Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

10915 resultaten - Pagina 7 van 728

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[21] Dit vuur is het meest schadelik, en heeft vanaf het begin van de wereld het meeste verdorven en het is moeilijk om het te blussen. Want wanneer het ontstoken is, zo brandt het in het zoete water en het moet gedoofd worden door de bitterheid. Daarom volgt hierop ook een treurig gemoed, wanneer iemand het zou toelaten, dat in zijn lichaam vuur zou branden in het zoete bronwater. Maar dit zult ge weten, dat ge heerser over uw eigen gemoed blijft. Er ontstaat géén vuur in uw lichaam of geest, of ge verwerkt het zelf. Het is waar: al uwe geesteswerkingen ontsprongen van zelf en werken in u; de ene heeft steeds grotere macht en kracht over u dan de andere. Want wanneer in de ene mens de heerschappij der geesten gelijk was aan die in een andere mens, zo zouden wij allen een gelijkvormige wil en een zelfde gestalte bezitten; zij zijn echter alle zeven onder het gezag van uw ene belichaamde geest, welke de ziel heet. (Zij heeft in zich het eerste principe der geest der zielen, het tweede en de sterrengeest in de elementen, het derde, namelijk deze wereld.) Wanneer nu een vuur in een oerbron ontstaat, zo is dit aan de ziel niet verborgen; zij mag onmiddellik de andere bronnen wekken, die het ontstoken vuur niet gunstig gezind zijn en zij mag het vuur blussen. Zou echter het vuur te groot worden, zo heeft zij haar gevan­genis, waarin zij de geest, die werd aangestoken, mag opsluiten, nl.. in de harde scherpe kwaliteit, en de andere geesten moeten hare gevan­genisbewaarders zijn, totdat de toorn voorbij gaat en het vuur uitdroogt. Merk op wat dit betekent. Wanneer een bepaalde geest of oerbron u te heftig een bepaalde richting uitdrijft, wat tegen de natuurwet ingaat, zo moet ge uw ogen daarvan afwenden. Helpt dat niet, neem dan die geest en werp hem in de gevangenis. Dat wil zeggen: wendt uw hart af van de tijdelijke wellust, van eten en drinken en overdaad, van de rijkdom dezer wereld en denk dat op de dag van heden het einde van uw leven daar is; wendt u af van de overvloed dezer wereld en roept ernstig tot God en geeft u aan Hem over.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] God echter zal zijn goede zaad niet zelf vernietigen, maar het opkweken, opdat het vruchten drage ten eeuwigen leve. Dewijl nu alles in God leeft en bestaat, waarom beroemt het onkruid er zich dan op méér te zijn dan de tarwe? Meent ge, dat God een huichelaar is, en iemands persoon of naam aanziet? Wie was ons aller vader? Was het Adam niet? Waar zijn zoon Kaïn boos voor Gods aangezicht leefde, waarom hielp hem zijn vader Adam niet? Maar hier heet het: wie zondigt, moet gestraft worden. (Ezechiel 18 : 4-20). Had Kaïn niet zijn licht verduisterd, wie zou hem dan scheiden van de Liefde Gods. Alzo ook gij, ge beroemt u er op, een Christen te zijn en ge kent het Licht, waarom wandelt ge dan niet daarin? Meent ge, dat de naam “Christen” u heilig maakt? Wacht, en ge zult het ervaren. Ziet, menige jood, Turk en heiden zal u voorgaan in het rijk der Hemelen; zij hebben hunne lampen brandend gehouden.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Hierin ziet de geest tot in de diepte der Godheid; want in God is nabij en ver één en dezelfde God, over Wie ik in dit boek schrijf en is zowel in Zijne Drievoudigheid in het lichaam der heilige zielen als in de Hemel. Van Hem ontvang ik mijn inzicht en van niets of niemand anders; ik wil ook niets anders weten als God alleen; deze zelfde God en Hij is ook de zekerheid mijns geestes, zodat ik bestendig ben in het geloof en op Hem vertrouwe. En of een Engel uit de Hemel het mij ook zoude zeggen, zo zou ik het toch niet kunnen geloven, veel minder het begrijpen; ik zou steeds twijfelen, of het zo zou zijn, maar de zon gaat in mijn geest op; daarom ben ik er zeker van en ik zie de oorsprong en de geboorte der heilige Engelen en van alle dingen, in de Hemel en op deze aarde. Want de heilige Ziel is als één geest met God; of zij al een schepsel is, zo is zij toch aan de Engelen gelijk; zo ziet ook de ziel des mensen véél dieper dan de Engelen; de Engelen zien slechts tot in de Hemelse pracht en praal; de ziel ziet in de Hemel en in de hel, want zij leeft tussen beide in. Daarom moet zij zich wel laten verdrukken en alle dagen en uren met de duivel worstelen, dat wil zeggen met de helse eigenschappen, en zij leeft in deze wereld in groot gevaar; daarom heet dit leven met recht een jammerdal vol van angst, en vol van worstelen en strijden. Maar het koude en halfdode lichaam verstaat deze strijd der zielen niet altijd; het weet niet, wat hem wedervaart, maar het is zwaar­moedig en angstig, en gaat van de ene plaats naar de andere; zoekt ont­houding of rust. En wanneer het dit vindt, zo vindt het nog niets, want twijfel en ongeloof doen zich voelen; het is dikwijls als ware het geheel van God verstoten; het verstaat niet de kamp des geestes; hoe de geest nu eens overwint, dan weer de nederlaag lijdt, en welk een heftige strijd er gestreden moet worden met de helse en met de Hemelse eigenschappen; welk een vuur de duivelen aanblazen en de heilige Engelen wederom blussen, geef ik aan iedere heilige ziel te bedenken. Ge moet weten, dat ik hier geen geschiedenis schrijf, die mij door anderen verteld is gewor­den. Ik moet voortdurend strijd voeren; menigmaal is het mij moeilijk gemaakt, evenals aan alle mensen. Maar om des strijds wille, de strijd, die hevig is en om de wille van de ijver, die wij aan de dag leggen, gewerd mij deze openbaring. Het is mij een dringende behoefte, dit alles op papier te stellen. Wat echter hierna volgen zal, weet ik nog niet geheel en al, alleen weet ik, dat mij ettelijke toekomstige geheimenissen getoond werden. Want wanneer het licht opgaat, zo doorlicht het alles, maar de mens kan niet alles goed verstaan, want het is hem, alsof te midden van een onweer, de bliksem te voorschijn schiet en dan plotseling weer verdwijnt. Alzo gaat het ook in 's mensen ziel, wanneer zij voort­gaat te strijden, zo ziet zij de Godheid als in een bliksemstraal, maar de zonde overschaduwt alles weer, want de oude Adam behoort tot de aarde, en niet met zijn tegenwoordige lichaam, tot de goddelijkheid. Ik schrijf dit niet tot eigen lof en eer, maar opdat de lezer wete, waarin mijn kennis bestaat; opdat hij mij niet aanziet voor iemand, die ik niet ben. Want hetgeen ik ben, dat zijn al degenen, die in de kracht van Jezus Christus, onze Koning jagen naar de troon der eeuwige vreugde en leven in de hope der Volmaking, welke aanvangt op, in de dag der Opstanding, die nu aanstaande is. Ziet daarom toe, dat ge niet slapend bevonden wordt in uwe zonden; waarlijk de wijzen zullen het bemerken, maar de goddelozen blijven in hunne zonden. Zij zeggen: wanneer is de dwaas aan het einde zijner dromen? Zij zijn ontslapen in hunne vleselijke lusten. Ziet gij toe, welke droom gij droomt. Ik wilde ook wel rusten in alle zachtmoedigheid, maar ik moet dit verrichten en God, die de wereld gemaakt heeft, is mij veel te sterk; ik ken Zijner Handen werk; dat Hij mij plaatse waar Hij slechts wil. En of ik ook al in de wereld en in des duivels getier zijn moet, zo is toch mijn hoop op God gericht en op het toekomstige leven, en wel wil ik het wagen en Zijne Geest niet wederstreven. Amen.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[36] Toen nu Lucifer door God als koning geschapen was, en zijn geest in hem woonde en werkte en hij door God vol Liefde ontvangen werd en werd verheerlijkt, zo zou hij ogenblikkelijk zijn gehoorzame wandel in God hebben moeten aanvangen, en hij zou als een lieve zoon in het huis zijns vaders hebben moeten wonen. Dit echter deed hij niet. Toen in hem het licht werd geboren en zijn Oergeesten daardoor verlicht en ontstoken werden, verheugden zij zich allen zeer, en verhieven zich bovenmate, méér dan hen toekwam en wilden machtiger en groter zijn dan God. Daardoor werden de Oergeesten te vurig; de wrange hoe­danigheid deed het zoete water verdrogen. En de geweldige en grote hitte, die in het zoete water was ontstaan, waardoor het bittere in het zoete teweeg gebracht wordt, worstelde met de wrange eigenschap, als wilde de hitte haar uit grote vreugde uit elkander doen springen. Want het licht was zo schel, dat het de Oergeesten onverdraaglijk was. Daar nu het zoete water door de samentrekking verdroogd was, zo bleef er slechts een kleine vlam over (want het licht ontstaat in de zoetheid van het water), en glinsterde als een heet stuk ijzer, dat nog niet geheel gloeiend is en daardoor donker. Of het is ook te vergelijken met een harde steen, die men in ‘t vuur werpt, welk men dan in de hitte laat liggen, zo lang men wil. Hij wordt dan niet gloeiend, dat komt, doordat hij te weinig water in zich heeft.
Hoofdstuk 13: Over de verschrikkelijke, bedroevende en ellendige val van het Koninkrijk van Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[14] Neen, want wanneer God dit zou hebben geweten, vóór de schepping der Engelen, zo zou dit een vooropgezet plan zijn geweest en zou er geen sprake zijn van vijandschap jegens God, want God zou hem dan, van de aanvang af, als duivel geschapen hebben. God heeft hem echter ge­schapen als een vorst des lichts, en daar hij ongehoorzaam werd en zich bóven God wilde verheffen, zo stootte God hem van zijn troon en schiep midden in onze tijd een nieuwe koning uit dezelfde Godheid, waaruit ook Lucifer geschapen was, en zette hem op de koninklijke troon van Lucifer en gaf hem macht en gezag, zoals Lucifer die bezat, vóór zijn val en deze koning heet Jezus Christus en is de Zoon van God en de Zoon des mensen, hetgeen ik ter plaatse klaar en duidelijk wil bewijzen.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[40] In het evangelie van Johannes staat geschreven in het eerste hoofdstuk: Het Licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft hetzelve niet be­grepen. Dat echter de tong, met het bovengedeelte van het verHemelte de mond afsluit, wanneer de geest de tong bereikt, beduidt, dat de zeven Oergeesten der natuur in deze wereld ten tijde der schepping door de goddelijke toorn niet waren teniet gedaan, maar levendig en wakker waren, want de tong stelt het leven voor het leven der natuur, waarin de ziele-geboorte of heilige geboorte plaats vindt. Dat echter de geest de tong dan spoedig aandoet, aansteekt, wanneer hij haar bereikt, het­geen de tong aangenaam is, en haar bijna, vóór de geest, de mond doet verlaten, beduidt, dat de zeven Oergeesten der natuur, welke de siderische geboorten vertegenwoordigen, zoals liet Licht Gods, hetwelk dag heet, zich openbaren, en goddelijk leven en willen ontvangen hebben en vol van vreugde zijn, evenals de tong in de mond.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Het is nu echter tijd, om de ware innerlijke betekenis van zulke teksten aan allen te openbaren, die het waard zijn daaraan deel te hebben. Degenen, die dat niet waard zijn, zal het duur te staan komen als ze zich ermee bemoeien, want Ik laat in dat geval beslist niet met Mij spotten, en van deze regel zal Ik nooit afwijken.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Na deze onmisbare waarschuwing vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen teken Ik daarbij nog aan, dat het hier slechts om de innerlijke betekenis voor geest en ziel gaat, en niet om de innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste is te heilig en kan, zonder voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die mensen meegedeeld worden, die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel te richten naar het woord van het evangelie. De innerlijke betekenis voor geest en ziel is echter eenvoudig te vinden, soms al door de juiste moderne vertaling, hetgeen nu dadelijk zal blijken uit het commentaar bij het eerste vers.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De uitdrukking 'In den beginne' is erg onjuist en versluiert de innerlijke betekenis in hoge mate. Zoals het er nu staat zou daarmee zelfs het eeuwige bestaan van het Opperwezen bestreden en in twijfel getrokken kunnen worden. Dit is dan ook door een aantal denkers van deze wereld gedaan, en men kan wel stellen dat de godloochenaars van deze tijd uit hun school zijn voortgekomen. Als we nu echter deze tekst herwaarderen, zal het omhulsel maar zeer dun blijken, en dan zal het niet moeilijk zijn de innerlijke betekenis, door dat nauwkeurig te onderkennen.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Als we echter deze toestand nader bezien, dan bemerken we, dat in het geschapen wezen daardoor noodzakelijkerwijs twee gevoelens samen moeten komen, en wel als eerste: het gevoel van het aan God gelijk zijn, ofwel Gods oerlicht in hem, en ten tweede: dat juist door dit Licht onweerstaanbaar het gevoel ontstaat, dat men ergens in het tijdelijke is ontstaan door de wil van de Schepper .
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Dit gevoel maakt echter het eerste hoogheids gevoel ook tot deemoed, die zoals hierna aangetoond zal worden, beslist noodzakelijk is voor het hoogheidsgevoel.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Door die strijd ontstaat wrok en tenslotte haat tegen de diepste grond van al het bestaan, en daaruit volgt dan haat tegen het lage nederigheids of afhankelijkheidsgevoel. Daardoor wordt echter het hoogheidsgevoel verlamd en verduisterd, en Gods oerlicht in het geschapen wezen gaat over in nacht en duisternis. Deze nacht weet nauwelijks meer iets af van Gods licht in zichzelf en verwijdert zich daardoor van de diepste grond van zijn bestaan en ontstaan, alsof hij blind is en toch nog zelfstandig, en hij wil dat in zijn verblindheid niet toegeven.
Hoofdstuk 1: Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Door God werd echter een man gezonden, die Johannes heette 1:6) Deze man heette Johannes; hij hield aan de Jordaan boetepredikingen en doopte de mensen, die zich bekeerden, met water. In deze man woonde de geest van de profeet Elia, en dit was de hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon en later weer met deze Lucifer op de bekende berg vocht om het lichaam van Mozes (dus aartsengel Michaël).
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Het is duidelijk, dat hier geen sprake is van een eerste geboorte als vlees uit het vlees, maar alleen van een tweede geboorte uit de geest van de liefde tot God, en uit de waarheid van het levende geloof in de levende naam van God, die Jezus-Jehova-Zebaoth heet. Een goede omschrijving van deze tweede geboorte is -de wedergeboorte des geestes door de doop uit de hemel.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...