Henochs woorden over het ware danken en loven

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 54 / 187 »»
[1] En dus stonden beiden op, keerden de morgen de rug toe en daalden de berg af, aan de voet waarvan Seth reeds vol verlangen op hen wachtte. En toen zij daar aankwamen, wierp Seth zich voor Adam neer; deze gaf hem de ochtendzegen en beduidde hem van de grond op te staan en hen naar de woning te begeleiden.
[2] Toen zij na korte tijd daar aankwamen, gingen Adam en Henoch meteen naar binnen, waar moeder Eva hen reeds bezorgd opwachtte. Maar Seth haastte zich onmiddellijk naar zijn woning en gaf zijn vrouw te kennen het klaargemaakte ochtendmaal vlug naar de woning van Adam te brengen, - hij en Enos, Kenan, Mahalaleël en de zeer verheugde Jared loofden eerst Mijn naam en begaven zich vervolgens vol eerbied naar Adam's woning om hem de verschuldigde morgengroet te brengen en hun (20 jan.1841) dank voor de zegen te betuigen. Toen zij daarop vol eerbied Adams woonstede betraden en aan hun verplichtingen wilden voldoen, gebood Adam hen een tijdje te wachten, totdat Henoch het gebed voor het ontbijt, waarmee hij juist wilde beginnen, zou hebben beëindigd. En toen ze deze wens vernomen hadden, zwegen zij, traden iets terug en terwijl zij hun ogen, oren en hart op de woorden uit de mond van Henoch gevestigd hadden, begon deze getrouw het volgende kleine gebed tot Mij te richten. Hij zei:
[3] "Grote, liefdevolle, heilige Vader, leg genadig Uw heilig oor te luisteren aan mijn zwakke mond en verneem het armzalige gekerm van een bestofte, aardse worm op de dag van het eeuwige erbarmen van Uw oneindige liefde. Want het heeft U behaagd onze aartsvader Adam en uit hem de aartsmoeder Eva aan het stof van de aarde te onttrekken en nadien in beiden de gezegende voortplantingskracht te leggen. Uit die overvloed zijn wij allen voortgekomen en uit dat zaad van de liefde nog een talrijk nageslacht. Na ons zullen tot aan het einde van alle tijden talloze geslachten ons opvolgen, - die U, 0 beste, meest heilige Vader, uit Uw eeuwige liefde nam, opdat onze ziel door de liefde van Uw geest tot een levend evenbeeld van U in haar zou mogen worden! 0, heb dank, lof en prijs voor een dergelijke genade en erbarmen; wij zijn niet in staat de omvang daarvan te vermoeden en te beseffen dat het Uw wens was zo diep neer te dalen en datgene wat eeuwig niet was, te gebieden te ontstaan en te bestaan, om in alle vrijheid zichzelf en U te leren kennen en Uw verhevenheid te zien en zich te verbazen over de werken van Uw grote macht en heerlijkheid!
[4] Zie, wij zijn hier in tegenwoordigheid van Adam, Uw verheven eersteling en een goede, verfrissende lafenis voor het lichaam bevindt zich reeds voor ons! 0 heilige, beste Vader, zegen ons en zegen deze verse lafenis, opdat die ons tot het leven in Uw liefde en nooit meer tot de dood van Uw toorn mag strekken en laat door Uw genade ons allen indachtig zijn wat Uw oneindige liefde op deze voorsabbat aan ons allen en voor ons allen, voor oneindig groots gedaan heeft!
[5] O laten wij goed bedenken, dat het slechts Uw liefde was, die de aartsvader aan het stof der aarde liet ontstijgen en dat de grote hand van Uw liefde hem tot Uw evenbeeld vormde en ons allen op zo'n wonderlijke wijze volkomen uit hem liet voortkomen, zoals hij uit U voortkwam. O, daarom wil ik U mijn leven lang loven, U danken en prijzen; wil toch mijn onmachtige geroep genadig aanvaarden, ofschoon het niet waardig is Uw hart te naderen; heel Uw schepping waagt het niet Uw hart aan te zien! O Heer, zegen ons en deze lafenis; want al ons zijn is voor eeuwig een zegen vanuit U! Amen."
[6] En toen Henoch dat gebed uitgesproken had, bogen alle vaderen voor Adam en verrichtten hun plicht, waar reeds eerder over gesproken werd. Adam zegende hen daarvoor en zei: "Lieve kinderen, blijf een tijdje bij mij, totdat ik, Eva en de lieve, vrome Henoch ons met de gave Gods gesterkt zullen hebben! Daarna zal ik jullie terstond mijn wil en hetgeen wij hedenmorgen hebben gezien te kennen geven en uitleggen; maar ga nu zitten en overdenk Henochs morgenwijding! Amen."
[7] En zie, zij namen plaats en deden in stilte wat Adam hen had aangeraden; en meteen nadat het ochtendmaal gebruikt was, stond Adam op, sloeg geroerd zijn ogen naar Mij op en in zijn hart dankte hij Mij, en Eva met Henoch aan haar zijde, deden hetzelfde.
[8] Nadat Adam zijn dankzegging had beëindigd, wendde hij zich tot Henoch en zei: "Lieve Henoch, zie, spreek nu ook in het aangezicht van al je vaderen duidelijk verder over hetgeen je voordat we ons laafden begonnen bent, opdat daardoor je werk voor God en voor ons, jouw vaderen, één geheel zal worden! Amen."
[9] En meteen stond Henoch verheugd op, dankte Adam hem er aan herinnerd te hebben en begon wederom de volgende weinige, maar niettemin veelbetekenende woorden tot allen te richten en zei:
[10] "O dierbare vaderen, wat zou er gemakkelijker kunnen zijn, dan voor iedere gave God zonder ophouden de kinderlijkste dank te betuigen en wel met zo'n luide stem, dat zon, maan en alle sterren van schaamte daarover zouden willen beven?! Maar wij vragen onszelf af of de grote Heer er wel mee gediend zou zijn, als wij Hem, verblind door onze hoogmoed, in zekere zin zouden willen aantonen met wat voor een machtige en geweldige uitwerking Zijn liefde in onze borst zich onderscheidt!
[11] O vaderen, daaraan heeft de grote, heilige Vader in de hemel geen behoefte; want Hij weet het allerbeste wat Hij in ons heeft gelegd, want alle werken liggen open voor Hem! Alleen in onze deemoedige zwakte betekenen wij wat voor Hem, opdat Hij ons in Zijn liefde aanziet; maar voor de ogen van Zijn heiligheid is onze kracht een blinde dwaasheid.
[12] Is Hij immers niet Zelf al onze kracht?! Waarom moeten wij ons dan op datgene beroemen wat niet van ons is, maar van Diegene die het ons vanuit Zijn grote erbarmen heeft gegeven, opdat wij zelf Zijn eigendom zullen worden!
[13] Indien wij echter steeds met luide, krachtige stem Hem onze lof en onze dank zouden willen toeroepen, zou dat dan niet klinken alsof wij onszelf voor het aangezicht van God loofden en dankten, zodat wij met Zijn eigendom in ons voor Hem stonden te pralen om tenslotte ons er zelf van te overtuigen dat wij in staat waren vanuit onszelf iets voor Hem te doen?!
[14] Zie, maar indien iemand met grote stem (dat betekent: met verheven woorden) spreekt alsof die uit hemzelf kwam, dan is deze stem niet de zijne, maar zij is dan een stem van de Heer door die mens; hoe zouden wij dan in onze blindheid kunnen willen dat niet wij, maar de Heer Zichzelf zou loven, prijzen en danken, terwijl Hij ons daardoor slechts genadig aangeeft wat wij in onze zwakte verplicht zijn te doen, opdat wij waardig bevonden mogen worden voortaan een gerechte sterking van Hem te ontvangen?!
[15] O zie, opdat wij in staat zullen zijn de Heer waardig te loven, prijzen en danken, doen wij dat in onze zwakte in alle deemoed; dan zal Hij ons in Zijn erbarmen aanzien en zullen wij altijd door Zijn oneindige liefde opnieuw gesterkt worden! Amen."
[16] Toen Adam samen met de overigen deze woorden had gehoord, wendde hij zich terstond tot Henoch en vroeg hem: "Maar lieve Henoch, wat is het toch, waarover jij zojuist gesproken hebt? Als ik het al niet begrijp, hoe kunnen dan mijn kinderen het begrijpen, ter wille van wie ik je eigenlijk verzocht heb te spreken?! Want voorzover ik uit jouw woorden begrijp gaat het erom, dat wij op deze manier de Heer niet moeten loven, noch prijzen of danken; want een ieder van ons en alles aan ons is van God en is uit Hem voortgekomen!
[17] Als iemand dus de Heer zou willen loven, prijzen en danken, dan zou hij immers meteen moeten zwijgen, omdat hij daaraan en daardoor eraan herinnerd wordt, dat de Heer in ons, als zijnde Zijn werken, Zichzelf zou loven, prijzen en danken!
[18] Zie, alles aan ons is Gods macht en kracht en wij zijn geheel en al Zijn werk en levende delen uit Hem! Zie, dan zouden dus immers al onze verrichtingen niets dan een ijdele vermetelheid tegenover God zijn, indien wij zouden denken dat wij het zelf doen, terwijl toch slechts God het doet, omdat niets aan ons van ons is, maar enkel en alleen van God is!
[19] O Henoch, wat jij zegt, moet je ons nader uitleggen, anders gaan wij allen aan onze twijfel te gronde!"
[20] Toen Henoch dat misverstand gewaar werd, sloeg hij zich op zijn borst en zei: "O lieve vaderen, hoe kunnen jullie daarover zo verbaasd zijn?! Niemand is toch in staat het hout van de boom te eten omdat het te hard is en toch komt de zoete vrucht voort uit het hout, dat op zich niet te eten is! Maar als wij de vrucht nuttigen, dan danken wij toch voor de vrucht en niet voor de boom, waaraan de vrucht voor ons bereid werd!
[21] Maar stel je nu voor dat wij het hout van de boom zouden zijn en er zou aan ons, net als aan deze boom, een vrucht worden gegeven; daar de boom evenwel is geschapen om vruchten te dragen, - wie moet nu aan de Heer dank betuigen, de boom of de vrucht?
[22] De vrucht is immers een liefdesgeschenk van de Heer, die de Heer geen dank kan en mag brengen; dat kan alleen de boom, omdat hij onder een vrije wet staat - ofschoon uit dezelfde vrucht voortgekomen - en wel daarom, omdat hem verder in een ononderbroken opeenvolging de kracht van boven is gegeven om een levende vrucht voort te brengen en uit deze weer talloze soortgelijke!
[23] Wat voor verschil is er nu tussen het planten, als wij een loot van de boom nemen en die in de aarde planten en er komt een boom uit voort, - of wij nemen de vrucht, leggen die in de aarde en dat wordt eveneens weer een boom?!
[24] Zie, wij zijn de loten en het zaad is Gods zegen. Als wij dan inzien dat wij niet de vrucht en het zaad, maar slechts loten en bomen zijn en dat wij graag met de vrucht en het zaad gezegend willen worden is immers de verheven stem in ons de gegeven vrucht en het zaad van God, die zelf niet zullen loven, prijzen en danken omdat zij het zijn waarvoor gedankt moet worden; maar wij zijn gelijk de boom en de loten, en moeten daarom loven, prijzen en danken in hetgeen wij zijn, echter niet in hetgeen wij ontvangen, en dan altijd voor datgene wat wij ontvangen opdat wij volledig vrij mogen worden voor God en daardoor beantwoorden aan Zijn heilig doel. Amen."
«« 54 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.