure eigenschap doet de kolf tezamen trekken; die zoete verzacht hem en doet hem uitzetten; de bittere verdeelt de materie in onderdelen en de hitte is de levende geest in alle.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[33] Wilt ge weten hoe het is, dan zal ik het u door een gelijkenis zeggen. Wanneer gij u naar hartelust baadt in rijkdom en macht, dan is het met u gesteld als met iemand, die in het water staat, maar geen grond onder de voeten voelt, en het water tot aan de mond voelt komen. Gij zwemt met de handen en houdt u in evenwicht, nu eens in de diepte dan weer minder diep en u hebt toch steeds een grote angst om de grond te raken, want dan komt het water zo dikwijls in de mond, dat de dood te wachten staat.
Hoofdstuk 25: Van het gehele sterrenlichaam, dat is de gehele astrologie of het gehele lichaam dezer wereld. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[21] Nu zou iemand kunnen zeggen: Zo is dan een Engel geheel gebonden aan de plaats waar hij ontstaan is, zodat hij daar niet vandaan durft of kan gaan. Neen, zo min als de geesten Gods zich in hun opstijgen en tot bloei komen laten belemmeren, zo min als zij zich laten tegenhouden om met elkander te verkeren, evenmin zijn ook de Engelen aan hun plaats gebonden, zoals de geesten Gods voortdurend in elkander opgaan en liefdevol met elkander verkeren, terwijl toch iedere geest zijn eigen standplaats heeft en zijn eigen taak. Het geschiedt nimmer, dat b.v. de hitte verandert in koude of de koude in hitte; maar ieder behoudt zijn natuurlijke plaats en is in wisselwerking met alle anderen en daardoor ontstaat het Leven; evenzo verkeren ook de heilige Engelen in alle drie de koninkrijken met elkander en de een ontvangt van de ander, d.w.z.. de een ontvangt van de schone gestalte, van de deugd en van de vriendelijkheid van de ander en heeft daarvan de grootste vreugde en toch behoudt ieder zijn natuurlijke eigenschappen en de plaats, die hij van de aanvang af heeft gehad, blijft zijn eigendom. Het is er mee, als met iemand, die een boezemvriend of geliefd wezen uit een ander land thuis verwacht. Hij heeft voor die mens een hartelijk verlangen gehad en er is vreugde en een vriendelijk welkom en een gesprek vol liefde, wanneer de vriend daar is. De waard zet de gasten het allerbeste voor, hoewel dit slechts koud water is vergeleken bij het Hemelse onthaal. Alzo verkeren ook de heilige Engelen met elkander. Wanneer de heer van een koninkrijk der Engelen bij een andere heer komt, of de ene Engelen­koning bij de andere, dan is er niets dan louter liefde en blijdschap door de ontmoeting binnen te vinden. Een verrukkelijk wandelen in liefde, een lieflijk spreken en een eerbiedigen van elkander, vol ingetogenheid en deemoed; er is een liefdevol elkander omhelzen en leiden en de blijde reidans vangt aan. Het is er mee als met de kleine kinderen, wanneer zij in Mei naar buiten gaan en de bloemen plukken met elkander en vriendelijk met elkander spreken. Wanneer dit is geschied, zo dragen zij ze in hunne handen en dansen, om de tijd te verdrijven, een reidans. Zij zingen de vreugde hunner harten uit en verheugen zich.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[35] Daarom spreekt ook Christus: “Mijne schapen zijn in mijn hand en nie­mand zal ze uit Mijne hand rukken. (Joh. 1O). Zo ziet ge ook, dat ge, voor zover ge in boosheid leeft, ge in de hel leeft bij alle duivelen. Wan­neer uwe ogen slechts geopend waren, zo zoudt ge wonderen zien; maar ge vertoeft tussen Hemel en aarde en kunt niet zien. Ge wandelt op een smalle weg. Er zijn vele mensen, die menigmaal des Hemels en der helle poorten gekend hebben. Zij hebben aangetoond, hoe menig mens met een levend lichaam in de hel woont. Hen heeft men zeer bespot maar ten onrechte, want dit bestaat inderdaad. Wat dit te zeggen heeft, wil ik uitvoerig te bestemder plaatse uiteen zetten. Dat het water nu twee verschillende geboorten, aanzichten heeft wil ik hier, uit de natuur zelf bewijzen, want de natuur is de wortel, de moeder van alle talen, die in deze wereld zijn en in haar voltrekt zich de openbaring aller dingen. Want toen Adam voor de eerste maal heeft gesproken, heeft hij alle schepselen naar hunne gezondheid en innerlijke werkwijze een eigen naam gegeven. Dit is de sprake der natuur, maar niet een ieder is dit ge­geven, want dit is een geheimenis, hetwelk mij door de genade Gods werd medegedeeld, door den Geest, die mij welgevallig was. - Het woord: water, wordt genoemd in het hart en sluit de tanden. De bittere kwali­teit wordt niet aangedaan en het woord verlaat de mond tussen de tanden door; de tong helpt den Geest en is er mee van één hoedanigheid en de Geest verlaat vol macht de mond, door de tanden. Wanneer echter de Geest grotendeels naar buiten is getreden, komt de Geest der wrang­heid en bitterheid en is van één gevoelen en werking met het woord. Hij blijft echter op zijn plaats en is duidelijk in de lettergreep te onder­kennen. Dat nu de Geest in het hart een aanvang neemt, buiten het hart treedt, de tanden sluit en met de tong door de tanden naar buiten treedt, wil zeggen, dat het Hart Gods vol beweging en leven is, Gods Geest het houdt omvangen; dit is het uitspansel des Hemels. Zoals de tanden zich op elkaar sluiten en de Geest naar buiten treedt tussen de tanden door, alzo gaat ook de Geest vanuit het hart in de siderische geboorte.
Hoofdstuk 20: Over de tweede dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] (Door God werd echter een man gezonden, die Johannes heette 1:6) Deze man heette Johannes; hij hield aan de Jordaan boetepredikingen en doopte de mensen, die zich bekeerden, met water. In deze man woonde de geest van de profeet Elia, en dit was de hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon en later weer met deze Lucifer op de bekende berg vocht om het lichaam van Mozes (dus aartsengel Michaël).
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] De oorzaak van de ontkenning van Johannes ligt daarin, dat Johannes zich hier alleen de naam wil geven, die past bij zijn huidige taak en niet die bij zijn eerdere taak paste, toen hij als Elia op aarde was. Elia moest straffen en de Moloch vernietigen; Johannes moest echter oproepen tot oprechte boetedoening, de vergeving der zonden uitdelen door de doop met het water, en op deze wijze voor Mij de weg bereiden. En dit werk bepaalde voor hem, wie hij werkelijk was.
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] (Johannes antwoordde hen en zei: 'Ik doop alleen met water; Hij (de Christus naar Wie je vraagt) is midden tussen jullie in gaan staan, maar je kent Hem niet.' Joh. 1:26) Johannes zegt: 'Ik doop alleen met water, dat betekent, ik was alleen maar en ben een wasser van onrein geworden harten, zodat ze waardig worden voor de ontvangst van de Ene, die om zo te zeggen zich allang in jullie midden ophoudt, maar Die jullie door je blindheid niet herkent!'
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[21] (De andere dag ziet Johannes Jezus naar zich toe komen en zegt: 'Kijk, Dat is Gods lam, dat de zonden der wereld draagt!' Joh. 1:29) De daarop volgende dag doet hij tegenover hen nóg een keer een uitspraak over Mij, toen die onderzoekers zich nog te Bethabara ophielden en daar informaties inwonnen over wat deze Johannes nu eigenlijk deed, en wat zijn boodschap voornamelijk behelsde. Dat gebeurt dan bij de bekende gelegenheid als Ik uit de woestijn naar hem toe kom en van hem verlang, dat hij Mij moet dopen met het water van de rivier.
Hoofdstuk 5: Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] ('Ik kende Hem tot nog toe ook niet; maar om Israël met Hem bekend te maken, ben ik gekomen om met water te dopen' Joh. 1:31) Natuurlijk vroegen de onderzoekers daarop aan Johannes: 'Sinds wanneer ken je deze merkwaardige man dan en waarom voelde je je geroepen om dit getuigenis van Hem te geven?' Johannes antwoordde toen geheel naar waarheid, dat ook hij als mens Hem niet eerder had gekend, maar dat Zijn geest hem dat had ingegeven, en dat Die hem ook de impuls gaf, om de mensen op Deze Man voor te bereiden en hen met water uit de Jordaan van hun erge zonden schoon te wassen.
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] (En Johannes getuigde en zei vervolgens: 'Ik zag dat de geest van God neerdaalde uit de hemel, zo zacht als een duif die naar beneden zweeft, en deze Geest bleef boven hem' Joh. 1:32) Johannes getuigt hier, dat ook hij Mij voor het eerst in levende lijve voor zich ziet, en dat Mijn geest in hem dat aan hem heeft geopenbaard. De onderzoekers bekeken deze Man natuurlijk goed en sloegen Hem gade tijdens de kort durende handeling van de doop met het water, die Johannes Mij eerst niet wilde geven, omdat Hij ervan overtuigd was dat Ik meer bevoegd was om hem te dopen, dan hij Mij; -maar aan Mijn uitdrukkelijk verzoek, om het zo te laten gebeuren, gaf hij gehoor en doopte Mij toch, maar zag daarbij wat Ik door Mijn geest in zijn geest had geopenbaard, toen Ik hem naar Bethabara zond, namelijk: hoe Gods geest, dat wil zeggen Mijn eigen bron van alle geest, in de vorm van een licht wolkje, als een duif zwevend, uit de met licht gevulde hemel naar Mij neerdaalde en boven Mijn hoofd bleef hangen. Daarbij hoorde hij de bekende woorden:
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] ('Ik zou Hem anders ook niet herkend hebben; maar Degene, Die mij zond om met het water te dopen, zei tegen mij: 'Boven Wien je de geest van God neer ziet dalen en boven Wien hij dan blijft zweven, Die met de heilige geest zal dopen.' Joh. 1:33) Daarom zegt Johannes: 'Ik zou Hem anders niet herkend hebben!'
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Dus zagen zij hier alleen maar de doop met het water, en ze ergerden zich niet weinig, toen Johannes hen vertelde wat hij had gezien en gehoord terwijl zij daarvan niets hadden bemerkt, en daarom betichtten zij Johannes ervan dat hij loog. Maar toen kwamen verscheidene leerlingen van Johannes naar voren en getuigden dat Johannes de volle waarheid had gezegd.
Hoofdstuk 6: Johannes doopt de Heer met water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Alles wat in deze tekstverklaring is aangedragen, moet bij deze gebeurtenis voorgevallen zijn, omdat anders het voorval niet had kunnen plaats vinden. Maar zoals gezegd, volgens de toen gebruikelijke schrijftrant worden slechts de twee begrippen - horen - en het onmiddellijke - volgen - aangestipt, waarbij alle overgangs- en verbindingswoorden als vanzelfsprekend worden weggelaten. Wie deze gegeven regel goed begrijpt, zal tenminste het geschiedkundige deel van de oorspronkelijke tekst op een begrijpelijker wijze bij elkaar zetten, en zich daardoor ook de innerlijke betekenis makkelijker voor kunnen stellen
Hoofdstuk 7: Drie verzen als voorbeeld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] 'Heer! Het leven is hier aanmerkelijk beter dan in Bethabara! De arme Johannes zou waarschijnlijk ook erg blij zijn als hij in plaats van zijn verdraaid slechte kost, die meestal uit wat met kokend water overgoten sprinkhanen en uit honing van wilde bijen bestaat, zo'n maaltijd als deze eens in zijn leven kon proeven!' (Er bestaat in die omgeving net als in Arabië een soort sprinkhaan ter grootte van een duif, die klaargemaakt en gegeten wordt, zoals men bij ons kreeften klaarmaakt en eet).
Hoofdstuk 10: Kana. De drie stappen tot wedergeboorte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Er waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of vier metréten. Joh. 2:6) Nadat Maria tegen de dienaars gezegd had: 'Wat Hij jullie zeggen zal, doe dat!', zei Ik dan ook tegen de dienaars, dat ze de zes stenen waterkruiken met water moesten vullen. Deze kruiken, die voor de reiniging van de Joden bestemd waren, maar waar de Nazareeërs en Kanaänieten niet veel meer om gaven, stonden er meer voor de sier, dan voor het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren en ze hadden een inhoud van twee of vier metréten.
Hoofdstuk 11: De bruiloft te Kana in Galiléa. Kapérnaum en reis naar Jeruzalem. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...