Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 167 / 220 »»
[1] Nu kwam ook Simon Juda echter naar Mij toe en hij zei: 'Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U bij de eerste oproep die U tot ons richtte zonder enige terughoudendheid gevolgd, en hebben daarvoor nog nooit enige aardse schadeloosstelling van U verlangd; maar nu er hier veel over het hemelrijk en over het eeuwige leven gesproken wordt, wil ons dan ook een verzekering geven van wat wij in het andere leven te verwachten zullen hebben!'
[2] Ik zei: 'Werkelijk, er is niemand die zijn huis of zijn ouders of broeders, zusters, vrouw of kinderen verlaat omwille van het rijk Gods, die het niet reeds in deze tijd veelvoudig terug ontvangt, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven oogst! Als Ik jullie dat zeg als Degene die alles heeft en ook alles kan en zal geven wat Hij beloofd heeft, dan kunnen jullie Hem ook geloven! Want jullie hebben nu al bijna een paar jaar achtereen gezien, beleefd en meegemaakt dat Ik nog nooit een woord gezegd heb dat zonder resultaat en onvervuld gebleven is.
[3] Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: deze aarde, zoals ze nu is, en ook deze hele zichtbare en eveneens materiƫle hemel zullen vergaan en er zullen nieuwe scheppingen in plaats van de oude komen, maar Mijn woorden zullen eeuwig blijven en bijgevolg ook de volste vervulling van alle door Mij openlijk uitgesproken beloften!
[4] Wie in Mij gelooft en Mijn wil doet, zal ook het eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele gelegenheden gezegd en ook duidelijk getoond heb, en daarom is het nu een beetje vreemd dat jullie Mij nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen ontvangen, vanwege het feit dat jullie alles verlaten hebben en Mij gevolgd zijn.'
[5] Simon Juda zei: 'Heer, U hebt toch wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet zozeer ter wille van ons stelde, maar veeleer ter wille van de mensen die hier zijn, die de wereld nog erg liefhebben en nu door mijn vraag dan ook horen dat wij diegenen zijn die omwille van het rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd zijn.'
[6] Ik zei: 'Als Ik die bedoeling van jou niet had opgemerkt, zou Ik niet gesproken hebben zoals Ik gedaan heb. Maar wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer tegen jullie gezegd, die Mijn beloften allang kennen, maar veeleer tegen alle mensen. En wanneer jullie in de toekomst Mijn evangelie zullen verkondigen, dan moet ook in grote lijnen alles vermeld worden wat hier gebeurd is.'
[7] Daar waren de leerlingen tevreden mee, en wij stonden op om onze reis voort te zetten.
[8] De tollenaar en ook de andere aanwezigen begonnen Mij echter te vragen of Ik niet tenminste deze nacht hier zou willen blijven, aangezien de dag al bijna ten einde liep.
[9] Maar Ik zei: 'Wat jullie hier door Mijn aanwezigheid goed gesmaakt heeft, zal de mensen in jullie naburige dorp ook smaken. In de geest zal Ik echter ook bij jullie blijven, wanneer jullie in levend geloof en in de juiste liefde aan Mij zullen denken.'
[10] Dat beloofden ze Mij van ganser harte en daarop zegende Ik hen en trok toen verder; toen ze Mij een geleide wilden geven tot aan het dichtstbijzijnde dorp, dat nog zeker een uur gaans van hier verwijderd was, wees Ik dat van de hand. Zij bleven dan ook allemaal hier en spraken de hele nacht met elkaar over alles wat hier voorgevallen was.
[11] Nu zou iemand echter -nota bene - kunnen vragen hoe het nu kon dat de bewoners van dit dorp, die tenslotte toch ook bedevaarten maakten naar Jeruzalem, nog vrijwel niets over Mij gehoord hadden, terwijl Mijn roep al in bijna het hele joodse land geklonken had en Jeruzalem vol was van Mijn leer en Mijn daden.
[12] Dat is wat deze plaatsen betreft heel gemakkelijk te verklaren. Want alle bewoners van deze plaatsjes kwamen maar zelden naar Jeruzalem, omdat de meesten erg arm waren; de weinige rijken bleven echter ook liever thuis dan een reis naar het dure Jeruzalem te ondernemen. Want ten eerste schrokken ze terug voor de onnodige uitgaven, en ten tweede vreesden ze dat ze tijdens hun afwezigheid door de vele armen bedrogen, bestolen of zelfs beroofd zouden worden.
[13] En zo was er gedurende enkele jaren dan ook niemand van de bewoners van deze plaatsen in de buurt van Jeruzalem gekomen, en aangezien deze weg ook niet door andere reizigers bereisd werd omdat hij zo onveilig was, kon Mijn roep in deze streken nog niet verbreid zijn; want deze streken lagen toch wel tamelijk ver van Jeruzalem en werden bovendien meer door Grieken en Arabieren dan door J oden bewoond. En juist het feit dat ze Mij en Mijn leer totaal niet kenden, deed Mij besluiten naar hen toe te gaan en Mij aan hen te openbaren. Want Ik ben immers hoofdzakelijk in de wereld gekomen om het verlorene te zoeken en om op te richten wat in het stof neergebogen lag.
[14] Wat Ik hier getrouwen waarachtig heb gezegd moge iedereen tot een duidelijk antwoord dienen, die zou willen vragen hoe het kon dat er in het joodse land in Mijn tijd en zelfs later nog plaatsen konden zijn, waar men weinig of helemaal niets van Mij wist, terwijl aan de andere kant Mijn leer tijdens Mijn aardse leven zelfs tot in Europa, Perziƫ en zelfs tot in India en Egypte al tamelijk bekend was geworden.
[15] Deze woorden zijn bedoeld voor de lezers van dit evangelie, dat Ik nu opnieuw gegeven heb. Heil degene die ze in zijn hart opneemt, Mij de eer geeft, en ernaar handelt!
[16] En nu weer terug naar onze reis!
«« 167 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.