Agricola verklaart voorspellingen uit Jesaja

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 212 / 248 »»
[1] DE ROMEIN ging nu over tot de tweede vraag en zei: 'Let op! De tweede vraag luidt duidelijk: Wat is volgens jullie de betekenis van de tekst uit dezelfde profeet, die luidt:
[2] 'Het volk dat in de duisternis wandelt, ziet een groot licht en boven hen die in het duistere land wonen schijnt het helder.'
[3] Waar is dat volk dat in de duisternis wandelt? Waar is het duistere land, en wie is dat licht? Geef antwoord op deze toch wel erg gemakkelijke vraag!'
[4] De sluwe Farizeeër besefte best wat de Romein door hem gezegd wilde hebben en hield daarom weer zijn mond.
[5] Maar toen de Romein hem nogmaals aanspoorde om te praten, zei DE FARIZEEËR: 'Dat is alweer een vraag die alleen in de tempel beantwoord kan worden, en daar ook alleen maar onder vier ogen en achter gesloten deuren. Daarom kan ik daar hier geen antwoord op geven.'
[6] DE ROMEIN zei: 'Ik zie, dat je hier heel duidelijk een onwaarheid zegt Kijk, ik heb zelfs in Rome in het openbaar door een van jullie apostelen al jullie profeten horen voorlezen en uitleggen, en nog helemaal niet zo slecht! Die apostel hield zijn voordrachten bijna gedurende een heel jaar in het openbaar, en bij degene die zich persoonlijk alles dieper en duidelijker wilde laten uitleggen, kwam hij aan huis en gaf hem onderricht voor een door hemzelf te bepalen bedrag. Ik zelf heb mij volle drie jaar privé door hem laten onderwijzen. De apostel was volgens zijn zeggen ook een priester uit jullie tempel. Waarom kon en mocht hij dan ons Romeinen zeer ver buiten jullie tempel de profeten uitleggen en waarom jij nu niet? Kijk, dan zal ik je ook nu weer de ware reden zeggen waarom je deze tekst niet wilt uitleggen! Luister! Je bent bang voor het volk hier, - hoewel je voor God, aan wie je niet gelooft, helemaal niet bang bent! Want het volk weet dat zij het volk zijn dat door jullie, schriftgeleerden in de duisternis gaat, en dat het ook juist dit land is, dat door jullie al sinds lange tijd duister gemaakt werd.
[7] Maar daar aan die tafel zit het grote licht dat door het volk nu heel goed gezien wordt, want het schijnt heel helder in dit duistere land. Als het volk echter dit licht uit God goed ziet en daardoor erg blij is, waarom zien jullie het dan niet? Jullie willen het niet zien omdat jullie vol hoogmoed, vol zelfzucht en vol onbegrensde heerszucht zitten, en willen hebben dat zon, maan en alle sterren en de hele wereld zich onder jullie scepter zullen buigen. Daarom zal echter ook binnenkort met jullie gebeuren wat de aangehaalde grote profeet juist over jullie voorspeld heeft toen hij in het tiende hoofdstuk vanaf vers 16 zei:
[8] 'Daarom zal de Heer Zebaoth dorheid (jullie starheid) zenden temidden van Zijn gegoeden (die jullie zijn), en Zijn heerlijkheid (Zijn grote macht en wijsheid) zal Hij voor jullie ontsteken (zoals juist hier het geval is), zodat zij branden zal als een machtig vuur.'
[9] Dit licht, dat daar bij ons zit, is nu het vuur in Israël, en Zijn Heilige daar is de vlam en die zal jullie als Zijn doornen en struikgewas doen ontbranden en verteren op één dag. De oude heerlijkheid van Zijn bos en Zijn veld zal verdwijnen. Wie Zijn bos en Zijn veld is, hoef ik jullie waarachtig niet nader uit te leggen! Van jullie zielen tot op de laatste vezel van jullie lichaam, dat nu jullie ware god is, zullen jullie vernietigd worden en jullie zullen smelten als boter in de zon en verdwijnen als een ochtendnevel in haar stralen. Jullie als de overgebleven bomen van Zijn bos zullen gemakkelijk door een knaap geteld en opgeschreven kunnen worden.
[10] Kijk, ik als Romein begrijp jullie Schrift beter dan jullie, de voornaamste joden midden in jullie land en midden in jullie godsstad! Maar daar gaat het nu niet om. De weddenschap is afgesloten en een Romein trekt zich niet terug van datgene waarom hij onder getuigen gewed heeft. De tweede vraag is ook verloren, en dus gaan we nu naar de derde!'
[11] DE FARIZEEËR zei: 'Verliezen we nu al omdat we de eerste twee vragen niet konden beantwoorden?'
[12] DE ROMEIN zei 'O, jullie hebben het niet met iemand te doen die op winst uit is! Als jullie slechts één van mijn tien vragen goed beantwoorden, hebben jullie de weddenschap gewonnen! Maar ik vraag jullie wat ik wil. Als jullie vervolgens mij vragen willen stellen - zoals wij dat afgesproken hebben -, dan zal ook ik jullie niet voorschrijven waarover je mij moet vragen. En daarom nu naar de derde vraag!
[13] Kijk, ik las in Jesaja het twaalfde hoofdstuk, en daar stond:
[14] 'In dezelfde tijd (die er nu is) zul jij (Israël) zeggen: Ik dank U o Heer dat U toornig op mij bent geweest, en dat Uw toorn is omgeslagen en U mij troost. Zie, God is mijn heil, ik ben zeker en vrees niemand; want God de Heer is mijn sterkte, mijn psalm en mijn heil. Ik zal met vreugde water (wijsheid en leven) scheppen uit de bron van heil (de liefde van de Heer), en jullie volken zullen in diezelfde tijd zeggen: Dank de Heer, predik Zijn naam (woord des levens), maak Zijn werken bekend onder de andere volken, verkondig dat Zijn naam (het woord van God) zo groot is! Zing de Heer een lofzang, want Hij heeft Zich heerlijk betoond! Laat dat bekend worden in alle landen! Juich en prijs jezelf, inwoonster van Sion (de achtergebleven kennis van de joden), want de Heilige van Israël is bij je!'
[15] Wel, blinde vriend, wat zegje van deze buitengewone ontboezeming van de grote profeet? Tot wie is die wel gericht? Wijzen alle tekenen er niet onomstotelijk op dat de Heilige Israëls onder ons is?'
[16] Toen keek DE FARIZEEËR de Romein helemaal perplex aan en zei na een poosje: 'Vriend, zeg me toch, waar en wanneer je je onze Schrift zo goed hebt eigen gemaakt! Je kent alle profeten zo goed alsof je een schriftgeleerde uit de tempel bent! Ik ken dit hoofdstuk wel heel goed, maar het heeft een puur geestelijke betekenis en heeft naar mijn mening helemaal niets te maken met onze tegenwoordige tijd. Het zijn heel gebruikelijke, geestelijke, lofprijzingen van een profeet, die helemaal niet geschikt zijn voor een gewoon mens. Het is een soort psalm op God de Heer.'
[17] DE ROMEIN zei: 'Vriend, dan ben je erbarmelijk slecht ingelicht! Ik als heiden zeg je dat wat nu reeds honderdduizenden je zouden zeggen: De Heilige Israëls zit daar aan de tafel bij degenen die heel goed en nog veel beter op de hoogte zijn van wat ik je zoëven gezegd heb! Je weet nu, zoals ik je ondubbelzinnig bewezen heb, datje sinds je kinderjaren nooit in een god geloofd hebt. Wat verhindert je dan nu in deze ware Heilige Israëls te geloven, die de enige is van wie je het eeuwige leven kunt ontvangen?'
[18] DE FARIZEEËR zei: 'Ik ben niet de hoogste in rang in de tempel, en ik heb gezworen mij te houden aan dat wat het hoofd van de tempel mij opdraagt; want daar hangt mijn bestaan vanaf en mijn veiligheid. Als mijn beroep door de een of andere God niet goed gevonden zou zijn, dan had Hij met Zijn wijsheid en almacht heel gemakkelijk kunnen verhinderen dat ik werd wat ik nu ben; omdat Hij het echter niet verhinderd heeft, ben ik dat wat ik ben, en spreek en doe ik wat de tempel mij opdraagt. Doe ik daardoor onrecht, dan is God Zelf als Hij mocht bestaan -daaraan schuld, omdat Hij mij dat heeft laten worden. En omdat ik dat nu eenmaal ben en mijn wereldse verzorging daardoor gevonden heb, blijf ik ook dat wat ik zonder mijn schuld en zonder dat ik er wat aan kon doen, geworden ben.
[19] Ik weet maar al te goed dat onze hele Mozes en alle andere grote en kleine profeten niets anders zijn dan beelden uit de fantasie van vele oude priesters, en dat geen enkel woord waar is over een mogelijke godheid heidens of joods -; maar de dweepzieke mensen hebben nu eenmaal in hun nietszeggende fantasie een god uitgedacht, en ons daarmee voor de lichtgelovige volksmenigte een erfenis nagelaten, en wij dwazen cultiveren en houden deze oermenselijke onzin in stand zolang het gaat. Als dit systeem van ons eenmaal aan het wankelen raakt, delven wij het onderspit, -wat mij nu reeds maar al te duidelijk is.
[20] Daarna zal hoogstwaarschijnlijk de leer van deze zeer wonderbare mens een tijdlang voortwoekeren; maar uiteindelijk zal ook die het zelfde lot te wachten staan. Want alles wat de sterfelijke mens opricht, vergaat net als hijzelf; alleen dat wat een eeuwig onbekende God geschapen heeft, blijft ook eeuwig hetzelfde, zoals bijvoorbeeld zon, maan, sterren en deze aarde. En nu heb je dus van mijzelf gehoord dat ik persoonlijk nergens in geloof, maar de oude dingen en zaken ter wille van het arme volk overeind houd, omdat anders onder het volk de grootste ongeciviliseerde toestanden zouden uitbreken waardoor alles te gronde zou gaan, omdat nu zelfs ondanks al onze waakzaamheid al zoveel gebeurt wat de mensheid beslist niet tot eer strekt.
[21] Daaruit kun je wel zien dat ik nergens in geloof, en wel het allerminst in zo'n God die eens de mensen van deze aarde wetten gegeven zou hebben. Als er een God zou bestaan Die alles uit Zichzelf geschapen zou hebben, zou hij door de macht van Zijn wil belangrijke wetten in de natuur hebben vastgelegd, maar dat zo'n wezen ooit een mens bepaalde morele wetten gegeven zou hebben, geloof ik voor mij alleen al daarom niet omdat Hij eens in de oudheid slechts één mens voor alle mensen wetten gegeven zou hebben, terwijl volgens mij toch alle mensen gelijk zijn. Nu ik dus aan je heb laten zien hoe ik ben en wat ik denk, vraag ik je mij geen vragen meer uit onze Schrift te stellen, want ik geloof niet in de echtheid daarvan!'
«« 212 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.