Kenans belijdenis

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 55 / 187 »»
[1] Toen Adam en de overigen deze verklarende toespraak hadden gehoord, zie, toen waren zij allen hoogst verwonderd dat Henoch in staat was zulke hoogst wijze woorden te uiten en bij dit alles toch zo'n bescheiden jongeman was, dat wel niemand zo'n grote wijsheid, die zelfs Adam tot zwijgen dwong, van hem verwachtte!
[2] En Kenan nam het woord en zei: "0 vader Adam, zie, tot nu toe was ik een ziener en moest iedere dag voorafgaand aan de sabbat mijn en jouw visioenen en de waarnemingen aan het firmament in het begin van de nacht en ook die op de aarde aan je vertellen en uitleggen, opdat jij die dan zegende en aan je kinderen doorgaf!
[3] Maar de Heer heeft nu eigenhandig Henochs tong gezegend en los gemaakt! Zie, daarom waagt mijn tong het niet meer zich te roeren voor jou en voor de overige vaderen en kinderen; laat daarom de liefdevolle, wijze Henoch ook deze bezigheid op zich nemen. Eens hebben wij zijn lichaam met ochtenddauw gewassen, maar nu hebben wijzelf des te meer behoefte om door hem met de ochtenddauw van zijn geest gewassen te worden, die rijk is aan druppels van zijn gezegende tong!
[4] O Henoch, was mij met jouw genade van boven; want ik beken en erken: wie niet met dit water wordt gewassen, zal te gronde gaan en zijn leven zal verwelken als het gras waarop geen tot leven brengende druppel gevallen is.
[5] De Heer heeft het slechts aan één in zijn geheel gegeven, zodat de anderen het van hem kunnen nemen, zo vaak zij het willen gebruiken. Want het leven is weliswaar aan allen gegeven, maar de onsterfelijkheid niet; één slechts draagt die voor allen in zich. En degene die haar van hem wil nemen, die zal net als hij onsterfelijk worden; maar degene die haar over het hoofd zal zien, diens leven zal door de dood genomen worden op een tijdstip dat de grote Heer Zijn sikkel aan het dorre gras zal leggen.
[6] Als wij onze hand op ons hart leggen, dan nemen wij zeer goed zijn slagen in juist afgemeten tussenpozen waar - op dezelfde manier zal ook Henoch dat waarnemen -; maar als wij ons kloppend hart vragen: 'Waar ga je heen, mijn zo onrustig kloppend hart?' dan zullen wij daaruit een dof, verward antwoord ontvangen, dat akelig genoeg zal luiden: 'Ik klop voortdurend op de ijzeren poort van de eeuwige dood en wacht in grote angst tot deze opengaat en mij voor eeuwig zal verzwelgen!'
[7] Maar als wij het aan het op dezelfde manier kloppende hart van Henoch vragen: 'Waar ga jij dan heen, trouw, liefderijk en vroom kloppend hart?', dan zal het ons op heldere toon antwoorden: 'Luister, broeders, ik klop onophoudelijk op de lichte poorten van het leven en ben volledig overtuigd van de zoete zekerheid dat deze spoedig open zullen gaan om mij in de eindeloze volheid van het leven uit God op te nemen, waarvan nu slechts een klein dauwdruppeltje mij bezielt en verlevendigt!'
[8] O vaderen, broeders en kinderen, dat het zo is, heb ik heel dikwijls in mijn droomgezichten gezien; maar dat het niet zo zal blijven, dat leert de eigen liefde tot leven aan iedereen: wij kunnen het niet aan elkaar geven, omdat wij het niet hebben; maar wij kunnen het nemen van diegene die het heeft. Henoch heeft het van boven ontvangen; als hij het ons echter wil en ook mag geven, dan is het immers aan ons om het te nemen.
[9] O Henoch, laat daarom je tong vol leven maar gerust spreken, opdat wij allemaal van onze voetzolen tot aan onze kruin gewassen zullen mogen worden met de dauw van het leven die rijkelijk uit Gods geestelijke, eeuwige morgen van het leven van je gezegende tong vloeit; vader Adam, laat daarom Henoch in mijn plaats optreden en ons de tekenen van het leven aan de hemel als ook op aarde duiden en goed laten zien! Amen."
[10] En toen Kenan die goede woorden had gesproken, stond Adam op en zei: "Kenan, jij bent mij voor geweest in mijn wens; moge Henoch daarom in het kort datgene doen waarnaar jullie allemaal verlangen en waaraan ik een geweldige behoefte heb! Amen."
[11] Henoch stond uit eerbied meteen op en zei: "O vaderen, luister dan! De sterren volgen hun loop en schitteren nu eens meer, dan weer minder en ook de winden waaien dan weer vanuit de ene en dan weer vanuit een andere hoek en volgen ruisend hun weg naar de verten en dragen dikwijls lichte wolkjes, vaak hele massa's op hun wiekende vleugels voort, en zo valt de dauwen de regen, en het gras wiegt zachtjes en de bomen zwiepen met trillend loof, en wij weten daarvan niet de oorzaak en zouden ons hoofd daarover willen breken; maar als tenslotte de oogst komt, dan zeggen wij: 'De Heer heeft Zijn elementen wijs geleid, want de oogst is zo goed uitgevallen!' en wij bekommeren ons er dan weinig meer over waarheen de winden de wolken gedragen hebben.
[12] Zie, dat is ook de beste verklaring! Want wat de Heer doet, is wijs gedaan; maar wij doen er goed aan, als wij alles zonder zorg aan de Heer overlaten en Zijn wegen niet willen doorgronden, maar in plaats daarvan liever onszelf en het leven in ons zoeken.
[13] Zie, dat is de beste uitleg waarin alle geheimen verborgen liggen. Maar onderweg meer daarover! Amen."
«« 55 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.