Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

476 resultaten - Pagina 7 van 32

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[12] Het MANNETJE lacht daarop schaterend en zegt, nog lachend "Hij die dat tegen je gezegd heeft, is wel in orde, - maar jij, sneeuwgansje, nog lang met; want jouw stinkende bodem heeft noch de gedachte, noch de wil daartoe voortgebracht! Maar je bent nu toch wel verdraaglijker dan eerst, alleen dat beetje schoonheidshoogmoed is er nog lang niet helemaal uit. Verbeeld je maar niets, want alles wat van jou is, is slecht, - het goede behoort iemand anders!"
Hoofdstuk 115: Jarah en de natuurgeesten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] ZINKA zegt dan: "Heer, ik zie op het wateroppervlak hoe daar een enorm aantal vurige slangen heen en weer schieten; enkele duiken ook onder, maar hun snelheid wordt door de watermassa niet afgeremd. Ik zie tot op de bodem van de zee; op de bodem krioelt het van alle mogelijke soorten gedrochten, ook ontelbare vissen, en alles hapt naar deze vurige slangen. Als een vis of een ander gedrocht een of meer van zulke slangen verslonden heeft, worden zij beweeglijker en levendiger en blikkert er letterlijk een soort zinnelijkheid uit deze waterwezens.
Hoofdstuk 118: Het wezen van de zuurstof. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] Wees daarom vóór alles bedacht op een juiste en goede opvoed mg van je kinderen, dan zullen jullie dit volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de nieuwe volkeren kunnen prediken, en het goede zaad zal ook op een goede en zuivere bodem vallen en een honderdvoudige oogst brengen! Als jullie echter je kinderen op laten groeien zoals de apen hunjongen, dan zullen zij als onkruid jullie hetzelfde laten oogsten wat ouders van apenkinderen oogsten: "Wat de ouders verzamelen, verbruiken en vernielen hun kinderen moedwillig; en als de ouders hen van hun euveldaden willen afhouden, laten de lieve jongen meteen hun scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders."
Hoofdstuk 124: Over het opvoeden van kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (DE HEER:) "Geloof vooral niet dat een wereld, ook al is die slechts zo klein als deze aarde, van vandaag op morgen geschapen en in één keer bevolkt kan worden! Daarvoor zijn naar jullie begrippen onvoorstelbaar vele myriaden aardse jaren nodig. Hoe onvoorstelbaar lang naar jullie begrippen duurt het alleen al tot een wereld rijp wordt voor het ontstaan van een mens! Hoeveel planten en diersoorten moeten eerst de bodem van de aarde door hun gisting en ontbinding bemest hebben voor zich op haar bodem en in het afval van haar planten en dierenwereld die humus heeft gevormd, waaruit een eerste krachtige ziel haar lichaam kon vormen en dit volgens de goddelijke orde zo kon inrichten, dat het dienstig voor die ziel moest worden en in staat zou zijn om daarna gelijksoortige nakomelingen voort te brengen. Daardoor hebben volgroeide en vrije, maar nog onlichamelijke zielen geen eeuwen meer nodig om zich uit de dampen een lichaam te verzamelen, maar zij konden dit toen langs een veel kortere weg, in een reeds met al het daarvoor nodige volmaakt toegeruste moederlichaam verwekken.
Hoofdstuk 96: Inzage in de scheppingsgeheimen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Jullie zullen weliswaar zeggen: "'Als men iemand die in nood zit geld tegen rente uitleent, dan is dat toch ook een goede daad; de lener heeft zich daardoor uit de nood gered, is een rijk man geworden en kan dan immers heel gemakkelijk kapitaal en rente teruggeven! Want de geldschieter heeft toch het risico gelopen om zijn geld, in geval van een ongunstige speculatie, te verliezen! Maar als de lener er voordeel van genoten heeft dan kan toch geen God met al Zijn wijsheid er op tegen zijn als hij, de lener, aan de geldschieter het kapitaal inclusief de afgesproken rente terugbetaalt! Want de geldschieter is ten eerste ook een mens ten opzichte van wie een ander .dezelfde verplichtingen heeft als hij tegenover hem, en ten tweede kan het uitgeleende geld immers het hele bezit van de geldgever uitmaken, waarvan hij moet leven zoals de landman van zijn grond en bodem! .Als de geldgever zich echter het geleende geld, evenals de rente daarover, met terug laat betalen, waar moet hij dan van leven? Of heeft de lener ook maar in de verste verte het recht om te verlangen het geleende geld te houden, terwijl hij daarmee toch heel veel verdiend heeft en goed weten kan en moet dat het het enige bezit van de vriendelijke geldgever is?!
Hoofdstuk 98: Het geven van geldelijke hulp. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Zodra de gier dat vertrouwen bij de schildpad bemerkt, pakt hij met zijn klauwen de weke, vlezige kop, neemt de schildpad mee hoog de lucht in en draagt hem weg naar een plaats waar hij beneden een steenachtige bodem ziet. Daar Iaat hij de zo hoog meegenomen schildpad los en dan begint haar dodelijke val. Pijlsnel neerkomend op de harde steenbodem slaat zij in stukken te pletter en de gier die zonder moeite vliegend zijn vallende offer eveneens pijlsnel begeleid heeft, is daarna vlug bij de hand en begint nu het loon van zijn eerdere dienstbetoon tot zich te nemen en daarmee zijn altijd hongerige maag vol te stoppen. -Daarmee hebben jullie een waarheidsgetrouw natuurlijk voorbeeld van duivels dienstbetoon!
Hoofdstuk 99: Over het ware en het verkeerde dienen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Daar aangekomen, waarheen behalve ikzelf en mijn vader maar weinig volk gevolgd was vanwege de te verschrikkelijke wreedheid, maakte men alles weer los, sleurde de van bloed druipende misdadigers van de wagen, bond meteen de een na de ander met grove en van dorens voorziene touwen stevig vast aan de kruispalen en plaatste die toen rechtop in de daarvoor speciaal in de steen uitgehakte gaten. Nu begonnen de misdadigers pas echt te schreeuwen en vreselijk te jammeren!
Hoofdstuk 130: Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Wat zou er van de mens en zijn geestelijke ontwikkeling terechtgekomen zijn, als hij zich in een waar paradijs van nietsdoen en eten om niets had hoeven te bekommeren en nergens voor had hoeven zorgen; als hem zogezegd de heerlijkste vruchten in de mond gelegd zouden zijn; als hij zich, liggend op heerlijk mals gras, maar iets had hoeven te wensen en alles er al geweest zou zijn, zodat hij slechts zijn mond had hoeven open te doen om de lekkerste hapjes daarin te laten schuiven? Wanneer zou bij deze opvoedmethode de mens dan de nodige zelfstandigheid verworven hebben om te leven?! Ik zegje dat als het paradijs zo was als jij dat dacht, de mens tot op dit uur niets anders zou zijn en zou weten dan een goed verzorgde gemeste os of een vraatzuchtige poliep op de bodem van de zee.
Hoofdstuk 142: Gods 'toorn' bij Adam en Eva. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] O Heer en Meester, U vroeg hoever wij reeds doorgedrongen waren in het Hooglied! Help, Elia, ik ben er nog helemaal niet in doorgedrongen, want ik zou het zonde gevonden hebben van mijn tijd! Maar Gabi kent het hele eerste hoofdstuk al uit zijn hoofd. Hij slikt en kauwt het nog steeds en hij heeft er altijd de mond van vol, maar van de betekenis van dit hoofdstuk weet hij net zo weinig als ik van de diepste bodem van de zee. Het mooiste daarbij is echter, dat je steeds minder gaat begrijpen van het eerste hoofdstuk van dit lied, hoe vaker je het leest! En wanneer je het op 't laatst ook nog van buiten kent, begrijp je het wel het allerminst!"
Hoofdstuk 169: Over het Hooglied van Salomo. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] De AANVOERDER buigt en zegt: "Verhevenste mens der mensen! U heeft absoluut gelijk, maar wij kunnen de moed niet opbrengen met onze zeer onheilige voeten deze heilige aarde te betreden; want volgens mijn visioenen moet deze bodem onmetelijk heilig zijn.'
Hoofdstuk 181: De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] OUBRATOUVISHAR antwoordt: "Ik en mijn dienaar trokken tien jaar geleden eens langs de Nijl begeleid door nog twintig van de sterkste hulpdienaren, die een flinke kudde runderen moesten meevoeren; want wie in onze streken wil reizen, moet veel vee meenemen, ánders kan hij tijdens de reis versmachten. Vijgen en dadels groeien niet overal, maar alleen op een goede en vette bodem; gras groeit aan de Nijl echter overal in overvloed, en dus heeft hij dan overal de voedzame melk van de koeien, die ieder voedsel kruidt.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Ah, als je echter terecht Mijn waarde ook in jezelf erkent en jezelf met te oneindig gering, armzalig en slecht vindt om met Mij over verschillende zaken te spreken, dan eer je Mij in jezelf en herken je Mijn goddelijke voortreffelijkheid ook op je eigen grond en bodem; en zo kun je uit Mijn tegenwoordigheid dat ware en echt zinvolle halen waarvoor je eigenlijk hierheen bent gereisd. Overigens is die overgrote nederigheid voor Mij van jouw kant geen zonde tegenover Mij, want zij vindt haar oorsprong in de aartsvrome opvoeding die je van kinds af aan kreeg.
Hoofdstuk 188: Overdreven deemoed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Maar het was de vrouw die hem de eerste aanduiding gaf voor de verwekking, want de vrouw kreeg als eerste in een droom te zien hoe de verwekking plaats moest vinden. Wij zullen hier niet verder op ingaan, maar, vriend Stahar, Ik zeg je alleen: alles ging heel natuurlijk en er gebeurde niets tegennatuurlijks. Toch zag Mozes dat dit alles slechts in overeenstemming met de wil van Jehova kon gebeuren; Gods geest liet hem zien dat deze heel natuurlijke leiding via opgedane ervaringen door Mij, dat wil zeggen door Mijn geest, werd bestuurd en daarom plaatste hij God in overeenkomstige beelden steeds naast dit eerste mensenpaar en personifieerde hij ook Mijn invloed in de meest beknopte maar toch zeer passende beelden zoals deze toentertijd algemeen gebruikelijk waren en ook zijn moesten, omdat overal voor de leiding van het volk en van de volkeren zulke beelden noodzakelijk waren.
Hoofdstuk 142: Gods 'toorn' bij Adam en Eva. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Als de mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het andere. Het bewoonbare deel van de aarde zou nooit door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist en onenigheid leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer, als de zuiverheid en gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen, is het dan te verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen allerlei aard?!
Hoofdstuk 144: Het ontstaan van rampen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Dat hij al vanouds een sterke aanhanger van Plato was, weet ik. Als zoon van een zeer vooraanstaande familie in Rome en rijk als Croesus, is hij reeds in zijn jeugd met de Griekse en Egyptische filosofen zeer bevriend geraakten heeft hij Egypte gekozen als het belangrijkste onderwerp van al zijn studies. Ongeveer tien jaar heeft hij in het land der oude wijsheid doorgebracht en zich daar in alles in laten wijden. Met een geleidebrief van mijn broeder, Caesar Augustus, in de hand, moesten hem alle mysteriën van begin tot eind getoond worden, en zo kwam hij aan zijn huidige wijsheid. En omdat hij zo door en door thuis was in alle Egyptische aangelegenheden, plaatste Augustus hem als een meer burgerlijke dan militaire overste naar Memphis over in Opper-Egypte. Er liggen wel wat militairen in Memphis waarover onze Justus Platonicus het bevel heeft, maar een veldheer is hij daarom nog niet.
Hoofdstuk 197: Geestelijke voor en nadelen van de zwarten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...