Het Weense gezelschap vraagt naar de danseressen. Roberts donderpreek. Zielenredding aan de afgrond

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 50 / 150 »»
[1] De vierentwintig mooie danseressen blijven voor de wellustige Weense vrienden echter veel te lang in huis. Daarom komen ze voor de deur van Roberts kamer en roepen: 'Zeg, hoe lang denken die meisjes met hun vlugge voetjes nog bij jullie te blijven? We zouden bijna geloven dat jij ze voor jezelf en voor je vriend daar wilt achterhouden! Niet slecht bekeken, als je het beste voor jezelf houdt, en wij als je vrienden genoegen mogen nemen met die magere en lelijke scharminkels hier buiten. Wij bedanken je feestelijk voor zo'n fijne vriendschap! Luister, we willen redelijk zijn; omdat jij Blum bent, kun je één dozijn voor jezelf houden, maar het andere dozijn van deze mooie Engelse of Franse dames moet je meteen aan ons afstaan, anders gaan we flink herrie schoppen! En als dit ook nog niet genoeg maakt dat je onze wensen vervult, dan slaan we hier alles kort en klein!'
[2] Robert zegt: 'Zo zo! Ik zeg jullie: Zo waarlijk er een eeuwige God bestaat, en zo waarlijk ik tot nu toe mijn aardse naam Robert Blum nog draag, zo waarlijk zal niet één van deze danseressen voor jullie schandalige amusement uit deze burcht komen, waarin God de waarachtige woont en een ieder geeft wat hij verdient!
[3] Ik heb ze als hongerige en ongelukkige wezens in mijn huis opgenomen. Ze zijn nu mijn gasten en genieten als zodanig ook alle respect, dat in mijn huis terecht van iedere rechtschapen geest verlangd mag worden. Zijn jullie echter werkelijk van plan dit heilige recht van elk huis hier te schenden, probeer het dan maar eens! We zullen dan wel zien, wie er aan het kortste eind trekt!
[4] Na wat ik door dit raam van jullie gezien heb, ben ik van mening dat jullie je daar buiten in de tuin toch naar hartelust moeten hebben uitgeleefd. Werkelijk, ik ken geen dier op aarde dat zijn natuurlijke driften op zo'n schandelijke manier laat blijken, zoals jullie het hier als verstandige mensen in het Godsrijk daadwerkelijk aan de dag hebben gelegd! Is het nog niet genoeg dat jullie je reeds tot in het centrum van de diepste hel hebben bezondigd en gelijk duivels zijn geworden; nog niet genoeg dat jullie lust die arme vrouwelijke wezens, in plaats van ze te helpen, nog veel ellendiger heeft gemaakt dan ze al waren; nog niet genoeg dat jullie deze zuivere, geestelijke Godsaarde met het schandelijke kwijl van werkelijk helse ontucht en hoererij smadelijk hebben bezoedeld! Nee, dat alles is voor jullie onverzadigbare lust nog veel te weinig!
[5] Deze arme wezens die nu jarenlang honger, dorst en ander leed, volgens de wijze beslissing van de Allerhoogste, te verduren hadden, heeft God nu Zelf opgenomen! Die wezens, die daar in dat hoekje voor het eerst sinds dertig jaar van een stukje voedzaam brood genieten en daarvoor God, die ze helaas nog nauwelijks kennen, met tranen danken, die willen jullie ook nog mee de hel inslepen! Wat een grenzeloze laaghartigheid!
[6] Die arme wezens daar buiten, die jullie daarnet op gewetenloze manier onteerd hebben, die nu vol pijn, weeklagend er halfdood bijliggen, weten jullie wel wie dat zijn? Welnu, dat zijn op aarde jullie eigen dochters geweest! Ze kwamen deels door natuurlijke ziekten en deels bij de beschieting van Wenen om het aardse leven. Verstoken van iedere geestelijke ontwikkeling kwamen ze hier in deze wereld aan en wisten zich geen raad. Door een welwillende beschikking van God vernamen zij toen, dat jullie als hun aardse vaders je in deze streek moesten bevinden. Vol vreugde en in de hoop hun treurig lot te verbeteren, snelden ze hier naar toe. Toen ze hier aankwamen en jullie zagen en herkenden en jullie met de kinderlijke uitroep 'vader' aan hun hart wilden drukken, sprongen jullie als woedende hyena's op hen af en begonnen als vaders met hun eigen dochters de meest schandelijke ontucht en hoererij te bedrijven. Tevergeefs riepen de stakkers: 'In Gods naam, we zijn toch jullie dochters! Wat doen jullie met ons?! Jezus, Jezus! Wat doen jullie toch!' Maar dat hoorden jullie helemaal niet! Want jullie vervloekte, duivelse bronst heeft jullie blinder gemaakt dan een auerhaan in de baltstijd. Jullie hebben die stakkers in je blinde begeerte gewoonweg verscheurd! O jullie laaghartige, gemene boosdoeners! Daar, kijk naar buiten, naar jullie fraaie werk; wat voor naam moet daaraan gegeven worden? Waarlijk, ik kan er geen woorden voor vinden!
[7] Toen ik met mijn grote vriend hier aankwam en jullie allen hier in mijn huis aantrof, was ik echt blij met jullie. Vooral verheugde het mij, toen ik na mijn toespraak van jullie hoorde, dat het nu jullie grootste verlangen zou zijn Christus de Heer te mogen zien, al was het maar van verre. Ik heb jullie daarop de verzekering gegeven, dat jullie, als je Hem met innige liefde in je harten opneemt en door die liefde reiner zult worden, Hem, de Heer der eeuwigheid, altijd en eeuwig zullen zien! Waarop jullie blij ontroerd waren en deemoedig toegaven, dat jullie die genade nog lang niet waard zouden zijn. Dat beviel mij zo goed, dat ik van vreugde wel had willen huilen.
[8] Toen ik echter met mijn vriend mijn huis binnentrad en Hem daarop mijn blijdschap te kennen gaf, sprak Zijn wijze mond: 'Vertrouw hen niet te veel; het zijn louter grofzinnelijke genotsmensen! Ik zeg je, verscheidene van hen zullen naar de hel moeten afdalen en hun genezing zal een zware opgave worden!' O, wat een grote waarheid! Ik zeg jullie, jullie hoeven nu niet meer naar de hel te gaan; jullie zitten er al midden in! Want deze kwaadaardige, onverzadigbare genotzucht van jullie verdorven harten, kan God alleen nog maar verbeteren door het gericht van de hel!
[9] Nu heb ik jullie gezegd, wat God mij in het hart heeft gelegd. Jullie weten nu wat je gedaan hebt en wat je nog wilt doen, en wat daarvan het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Doe nu wat je wilt! Nog zijn jullie vrij! Echter maar al te snel zal het gericht van God jullie grijpen en jullie je loon geven! Maar niet alleen jullie, ook allen die in deze tijd nog op aarde leven en zich de vermaningen van God, waar deze tijd zo vol van is, niet willen laten welgevallen!
[10] Had ik zelf op aarde mijn oren en mijn hart geopend voor zo menige onloochenbare vermaning van God, dan zou ook ik niet in een gericht terechtgekomen zijn. Maar omdat ik slechts afging op wat mijn overmoedige en eerzuchtige verstand mij ingaf, moest ik mij dan ook een heel onplezierig gericht laten welgevallen. Naar mijn mening wilde ik steeds het goede en toch heb ik een gericht moeten ondergaan. Hoe zal het dan met jullie gaan, die alleen maar kwaad willen, hoewel jullie inzien dat het kwaad is!?'
[11] Na deze indringende woorden van Robert staan de bijzonder getroffen toehoorders totaal versteld en de een na de ander trekt zich terug. Niet één heeft de moed om Robert ook maar iets terug te zeggen. Ze mompelen alleen maar onder elkaar, dat ze de verandering van Robert niet begrijpen en dat zijn ernst hun voorkomt als een donderslag en zijn toespraak als een verwoestende stormvloed!
[12] Enkelen onder hen beginnen nu toch tot bezinning te komen. Een hevige angst grijpt hun hele wezen aan en ze berouwen zeer wat ze gedaan hebben.
[13] Daarop wendt Robert zich in zijn hart tot Mij en zegt: 'O, heilige, waarachtig en liefste Vader, vergeef me als ik deze Weense vrienden misschien toch wat al te hard en te scherp heb aangepakt. U ziet immers in mijn binnenste, dat ik hun allen alleen maar het beste toewens en door die scherpe toespraak niets anders wilde bereiken dan hun zo mogelijk het allertreurigste gericht van de hel te besparen. Want ik ben van mening, dat een nog zo scherpe berisping toch altijd nog onnoemlijk milder is dan het kleinste vonkje van het helse gericht! En dus ging ik met al mijn innerlijke kracht tegen deze broeders, die iedere vorm van beschaving missen, tekeer, en ik heb schijnbaar bij enkelen een duidelijk zichtbaar effect teweeggebracht.
[14] O Vader, zegent U mijn woorden in hen! Misschien zullen ze toch datgene bewerkstelligen, wat ik er eigenlijk mee heb willen bereiken.'
[15] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en broeder en nu ook zoon! Ik zeg je: Niet één woord meer of minder heb je gesproken dan Ik Zelf in je hart gelegd heb. Want wat je gezegd hebt, heb ik in jouw hart gedacht en gewild. Daarom moet je je volstrekt geen verwijten maken, alsof jij uit jezelf zo hard geweest zou zijn tegen deze van geestelijke ontwikkeling verstoken gebleven mensen. Wees daarom nu maar heel gerust!
[16] Want kijk, zulke geesten die zich aan de rand van de afgrond al vooroverbuigen om het volgende ogenblik erin te storten, moeten met alle kracht vastgegrepen en zo van de afgrond teruggetrokken worden. Alleen zo is het mogelijk hen zonder hel op een betere weg te brengen.
[17] Je zult je nu spoedig overtuigen, welk een goede uitwerking die donderpreek van jou bij hen heeft teweeggebracht! Allen zullen trouwens nog uitvluchten zoeken en zich mooier willen voordoen dan ze zijn. Maar als slechts het merendeel tot zichzelf komt, dan is dat al goed. Het kleinste deel, zijnde het zwakste, zal dan mettertijd toch genoodzaakt zijn zich tenslotte gewillig te schikken, omdat het anders geen uitweg vindt.
[18] Maar nu laten we ze wat rusten en daarbij wat doorgisten! Wanneer dit gistingsproces zijn werk heeft gedaan, zoals op aarde bij de verdunde mout, voordat het in de destilleerketel wordt gedaan voor de bereiding van de alcohol, zullen wij hen ook in een ketel doen, waaronder een machtig vuur van onze liefde brandt. En dan zal het gemakkelijk zijn hun ware geestelijke deel van de grove aardse droesem te scheiden. Nu echter ondertussen naar iets anders.'
«« 50 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.