Misplaatst vertrouwen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 200 / 246 »»
[1] IK ga nu weer naar de Perzen, en zeg, terwijl Ik Mij hoofdzakelijk tot Schabbi richt: "Wel, wat hebben jullie intussen afgesproken? Houd je Mij nog voor een sluwe vos, die er alleen maar op uit is om jullie allen vanwege de door de Romeinen gevreesde Messias der Joden, ter berechting in de onverbiddelijke handen van de huidige wereldheerser over te leveren? Zie Ik er dan werkelijk als zo'n verachtelijke verrader uit?"
[2] SCHABBI antwoordt een beetje verlegen: "Goede, verheven vriend: Meestal is het gezicht wel een spiegel van de ziel, -maar niet altijd. Ik heb een mens gekend, wiens uiterlijk net zo volkomen geleek op een zachtaardige en trouwhartige engel als het ene gezonde oog lijkt op het andere en toch was dat slechts een natuurlijk masker, want juist die mens was in zijn hart een baarlijke satan in optima forma! Hij was vanwege zijn mooie en sierlijke gestalte zelfs gunsteling aan het hof en ook in alle mogelijke kunsten en wetenschappen was zijn verstand zo helder als de mooiste voorjaarsmorgen, maar zijn hart was zwarter en duisterder dan de fictieve Styx van de heidenen! Wee allen, die hem ooit vriendschappelijk benaderden! Die waren allemaal verloren! De vrouwen liepen hem als bezeten na, ofschoon iedere vrouw die hem benaderde net zo zeker zijn slachtoffer werd, als een regendruppel die door de wolk met meer vast gehouden kan worden, op de aarde valt! Maar hij was altijd de onschuldigste, vriendelijkste en zuiverste mens! Overal werd alles slechts veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden. Alleen was het merkwaardig dat die ongelukkige omstandigheden hém nooit troffen. Hij kwam overal heelhuids vanaf, alleen degenen die in zijn buurt waren gekomen, werden steeds door het boze toeval hard bezocht! O, voor zijn koning was hij de trouwste dienaar, maar voor iedere ondergeschikte was hij' een wonderlijk lieflijke duivel!
[3] In de stad van de koning had een rijke Griek, die zich echter tot ons geloof had bekeerd, een jonge, wondermooie en lieftallige vrouw die haar man zo trouwen toegenegen was, als mijn rechterhand mijn lichaam en de wil van mijn hart. Het duurde echter niet zo lang totdat de charmante duivel van een man hoorde over de mooie vrouwen aanstonds zijn gangen zo aanpaste, dat de vrouw hem wel tegen moest komen. Het toeval wilde dat de Griek op een gegeven moment in een afschuwelijke klachtprocedure verstrikt raakte met een geboren en getogen Pers, vanwege een geweigerde terugbetaling van een heel aanzienlijke en rechtmatige schuld die de Pers bij onze Griek had gemaakt. De Pers had zijn landslieden als scheidsrechters, die dezelfde beschaving hadden als hij en daarom kon onze Griek geen recht op de trouweloze en zijn woord niet houdende Pers verkrijgen. Toen zei de vrouw, die wel wist dat die schone hoveling zijn ogen al vaker op haar had laten rusten: 'Wat denk je ervan, als wij die mooie hoveling zover zouden kunnen krijgen ons goede recht bij de koning aanhangig te maken?' De Griek zei: ' Ja, ik weet, dat hij je vaak met zeer begerige ogen nakijkt en één woord van jou of van mij zou veel kunnen doen, ook al zou daar alleen maar een totaal zinloze hoop tegenover staan, maar men hoort over deze mooie hoveling beslist niets goeds! Ja, men zou zelfs beter zijn vijand dan zijn vriend kunnen zijn! Wie nóg zo vriendelijk met hem omging, werd zonder meer erg ongelukkig! Daarom schijnt mij het verlies van onze vordering het minst kwade van de twee te zijn en we zullen er beter aan doen het eerste en kleinere aan God de Heer als offer te brengen.'
[4] Daar was ook de mooie, jonge vrouw het helemaal mee eens. Maar korte tijd daarna kwam onze hoveling zelf naar het huis van onze Griek om daar iets te kopen, want onze Griek is juwelier en zet edelstenen in goud en zilver. Hij gedroeg zich daar heel vriendelijk en charmant en boezemde de Griek vertrouwen in, hoewel de vrouw nu heel goed merkte dat zij onwillekeurig bang was voor deze heel attente en tevens ook heel rijke en uiterst vrijgevige man. Want zij had nog nooit meegemaakt dat iemand de eerst gevraagde prijs voor een juweel meteen had betaald, zonder daar iets op af te dingen. Daar moest wat anders achter steken!
[5] De Griek, die daardoor in een heel goed humeur was, zei: ' Ah, deze man moet alleen al vanwege zijn schoonheid en bescheidenheid en zijn geluk bij het hof veel benijders hebben, die hem aftekenen als een afschuwelijk wezen en bij het hofverdacht willen maken; hij spreekt echter zo kalm en wijs als een profeet! Waarlijk, achter deze mens kan niets slechts schuilgaan!' Het duurde niet lang tot onze hoveling weer bij onze Griek kwam en een grote in goud gevatte diamant kocht voor zijn tulband, die de koning hem had gegeven. De prijs van de diamant bedroeg honderd ponden goud, die de hoveling ook meteen wilde voldoen, want hij had steeds een groot gevolg bij zich dat de nodige schatten voor hem moest dragen. Maar de Griek zei tegen hem: 'Schone, wijze en zeer verheven vriend, help mij slechts aan mijn geld dat ik nog te vorderen heb van N.N. (* n.n.= nomen nescio = de naam weet ik niet.), - en dan is deze kostbare broche betaald! Uw woord vermag alles bij de grote koning; ik zal u dankbaar zijn!'
[6] Toen zei de hoveling: 'Morgen zal u recht gedaan worden, maar aanvaard desalniettemin hier het goud voor uw juweel! Maar omdat ik u geheel belangeloos een grote dienst bewijs, vraag ik van u slechts een geringe wederdienst. Over zeven dagen organiseer ik op de verjaardag van de grote koning een groot feest in de grote paradijstuin en ik nodig u uit voor dit feest, waarbij u dan samen met uw vrouw in feestkledij verschijnt. Ik zal u daar aan de grote koning voorstellen en u met uw vrouw naar des koningstafel brengen, waar u en uw vrouw dan veel gunsten kunt vragen!'
[7] De Griek kwam dat zeer gelegen, omdat hij allang graag hofjuwelier wilde worden. Maar de vrouw zei: 'Wij kunnen het nu niet meer veranderen, maar daar zal niet veel goeds uit voortkomen, niet voor jou en nog minder voor mij! Deze mens heeft kwade bedoelingen met mij en het kan jou gebeuren, dat je aan mijn zijde wordt geofferd! Het beste zou zijn, om alles bij elkaar te pakken en op vleugelen van de wind er vandoor te gaan, vóór de ongelukszwangere zevende dag aan zal breken!'
[8] Maar de Griek zei: 'Lieve vrouw, voorzichtigheid is goed, maar een te groot wantrouwen koesteren tegen mensen die iemand nog nooit daadwerkelijk reden daartoe gaven en van wie men ook niets anders weet dan wat boze tongen over hen verzonnen en valselijk uitgebroed hebben -een zaak, die een man van eer al gauw overkomt -is net zo onverstandig als een immorele lichtzinnigheid!' De zachtzinnige vrouw nam genoegen met deze heel verstandige terechtwijzing. De volgende dag moest de schuldige Pers de Griek alles betalen.
[9] De rampzalige, zevende dag brak aan als een onontkoombaar noodlot en men ging feestelijk gekleed naar het paradijs van de koning. Daar was alles vlammen en licht. Van alle kanten straalde goud en edelgesteente meer dan de helderste sterren aan de nachtelijke hemel, en muziek en gezang gonsde door de met dicht loof omzoomde lanen van de grote tuin. De beiden behoefden echter niet lang te wachten aleer zij door onze hoveling ontdekt werden en meteen in de grote tuintempel aan de koning werden voorgesteld en door hem vriendelijk werden ontvangen. In het midden van de grote zuilentempel waren een groot aantal onbeschrijflijk mooie tafels en zijden kussens geïnstalleerd en op de tafels stonden grote gouden schalen vol met de heerlijkste gerechten, en in grote kristallen bekers schitterde kostelijke wijn en nog een aantal andere kruidendranken.
[10] Onze Griek moest aan de tafel naast de grote koningstafel plaats nemen, maar zijn mooie vrouw werd aan de koningstafel geplaatst. Men at en dronk een tijdlang heel gemoedelijk. Maar onze Griek begon zich al gauw erg ziek te voelen, want hij kreeg een drank die met gif was vermengd en hij moest naar huis worden gebracht. De vrouw werd echter naar de vertrekken van de koning gebracht en moest daar onder bedreiging van de dood alles met zich laten doen, net zo lang tot men genoeg van haar had. Hoewel de Griek niet aan het gif stierf, bleef hij tot op dit ogenblik toch verlamd, en hoe toegetakeld zijn vrouw er uitzag toen ze na zeven dagen thuiskwam, kan ieder zich wel voorstellen!
[11] Dat was het resultaat van een te snel vertrouwen in een mens, wiens uiterlijk iedereen alle vertrouwen inboezemde, terwijl zijn hart door een hele horde van de ergste duivels werd bewoond. De twee echter, die dat nog niet zo lang geleden beleefd hebben, zitten vanwege hun zwakte daar wat terzijde en kunnen datgene wat ik nu heb verteld met hun eigen woorden bevestigen! Vriend, als men zulke dingen heeft meegemaakt, weet men echt wel waarom men voorzichtig is!"
«« 200 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.