Het gesprek van de gids met de Romeinen over de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 182 / 248 »»
[1] Daarop zei DE JONGE VROUW: 'Ja, geachte vrienden, wat dat betreft kan ik jullie echt niet van dienst zijn! Ik heb wel - zo meer in het algemeen het een en ander over hem gehoord, maar alles wat men over hem vertelde, klonk nog veel ongelooflijker dan de verhalen over uw goden.
[2] Maar volgens wat algemeen in de betere kringen verteld wordt, moet hij wel een heel wijs en buitengewoon goed mens zijn; naast zijn wijsheid duiken er echter meteen weer allerlei wonderdaden op, die een mens die zijn verstand gebruikt zelfs dan niet zou geloven, als hij die zelf door de profeet had zien verrichten. Zelf geloof ik dat dan ook niet van die man, maar bij de mensen gaat dat nu eenmaal zo. Zodra er een slim mens opstaat temidden van een grote groep domme mensen, en hen wijst op hun grote domheid, en de blinden naderhand inzien dat hij waarachtig een echt wijs man is, houden zij hem ook al meteen voor een god! Ook al geeft hij dan staaltjes van zijn kunnen ten beste die gewoon op heel natuurlijke principes berusten, dan zien zij dat direct als wonderen door een god gedaan, en de mensen lopen hem van alle streken der aarde na! Ik geloof dus, dat dat ook het geval is bij deze goede, en toch wel erg verstandige man, die net zo min een profeet zal zijn als een van ons.
[3] Hij moet ook al een paar keer hier in Jeruzalem zijn geweest, ook een paar wonderen hebben gedaan en vervolgens het volk op zijn manier onderwezen hebben; maar toen moet hij in botsing gekomen zijn met de Farizeeën, en die hebben hem, geloof ik, heel nadrukkelijk verboden in het openbaar op te treden, -en daarom zou hij op dit moment wel eens minder vaak in deze stad te zien kum1en zijn. Hij moet voornamelijk in Galilea werken, daarom weet men hier minder over hem dan bijvoorbeeld in een stad in Galilea.
[4] Zelfheb ik hem nog nooit gezien en ik heb ook geen speciale behoefte om hem te zien. Van zijn bijzondere wijsheid zou ik bar weinig begrijpen, en allerlei toverkunstjes heb ik ook al vaak genoeg gezien -vooral bij de Essenen, die zelfs doden weer levend en gezond maken -, en daarom voel ik me niet zo erg geroepen om de zo alom beroemde wonderprofeet te zien. Dat is dan ook alles wat ik weet en ik kan u verder niets meer, noch pro noch contra, over deze profeet zeggen.
[5] Overigens moet ik heel eerlijk toegeven dat ik van geen enkele profeet ooit iets bijzonders verwacht heb; want ten eerste waren ze allemaal zo vervelend en somber als een nevelige dag laat in de herfst, ten tweede zo onbegrijpelijk als de sterrenhemel en ten derde zo donker en onvriendelijk als een onweersnacht in Egypte. Wie kan er ooit vriendschappelijk met zulke mensen omgaan? Maar dat is alleen maar mijn privé mening, die ik niemand wil opdringen; want heus ik wordt nooit een profetes, en het maakt me helemaal niet uit wat de mensen geloven, als zij maar goed en eerlijk zijn.'
[6] DE ROMEIN zei: 'Wel kijk eens aan, je gewone natuurlijke verstand is helemaal nog niet zo slecht! Je hebt een gezonde instelling, die ons heel goed bevalt; maar ondanks dat moet achter de grote, nieuwe profeet toch meer schuilgaan dan jij ons over hem wist te vertellen. Dat je dat weinig, of ook helemaal niet kan interesseren, komt wel omdat je nog erg jong bent en door je vrouwelijke wispelturigheid; maar wij als reeds tamelijk bedaagde mensen, en mannen uit de voornaamste en grootste stad van de tot nu toe bekende wereld, interesseren ons beslist heel erg voor zo'n zeldzame man, anders zouden we voor hem niet zo 'n grote reis naar hier gemaakt hebben, -en daarom zul je wel begrijpen dat wij nog meer informatie over die man moeten hebben. Maar jij bent zo gewiekst, dat je toch wel zult weten of we zoiets aan de waard kunnen vragen, want de huurlingen van de priesters en van Herodes moeten hier erg grote oren en ogen zo scherp als een adelaar hebben. Daar hoort hij toch zeker niet bij?'
[7] DE JONGE VROUW zei: 'O, maakt u zich daar maar geen zorgen over! De waard zwijgt als het graf en heeft zover ik weet nog nooit iemand verraden. U kunt hem dat best vragen, en die ongeveer dertig gasten schijnen vrienden te zijn van de eigenlijke eigenaar, Lazarus genaamd, en die is zelf helemaal tegen de tempel, en daarom zitten de priesters hem zo veel ze maar kunnen dwars. Maar hij is onbetwist een van de rijkste mensen in het hele land, dus kunnen ze hem niet zo gemakkelijk wat doen, en nog veel minder omdat hij met al zijn bezittingen helemaal onder Romeinse bescherming staat. O, zowel met de een als met de ander kunt u volkomen vrijuit spreken en niemand zal u verraden! Ik wel het allerminst; want hoeveel achting ik voor de tempel heb, dat heb ik u beneden al heel precies uitgelegd, en daar hoef ik wel niets aan toe te voegen!'
[8] DE ROMEIN, die de Griekse taal machtig was, zei: 'Goed gesproken, beste gids! Het is al in orde, want we weten nu met wie wij het te doen hebben; al het andere komt dan vanzelf wel!'
[9] Mijn leerlingen zaten zachtjes onder elkaar over deze vreemdelingen te mompelen en kritische opmerkingen te maken, en hadden niet zoveel op met het nogal lichtvaardige meisje, maar Ik gaf hen te verstaan dat zij niet voortijdig iets moesten zeggen. En dat deden zij dan ook.
[10] Al gauw daarna kwamen Lazarus en de waard de kamer binnen en kondigden aan dat het avondmaal binnengebracht zou worden. Dat was voor de vreemdelingen natuurlijk een verrassend goed bericht.
[11] En toen er meteen royale hoeveelheden erg lekker uitziend voedsel in edel vaatwerk op de tafels gezet werd, zetten DE VREEMDELINGEN grote ogen op, en zeiden: 'Waarachtig, smaakvoller kun je het ook in Rome niet krijgen!'
[12] Maar toen zij begonnen te eten, werden ze helemaal enthousiast en zij hielden niet op met de loftrompet te steken over de kwaliteit van de spijzen. Ook onze tafel werd rijkelijk van voedsel voorzien, en wij aten en dronken; maar wij deden niet zo enthousiast, wat de vreemdelingen wat vreemd voorkwam, en zij dachten dat onze spijzen misschien wat minder goed waren.
[13] LAZARUS en de waard, die aan onze tafel aten, zeiden echter: 'Beste vrienden, dat is bij mij altijd hetzelfde! Iedere gast, hoog of laag, wordt helemaal op gelijke wijze bediend! Iedereen krijgt met alle plezier het beste aangeboden wat ik heb.'
[14] Deze woorden stelden de vreemdelingen helemaal gerust, zij aten en dronken en vroegen tijdens het eten verder niets meer.
«« 182 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.