De dood van de rabbi

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 225 / 229 »»
[1] (De Heer): 'Maar daarop zei Ik, toen we begonnen te eten: 'O, wat is die mens toch ontzettend blind! Wat zal hij nog hebben aan die paar honderd penningen? Want vandaag nog, en dat binnen een uur, zal hij sterven! Maar dan zal er een iets beter iemand in zijn plaats komen; die zal ons betalen voor het werk, zoals ook wij hem de offerpenningen niet zullen onthouden.'
[2] Maria zei: 'Mijn beste zoon, ben je nu weer helderziend geworden?'
[3] Ik zei: 'Dat ben Ik altijd geweest! Alleen voor Nazareth en zijn duistere omgeving ben Ik stom; want waar geen geloof is, is ook geen waar verstand en geen licht. Verraad Mij dus niet! Wanneer jullie echter over een paar uur in de stad het klagen en het betaalde wenen zullen vernemen, ga dan niet onmiddellijk nieuwsgierig naar de stad zoals de andere blinde mensen, maar blijf thuis, omdat jullie nu reeds weten wat er aan de hand zal zijn! En als het nieuws hier wordt bekend gemaakt, zeg dan: Tegen Gods wil kan geen sterveling vechten! God heeft het zo bepaald en klagen, huilen en wenen heeft geen enkele zin! Maar tot het nieuws komt, kunnen we buiten werken; en na het nieuws laten we het werk liggen en begeven we ons naar Kafarnaüm. Aan het meer zullen we werk vinden tot de sabbat!'
[4] Jozef zei: 'Dat is allemaal prima, maar wat zullen de Nazareners met hun grote mond daarvan zeggen?'
[5] Ik zei: 'Deze dwazen mogen zeggen wat ze willen; maar wij doen wat Ik jullie zojuist heb aangeraden, en het zal dan ook goed zijn!'
[6] Na deze woorden zei niemand meer iets en na het ochtendmaal begonnen we meteen aan een kleine opdracht, namelijk het vervaardigen van een graankist voor iemand uit de buurt.
[7] Na drie uur kwam er al een zwarte bode uit de stad om ons het bericht te brengen: 'De rabbi-overste is een uur geleden in de synagoge door een slag van Jehova geraakt en was onmiddellijk helemaal dood. Alle pogingen hem weer tot leven te brengen, mochten niet baten. De rabbi-overste is derhalve werkelijk dood. Daarom mogen wij van nu af aan drie dagen lang niet meer in het openbaar werken!'
[8] Ik zei: 'Slechts twee dagen, want de derde is het toch immers sabbat!'
[9] Toen corrigeerde ook de bode zichzelf: 'Ja, ja, dus maar twee dagen!' Daarna ging hij verder.
[10] Spoedig daarop begaven wij ons op weg naar Kafarnaüm en vonden daar, in de jullie reeds bekende herberg aan het meer, nog diezelfde dag een goed karwei, waar we tot de sabbat aan werkten, en waarmee we honderd muntstukken verdienden. Gedurende de sabbat bleven we nog in Kafarnaüm aan het meer en we voelden ons daarbij heel goed en vrolijk. Op zondag keerden we pas weer terug en vernamen we van onze mensen thuis hoe alles zich had toegedragen. Velen hadden naar Jozef gevraagd en zich erover verwonderd, dat de anders toch zo vrome man niet aanwezig was geweest bij de begrafenis van de overste.
[11] Ik vroeg hun of ze diegenen dan ook gezegd hadden wat Ik hun had aangeraden en wat die anderen daarop geantwoord hadden.
[12] Daarop zei een dienstmaagd: 'Toen we hen zo troostten gaven ze ons gelijk en gingen verder.
[13] Ik zei: 'Zo was het goed, - de waarheid mist nooit haar goede doel! En wij hebben aan het meer zoveel verdiend als de overste ons schuldig was voor het hem geleverde werk, en dus is ook dat nu vereffend! We kunnen nu rustig de graankist voor de buurman afmaken.'
[14] Meteen gingen we aan het werk, wat Jozef graag had, omdat hij gewild had dat de kist al klaar was geweest, omdat de buurman hem ook erg nodig had. Er was echter iets merkwaardigs met die kist. Telkens als we eraan begonnen te werken, gebeurde er iets waardoor we ofwel opgehouden werden met het werk of dagenlang onderbroken werden. Jozef dacht daarom dat dat door een boze geest veroorzaakt werd, en vond dat we ons door hem nu niet langer moesten laten storen en net zo lang moesten doorwerken tot de kist eindelijk helemaal klaar was. We deden dan ook wat we konden, zodat er 's middags nog maar enkele latten aangebracht moesten worden. En zie, het huis van iemand die een klein eindje verderop woonde, raakte in brand! Vanwege het dreigende gevaar moesten we ons werk snel in de steek laten en onmiddellijk naar de brand gaan om te blussen.
[15] Toen zei Jozef nogmaals: 'Had ik geen gelijk dat er met deze graankist kennelijk een boze geest in het spel is? Voordat we nog met die paar latten klaar waren, moet er een huis beginnen te branden, zodat we vandaag in geen geval die kist af kunnen maken! Mijn liefste Jezus, zeg eens wat jij ervan vindt!'
[16] Zeker niet wat jij ervan vindt, ofschoon er wel iets van waar is watje denkt! Onze buurman, voor wie de kist is, heeft een boze knecht, die liever die oude kist heeft waar hij naar believen graan uit kan halen om het dan 's nachts heimelijk aan voorbijkomende graanhandelaren te verkopen en het geld zelf te houden. Ofschoon we meestal door andere voorvallen van het werk zijn afgehouden, was ook die boze knecht meermaals de oorzaak dat we het werk aan de kist moesten staken. Ook nu is hij de schuld van deze brand, ofschoon hij nu zelf het hardst bezig is om de brand te blussen.
[17] Vannacht wil hij nog graag een paar mud graan van zijn heer ontvreemden, omdat het graan morgen al in de nieuwe kist gedaan zal worden, die heel goed kan worden afgesloten. Hij had echter in de gaten dat wij nog een paar uur vóór de avond klaar zouden zijn met de kist en zijn heer er dan ook onmiddellijk gebruik van zou maken. Dus ging hij naar het huis van deze buurman, die met al zijn mensen op het veld aan het werk was en stak het in brand, om te voorkomen dat wij de kist vandaag nog klaar zouden krijgen.
[18] En kijk, jozef, dat is dus ook wis en waarachtig een boze geest, die zich bij de buurman ophield, en ons vaak heeft gehinderd bij het werken aan de kist; maar een heleboel andere dingen die er tussen kwamen, waren van natuurlijke aard en toegelaten door God.
[19] Maar de dood van de rabbi-overste lag geheel in de wil van de Heer besloten; want het bedrog dat deze rabbi heimelijk pleegde tegenover armen, weduwen en wezen was ten hemel schreiend. Nu weet je hoe het zit; maar houd alles voor je en erger je dus niet!'
[20] jozef zei: 'Maar die boze knecht moeten we toch onmiddellijk overleveren aan de rechtbank?!'
[21] Ik zei: 'Dat zal niet gaan omdat je niemand hebt die hem op heterdaad heeft betrapt; Mijn getuigenis alleen zou voor de rechters zo goed als geen waarde hebben en de knecht zou ons dan wegens openlijke lastering voor het gerecht kunnen dagen. Laten we dat daarom niet doen! Maar God, die alles ziet en weet, zal de boze knecht toch wel spoedig het loon doen toekomen dat hij heeft verdiend!"
«« 225 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.