Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

8644 resultaten - Pagina 7 van 577

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[3] Ik zeg jullie: Al het uiterlijke, al is het op zichzelf nog zo zuiver, doodt; alleen de geest heeft het leven en maakt alles levend waar hij in doordringt. Jullie moeten Mijn leer daarom ook heel kort en eenvoudig samenvatten, slechts voorzover de mensen deze over het algemeen nodig hebben. En wie deze leer in praktijk brengt, zal ook in de mate van zijn werkzaamheid de geest van God in zichzelf opwekken, en pas dan zal deze geest in het licht en het vuur van alle waarheid de ziel tot leven wekken, die dan in alle waarheid en wijsheid uit God binnengeleid zal worden; zij zal dan in en uit zichzelf dit en nog onuitsprekelijk veel meer, wat Ik jullie heb verteld, allerduidelijkst vernemen.
Hoofdstuk 124: Het wel goed weten, maar niet doen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] In de oude modelleren werd de mens slechts heel gedeeltelijk en heel materieel voorgesteld als iemand die zichzelf steeds meer veredelt en zich tot een waar geestelijk mens ontwikkelt; daarom was het dan ook nodig dat hij werd voorgesteld in allerlei vormen, vaten en ceremoniële handelingen, die symbolisch overeenkwamen met de geest. .
Hoofdstuk 132: De verlossing van het ceremoniële juk en de wet - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] CYRENIUS zegt: 'Jazeker, Heer en Meester van eeuwigheid; maar ik heb hierover nog een vraag, en wel de volgende: Als de mensen werkelijk heel bedrijvig en werkzaam worden op de vele verschillende gebieden van het leven met z'n duizenden behoeftes, dan is het echter ook duidelijk dat ze daardoor van de geestelijke levensweg, die op zichzelf vol inkeer en rust is, al te zeer zullen overgaan tot puur werelds materialisme, en dan zal er weinig sprake meer zijn van een wedergeboorte van de geest.
Hoofdstuk 159: Ware en verkeerde wereldse werkzaamheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] Als iemand een dergelijke beweegreden heeft, dan plaatst hij altijd tussen zichzelf en God een scheidende wand die het geestelijk licht niet doorlaat, ook al is die wand nog zo dun, en daarom kan hij niet volledig één worden met de geest van God. En zolang deze eenwording niet geschiedt, kan er geen sprake zijn van een volledige wedergeboorte.
Hoofdstuk 160: Iemand die op egoïstische wijze naar zijn wedergeboorte streeft - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] JOHANNES zegt: 'Veel minder dan voor het bestaan vóór dit leven! Zeker, er is ook wel sprake van een pré-existentie, maar die is niet zo vrij, individueel, als het bestaan na dit leven; want opdat het geestelijk bestaan met voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de oergeest van de eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie geplaatst tussen Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de oorspronkelijk goddelijke mensengeest, als hij een godgelijke zelfstandigheid wil bereiken, uit de meer etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend wezen maakt, het met een substantiële, maar toch ook geestelijk intelligente ziel tot leven brengt, en deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de grootst mogelijke vrijheid van haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede kennis en de werkzaamheid die het gevolg daarvan is, zo zeer is gegroeid, dat zij op haar oergoddelijke geest is gaan lijken, -hoofdzakelijk door de ware kennis van de enig ware, eeuwige God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot de naaste -en daarbij vol deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er een voor alle eeuwigheden onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar oereeuwige geest.
Hoofdstuk 184: Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] Maar zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, dat wil zeggen zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijk element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
Hoofdstuk 184: Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] JOHANNES zegt: 'Ja, mijn beste vrienden, dat is natuurlijk geheel afhankelijk van het standpunt van waaruit men eigenlijk het leven, en dan met name het leven van de geest, beschouwt, en of men daarbij de juiste kennis van zichzelf heeft en daardoor een juiste en ware kennis van God en Zijn talloos vele wonderwerken en scheppingen, die reeds op het eindeloze gebied van de materie zulke dingen voor jullie bevatten, dat er aan jullie hoogst verwonderde beschouwing daarvan in een aeon van jaren nooit een einde zou komen, laat staan van de puur geestelijke scheppingen, waarvan men kan zeggen: Tot nog toe is het nog niemand in de zin gekomen om ook maar te vermoeden en enigszins aan te voelen, wat voor zaligheden God heeft bestemd voor degenen die Hem waarachtig kennen en Hem dan ook boven alles liefhebben en uit liefde voor Hem ook waar dat mogelijk is, met raad en daad hun medemensen. Hoe kan er ooit sprake zijn van verveling, zodra de zo volmaakt mogelijke geest begint in te zien, dat hij nog maar aan het begin staat van de onthulling van de talloze wonderen van de eeuwige macht en wijsheid en de hoogste liefde van God de Heer en Vader van eeuwigheid? 0, welke gedachten maken zich toch van jullie meester door jullie grote beperktheid in ieder dieper inzicht in het leven!
Hoofdstuk 186: Oneindigheid, eeuwigheid en zaligheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] IK zeg: 'Goed dan, Ik zal het proberen, let dus goed op! Jij beweert namelijk dat datgene wat op zichzelf begrensd is, het onbegrensde niet en nooit kan bevatten; en toch zeg Ik je dat ieder mens, alsook de eeuwige ruimte die hem omgeeft, het oneindige en eeuwige in zich bergt en wel in iedere vezel van zijn materiële lichaam, laat staan in zijn ziel en heel in het bijzonder in zijn geest.
Hoofdstuk 211: De mens als onvergankelijk wezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Heb jij al ooit de grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? En als de ziel al een oneindig gebied heeft wat haar gedachten betreft, wat moeten we dan wel niet zeggen van de eeuwige goddelijke geest in haar, die in zichzelf de kracht, het licht en het leven zelf is?
Hoofdstuk 211: De mens als onvergankelijk wezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Ik zegje: Deze geest is het, die alles in de mens schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts zijn substantiële lichaam, zoals het stoffelijke lichaam een behuizing is voor de ziel, en dat zo lang, tot deze hierin een bepaalde degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de ziel meer en meer over in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven, dat in en op zichzelf een ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend uit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen hierin doet ontstaan, deze met leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals deze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het volledig ware leven, bevatten zij daarvan ook voor en in zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle tijden der tijden en eeuwigheden der eeuwigheden.
Hoofdstuk 211: De mens als onvergankelijk wezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] IK zeg: 'O, daarin vergis je je zeer! Het tegendeel is juist het geval! Hoe nauwer de geest van een mens met Mijn geest in verbinding staat, des te vrijer is hij in zijn geest en zijn wil, omdat Ikzelf de allerhoogste en onbeperkte vrijheid en macht in Mij berg. Men beperkt zichzelf in zijn vrijheid slechts in zoverre men zich niet met Mij verenigt; maar wie geheel één zal zijn met Mij, zal ook alles vermogen wat Ik vermag. Want buiten Mij bestaat er immers nergens een onbeperkte macht en een onbeperkt vermogen iets tot stand te brengen.
Hoofdstuk 217: De wonderbaarlijke verandering van het gebied. Wilsvrijheid opgaan in Gods wil - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[6] Welnu, deze eigenlijke wereldmensen zijn natuurlijk, omdat ze uit het slijk van deze aarde voortspruiten, nog zeer zinnelijk van aard, daar hun zielen nog nooit een menselijke voorbereidende scholing voor een vrij, over zichzelf beschikkend leven hebben doorgemaakt. Ze kunnen daarom in het begin ook alleen maar door puur zintuiglijke beelden tot kennis van een allerhoogste en eeuwige goddelijke geest gebracht worden.
Hoofdstuk 225: Kinderen van God (van boven) en kinderen van de wereld (van beneden) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Als de eeuwige, absoluut vrije, wijze en almachtige geest van God niet ook reeds van eeuwigheid voor een tegenpool had gezorgd voor Zichzelf, zou het Hem als puur positieve God nooit mogelijk zijn geworden om zonnen, werelden en al de eindeloos vele wezens hierop in het leven te roepen.
Hoofdstuk 228: De tegenpool van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[12] De concrete, uit vele verschillende gedachten en ideeën bestaande totale voorstelling -ook al is deze nog een puur geestelijk beeld in de ziel -behoort, omdat zij reeds een zeker gefixeerd bestaan heeft, niet meer tot de hoofdpool maar tot de tegenpool, omdat ze in zekere zin als een afgescheiden geheel op zichzelf bestaat en waarneembaar is voor de ziel in al haar delen en door verdere activiteit helemaal als materiële zaak uitgedrukt kan worden en zodoende als een gericht en gefixeerd ding niet meer tot de levenssfeer van de geest en de ziel kan behoren. -Maar luister nog verder naar Mij!"
Hoofdstuk 228: De tegenpool van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Wordt een mens echter vanaf de wieg met niets anders in zijn bewustzijn verrijkt dan alleen met wat het lichaam dient, dan zal ook zijn liefde zich geheel naar de materie wenden en spoedig geheel en al daarin actief worden om zoveel mogelijk materiële schatten te verzamelen en hierdoor het vlees zoveel mogelijk genoegen te bezorgen. In zo'n geval gaat de ziel dan geheel over in de materie, zijnde de tegenpool van de absoluut vrije geest van God, en vormt zo met de tegenpool, daardoor gevangen, zelf ook de tegenpool. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is het gericht in en door zichzelf, de vloek van het leven naar de dood en zo ook in zekere zin de eeuwige dood zel( En wie is daar schuldig aan dan alleen de mens zelf, die dit zichzelf heeft aangedaan door zijn bewustzijn, zijn wijze van liefhebben, willen en handelen!
Hoofdstuk 229: De beide polen van het bestaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...