Vurig verlangen naar de Heer. Een examen in liefde. Het heilige doel

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 58 / 101 »»
[1] Onze woordvoerder zegt: lieve vriend en broeder, jou laatste woorden klinken bijzonder troostvol. Toch wil ik daarbij opmerken dat het met het echte vastgrijpen van Christus zeker een wat twijfelachtige zaak blijft, zolang Hij niet voor mij staat. Wat mijn hart betreft heb ik Hem, evenals dit hele gezelschap, allang opgenomen, maar ondanks dat wilde de goede Christus zich door ons niet wezenlijk laten vastgrijpen. En zo branden wij nu ook allemaal van liefde voor Hem en we zouden Hem graag willen vasthouden en Hem dan uit louter overgrote liefde nooit meer willen loslaten! Alleen ontbreekt ons voor deze allerzaligste onderneming niets meer en niets minder dan juist de belangrijkste persoon in kwestie.
[2] Het zou goed zijn, beste vriend, ja, buitengewoon goed, Christus met alle kracht vast te houden. Ja, mijn hele wezen en mijn handen verlangen daar vurig naar; maar Hij moet er wel zijn of zich tenminste in deze omgeving ergens laten vinden. Werkelijk, als het erop aankomt, zou het mij niets kunnen schelen om uit liefde voor Christus nog uit duizend van dergelijke hemelen te worden geworpen, en met de bovenste hemel zal dat toch wel heel anders liggen. Als ik maar zeker wist dat ik iedere keer precies voor de voeten van Christus zou belanden; maar zolang ik daar niet helemaal zeker van ben, lijkt mijn liefde voor Christus nog steeds min of meer op een tevergeefs happen naar deze allerzaligste levenslucht, alsof men zich in een atmosfeer bevindt waarin geen of slechts heel weinig levenslucht voorhanden is.
[3] De vermeende tafeldienaar zegt: heb je hier dan te weinig lucht om te ademen? Je spreekt alsof je hier naar levenslucht moet happen.
[4] Onze woordvoerder antwoordt: lieve vriend en broeder, ik hoop toch niet dat je me verkeerd begrijpt, want er bestaan naar mijn mening namelijk twee soorten levenslucht. Een levenslucht die hier rijkelijk beschikbaar is, is die voor de levensbehoeften van de longen; maar deze bedoel ik niet. Het hart is echter ook een hoger, ademend wezen, hetgeen volgens mij betekent dat het liefde uitademt en daarom ook weer liefde wil inademen.
[5] Kijk, toen ik nog als mens op aarde leefde, werd ik, zoals reeds gezegd, hevig verliefd op een vrouw. Voor mijn longen had ik in deze toestand genoeg lucht om te ademen. Bevond ik mij echter niet in de buurt van mijn geliefde, dan kreeg ik ondanks de overvloed aan lucht voor mijn longen, toch een verstikkend gevoel. Bevond ik me weer in dc nabijheid van mijn geliefde (neem me niet kwalijk als ik nu misschien een onfatsoenlijke uitdrukking gebruik) dan zou zelfs de lucht van een toilet bij gebrek aan beter voor mij tot een welriekende geur worden.
[6] Kijk, precies zo vergaat het mij ook hier en het hele gezelschap vergaat het zeker geen haar beter dan mij. Ik zeg je, ruim al deze hemelse heerlijkheden op en zet op de plaats waar zich nu deze prachtige tempel bevindt een heel eenvoudig boerderijtje neer. Geef me in plaats van deze prachtige zachte kleren een ordinaire boerenkiel; laat al deze weelderige fruitbomenlanen plaatsmaken voor wat armzalige bomen en een karig rogge- en tarweveld; geef me daarbij Christus; dan zul je mij gelukkiger maken dan wanneer je voor mij nog duizend eindeloos mooiere gebieden aan dit uitzicht zou toevoegen.
[7] Ja, ik zal je nog meer over mijn hart vertellen. Als het mogelijk zou zijn om met Christus in de armzaligste uithoek van de aarde samen te zijn, al zag die er uit als een voorportaal van de hel of als de hel zelf, dan zou ik toch onuitsprekelijk gelukkiger en zaliger zijn dan zonder Zijn zichtbare, echt menselijke aanwezigheid in de meest verheven en wondermooiste hemel! Ik denk, beste vriend en broeder, dat dit nu toch duidelijk genoeg gezegd is.
[8] Onze vermeende tafeldienaar zegt: mijn lieve vriend, ik heb jou heel goed begrepen, maar het lijkt mij dat je jouw liefde voor Christus op één lijn plaatst met jouw zinnelijke, aardse liefde. Ik ben echter van mening dat de liefde voor de Heer heel anders geaard moet zijn dan die voor een aanstaande bruid. En dan denk ik dat je, zolang je deze liefdes in jouw hart niet van elkaar kunt onderscheiden, Christus ook niet echt kunt liefhebben. Zolang je Hem echter niet echt kunt liefhebben, denk ik dat Christus zich ook nog zal bedenken voordat Hij aan jou zal verschijnen of echt naar jou toe zal komen.
[9] Onze woordvoerder zegt: vriend, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Leg in mijn hart nog een tweede liefde, die de Heer zeker waardiger zal zijn dan deze waarin ik nu leef, dan zal ik deze terstond laten varen. Maar ik denk, wanneer ik nu al mijn liefde in mijn hart heb verenigd, ook die welke ik eens voor mijn vrouw voelde, en deze verenigde liefde reeds heel lang heimelijk op de Heer heb gericht, en wel zodanig dat ik nu uit de grond van mijn hart kan zeggen: ik heb voor Christus alles wat ik maar had, gegeven, dan kan ik voorlopig toch niet méér doen. Wanneer echter al deze liefde de Heer onwaardig is, dan wil ik haar, zoals ik al zei, op elk moment aanbieden in ruil voor een andere, die de Heer waardiger is. Maar ik kan nauwelijks geloven dat de Heer door ons met een andere liefde bemind wil worden dan niet die, welke Hijzelf in ons hart heeft gelegd.
[10] Wanneer ik terugdenk aan al die lievelingen van de Heer tijdens Zijn aardse leven, dan had Hij toch diegenen die Hem met de heel gewone kinderlijke liefde van hun hart tegemoet traden, het meest lief. Zo was Johannes, die de Heer zeker vaak links en rechts gekust heeft en zich zelfs bij het laatste avondmaal uit liefde letterlijk tegen Zijn borst heeft aangevleid, Zijn lieveling. Hetzelfde was ook het geval met Maria, een zuster van Martha en niet minder met Magdalena, die toch werkelijk verliefd op Hem was. Juist ten gevolge van deze grote liefde was zij het, die Hem het eerst zag na Zijn verrijzenis.
[11] Het meest aanschouwelijke en tastbare voorbeeld heeft de lieve Heer Christus gegeven bij de gelegenheid toen men de kleine kindertjes bij Hem bracht en Hij zei: `Laat de kleinen bij Mij komen, en verhinder hun niet, want aan hen is het hemelrijk!' Kijk, de kindertjes wisten zeker niets van een hogere, de Heer meer waardige liefde, maar met een geheel kinderlijke, natuurlijke liefde omhelsden zij de almachtige Heer van hemel en aarde. En toch zei de Heer daarop tegen Zijn apostelen en volgelingen: Als gij niet wordt als deze kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan!'
[12] Kijk, beste vriend, dit geeft mij nou de moed om de Heer met mijn natuurlijk-kinderlijke liefde of kinderachtige liefde lief te hebben, en wie weet of Hem deze hoogst eenvoudige liefde toch niet aangenamer zou zijn dan wanneer ik Hem zou liefhebben met de allerzuiverste liefde van een serafijn. Ik zou Hem ook wel willen liefhebben met een serafijnse liefde, als ik die zou hebben! Waarlijk, in dit opzicht zou ik van mijn hart zeker geen moordkuil maken; maar nu moet ik toch met de beste apostel Petrus uitroepen: `Mijn liefste Christus, zie, goud en zilver heb ik natuurlijk niet in mijn hart, maar wat ik heb wil ik U allemaal graag geven, als ik U maar zou hebben!'
[13] Onze vermeende tafeldienaar opent zijn armen, spreidt ze wijd uit en zegt tegen onze woordvoerder en via hem tevens tegen het hele gezelschap: geliefde vriend en broeder, ik heb je immers gezegd: neem Christus maar goed in je op, dan is Hij ook aanwezig! Je hebt Hem opgenomen en daarom is ook gebeurd wat ik je gezegd heb, want Christus is naar jou toegekomen en je zult voortaan nooit meer zonder Zijn gezelschap zijn, - en zo mag jij jouw Christus dan naar hartelust omhelzen!
[14] Onze woordvoerder, wiens gemoed van liefde zeer bewogen is, vraagt aan de nog steeds vermeende tafeldienaar: beste vriend, waar, waar is Hij dan, opdat ik met heel mijn gezelschap aan Zijn voeten kan neerzinken?
[15] En de vermeende tafeldienaar zegt: vrienden, broeders, hier staat Hij voor jullie; Ik hen het, die jullie in jullie harten hebben gezocht! Maar lk was reeds lang van tevoren bij jullie, heb jullie gezocht en hier gebracht. Kom dus bij Mij, dan zal Ik jullie daar brengen waar Ik woon temidden van degenen die Mij evenzo liefhebben als jullie Mij liefhebben; want waarlijk, Ik vraag niet naar goud en zilver, maar naar de kinderlijke liefde tot Mij vraag Ik! Wil Ik pracht en praal, lieve vrienden en broeders, dan ben Ik zeker eeuwig bij machte om de gehele oneindigheid daarmee wondermooi te sieren.
[16] Ik ben echter een ware Vader voor jullie, Mijn lieve kindertjes, en daarom zijn jullie harten in al hun kinderlijke eenvoud Mij ook meer waard dan alle pracht van de hemelen! Kom dus maar met Mij mee!
[17] Kijk, hoe nu alles plotseling veranderd is. Ons hele gezelschap omvat nu de Heer, liefkoost Hem en vleit zich tegen de Vader aan zoals kinderen doen als ze hun goede ouders een tijdlang niet hebben gezien. En de Heer leidt hen als een goede Vader en leert hen Zelf onderweg Zijn wonderen kennen. Kijk, welk een zaligheid er nu van de gezichten van ons gezelschap straalt! Onze woordvoerder roept nog uit: o, wat een reis; onze heilige Vader leidt Zijn kinderden naar waar Hij woont!
«« 58 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.