De brand in het huis van de buren

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 226 / 229 »»
[1] (De Heer): 'Terwijl er ijverig en flink geblust werd, zei jozef nog heimelijk tegen Mij: 'Heb je over dit alles verwoestende element niet ook dezelfde macht als over winden en water?'
[2] Ik zei: 'Ik weet wel wat je nu wilt; maar daar is het hier nog niet de juiste tijd voor! Laat de boze knecht zich nu maar flink uitsloven tot hem uit angst gewoonweg horen en zien vergaan! Zo dadelijk zal hij flink letsel oplopen door een val en weggedragen worden onder hevige pijn. Pas dan zal Ik door Mijn wil een definitief einde maken aan de brand. Maar waar Ik nu al voor zorg is, dat de vlammen het huis geen noemenswaardige schade kunnen toebrengen. -Maar let op wat er nu gaat gebeuren!'
[3] Er kwamen nu een heleboel mensen uit de stad, meer uit nieuwsgierigheid en om de sensatie, dan dat ze mee wilden helpen met het blussen van de brand. De ijverige knecht begon van de nieuwkomers te eisen dat ze zouden helpen met het blussen en hen die geen gevolg gaven aan zijn woorden op grove wijze uit te schelden. Dezen maakten zich daar erg kwaad over, grepen de knecht vast en duwden hem met veel geweld op een hoop brandende balken van het dak.
[4] Daardoor brak de knecht zijn arm en kreeg een paar brandwonden in zijn gezicht, zodat hij daar weggedragen moest worden. Ik zei tegen Jozef 'Kijk, die heeft zijn loon te pakken, dat hem uiteindelijk nog tot een beter mens zal maken; Ik wil nu echter dat de brand ophoudt!'
[5] Toen Ik dat, terwijl alleen Jozef het hoorde, had uitgesproken, doofde het vuur zo snel dat er aan of in het huis geen gloeiende vonk meer te vinden was. Ook was er aan het huis geen andere schade te zien dan die aan het dak, dat natuurlijk voor meer dan de helft verbrand was. Maar omdat er zich onder het dak niets bevond wat door de vlammen verwoest had kunnen worden, was de schade niet bepaald groot te noemen, en wij kregen weer een werk aangeboden dat we echter voor de buurman, die niets aan het ongeluk kon doen, helemaal voor niets uitvoerden en waarvoor we hem ook het nodige materiaal schonken.
[6] Onder het volk ontstond echter grote verbazing over het feit dat het vuur opeens helemaal uit was gegaan en men nergens ook maar een vonkje kon ontdekken, dat er ook nergens meer rook opsteeg en daarbij ook nog de verkoolde balken helemaal koud aanvoelden. Velen zeiden dat dat onmiskenbaar een wonder was. Anderen waren weer van mening dat dit kwam doordat men op het laatst met vuil water geblust had. En weer anderen zeiden dat God de bede van een rechtschapene verhoord had en dat kon niemand anders zijn dan de knecht die door de heilloze woede van een paar beledigde nietsnutten in de vlammen geduwd was.
[7] Maar de buurman, voor wie wij de kist bouwden, zei tegen Jozef: 'Dat die hevige brand zo plotseling doofde, komt door jullie, en in het bijzonder door jouw jongste zoon! Want sinds zijn jeugd heb ik vaak wonderbaarlijke dingen aan hem opgemerkt, vooral als hij helemaal alleen was; dan speelde hij met de elementen en krachten van de natuur. Maar voor het oog van de mensen liet hij al sinds meer dan acht jaar niets meer merken van zijn innerlijke kracht en deed en werkte als andere mensen.
[8] Maar ik heb een keer gezien hoe hij helemaal alleen een grote eikenboom velde. Iemand als wij zou voor het vellen van zo'n boom, die ruim vijf tot zeshonderd jaar oud was, wel een paar dagen nodig hebben gehad; maar hij had nauwelijks de bijl aan de wortel gezet of de boom viel alom. Daarna werd hij even snel van zijn dikke takken ontdaan; de takken trokken zichzelf naar de zijkant en lagen dadelijk in de grootst mogelijke orde, gekloofd bij elkaar. Toen werd de stam rechthoekig gehakt; en ook dat hakken gebeurde even snel als daarvoor het andere werk en tenslotte ook nog het klein hakken en bij elkaar leggen van de stukken hout die van de boom afkwamen. Kortom, het hele werk duurde amper een half uur. Toen hij met het werk gereed was, nam hij de bijl, ging naar huis en gaf jou te kennen dat de eikenboom helemaal klaar was om in de bouw te gebruiken; jij alleen moest hem bezichtigen en mocht de andere broers daar voorlopig niets van vertellen.
[9] Kijk, dat en nog meer heb ik zo af en toe bij hem gemerkt en daarom ben ik er nu ook vast van overtuigd dat hij die brand zo snel heeft geblust! Wel, broeder, wat zeg jij ervan?'
[10] Jozef zei: 'ja, ja, je hebt helemaal gelijk en het zal ook wel zo zijn; maar wat jij nu gelooft en weet moetje vóór je houden anders krijgen we zo dadelijk allerlei moeilijkheden met de mensen van de synagoge, wat ik heel vervelend zou vinden! Ik herinner me die geschiedenis met de eikenboom nog heel goed - en nog meer dingen, vooral van de laatste dagen; maar we moeten erover zwijgen omdat we zijn toekomstige plannen en bedoelingen anders meer schade dan nut toebrengen. - Begrijp dat goed, beste vriend, en handel ernaar, daar zul je goed aan doen!'
[11] We gingen van de plaats van de brand weer naar huis en gingen dadelijk slapen, omdat wij deze dagen veel gewerkt hadden.
[12] De volgende dag, een maandag, maakten wij die kist snel af vóór zonsopgang en gingen na de ochtendmaaltijd meteen naar de buurman wiens huis door de brand was beschadigd. Hij verzocht ons zijn beschadigde huis weer te herstellen.
[13] Toen zei Ik tegen hem: 'Wanneer jij zou kunnen zwijgen en slechts een uur lang al je bedienden, ook je vrouwen kinderen, van je huis zou kunnen weghouden, zou je Gods grote heerlijkheid kunnen zien! je huis zal dan spoedig in orde zijn!'
[14] De buurman zei: 'Ik zal zwijgen als het graf en ook mijn mensen zal ik nu naar het veld sturen waar ze allemaal moeten werken, dan kunnen jullie doen watje goed dunkt!'
[15] Ik zei: 'Goed, doe dat, dan zal Ik het Mijne doen!'
[16] De buurman zorgde er onmiddellijk voor dat zijn mensen weg gingen. Wij waren alleen en zonder getuigen.
[17] Toen we daar zo stonden en de buurman Mij vroeg wat Ik nu zou gaan doen zei Ik: 'Jouw huis zal nu op een voor jou wonderbaarlijke wijze hersteld worden! Uit vroegere jaren is je nog bekend, dat het Mij gegeven is om door Mijn wil menig wonderbaarlijk werk te verrichten, maar Ik heb dat in de tijd na Mijn twaalfde levensjaar niet meer gedaan, vanwege de grote slechtheid van de mensen en hun totale ongeloof. Maar jij behoort nog tot het kleine aantal rechtschapenen en gelooft wat Ik je zeg en daarom zul je nu weer eens ervaren waartoe Gods kracht en heerlijkheid in de mens in staat is. Kijk naar je zeer beschadigd huis! Ik, Jozef en Mijn broers zullen geen bijl in de hand nemen en toch zal je huis goed en degelijk gerepareerd worden!'
[18] De buurman zei: 'Heel goed, mijnjonge vriend, ik geloof vast dat jou dat allemaal mogelijk is; maar zoals je ziet heb ik nog geen bouwmateriaal! Waar zullen we dat nu vandaan halen en waarvandaan het geld en eventueel nog andere middelen om dat materiaal te kopen en dan geschikt te maken?'
[19] Ik zei: 'Ik heb er gisteren al over gesproken dat wij je voor niets zullen helpen, ook met het materiaal, en daarom hoef je je nu nergens meer zorgen over te maken! Kijk alleen nog eens naar je huis, hoe het daar staat met het halfverbrande dak, wat een meelijwekkend gezicht! Maar Ik wil dat het er nu ogenblikkelijk goed gerepareerd bij staat! En zie, waar is nu nog de geringste schade aan je huis te ontdekken?'
[20] De buurman was buitengewoon verbaasd en zei: 'Ja, mijn jonge vriend, dat is waarlijk Gods macht en heerlijkheid! Daarom eer aan God in den hoge, dat Hij de mens zulke kracht en heerlijkheid heeft gegeven!"
«« 226 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.