De verlossing van de materie

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 183 / 220 »»
[1] (De Heer:) 'Weliswaar is geen enkele mensenziel met al haar gevoelens van sterfelijkheid als volkomen dood te beschouwen, maar toch is het een echte dood van de ziel, als ze in de voortdurend toenemende angst leeft het haar zo aangenaam geworden leven spoedig te verliezen of het heel smartelijk eeuwig in een duistere kerker te moeten doorbrengen zonder enige hoop daar ooit uit verlost te worden.
[2] Maar weten jullie wat het is, wat een dergelijk gevoel oproept in de zielen van meestal materiƫle, zelfzuchtige en trotse heidenen, en waarom ze dan ook alle mogelijke genoegens en verstrooiing najagen, enkel om dit gevoel van sterfelijkheid, dat hun boven alles tegenstaat, zoveel mogelijk kwijt te raken?
[3] Kijk, de liefde voor de wereld en de materie brengt dat teweeg! Zolang een ziel aan de bezittingen en rijkdommen van deze wereld hangt en die van rechtswege als haar volledig eigendom beschouwt en daarom ook ieder mens straft, die zich er in geval van nood vanwege zijn armoede aan zou kunnen vergrijpen of er zich al eens aan vergrepen heeft, zolang zal zij dit gevoel noch in deze noch in de andere wereld ooit helemaal kwijtraken; want alle materie is gericht en dus dood ten opzichte van de vrije geest. Maar als een ziel aan de dode materie gehecht is, kan ze ook geen ander gevoel hebben dan alleen dat van de dood.
[4] Als een ziel zich echter door het ware en levende geloof in de Ene God en door de liefde tot Hem en de naaste van de materie afkeert, dan zal ze een dergelijk gevoel, zoals dat nu bij jullie het geval is, ook weldra volledig kwijtraken, en dat is dan ook voor ieder mens een zeker en onmiskenbaar teken dat het gericht en de dood van de ziel geweken zijn.
[5] Maar dat is echt geen gemakkelijk werk voor een ziel, als die eenmaal vervuld is van liefde voor de wereld, en er zijn veel rijken en machtigen op de wereld voor wie het moeilijker is om afstand te doen van de materie en haar ingebeelde waarde, dan het voor een kameel is om door het oog van een naald te gaan. Maar toch is ook dat met hulp van God mogelijk, zoals dat nu bij jullie Grieken het geval is en nog steeds meer het geval zal zijn, als jullie uit vrije wil in daden zullen omzetten wat Ik jullie nu aangeraden heb!
[6] Als jullie alleen maar geloven, maar het geloof niet in daden omzetten, dan is het geloof zelf nog dood en kan het de ziel geen echt leven geven; maar door de daad wordt het geloof levend en derhalve ook de ziel door haar levende geloof Daarom. zeg Ik jullie nog eens: geloof dus niet enkel wat jullie van Mij horen, maar handel er gewillig en ijverig naar, dan zullen jullie in jezelf het ware, eeuwige leven ontvangen!
[7] Ik zie nu wel dat jullie Mij allemaal als Heer en Meester erkennen, maar dat zou in jullie zielen nog niet het gevoel van volledige onsterfelijkheid opwekken; maar wat het gevoel van onsterfelijkheid in jullie zielen opwekt, is het feit dat jullie in volle ernst in je hart besloten hebben om altijd te doen wat Ik jullie aangeraden heb.
[8] Blijf nu, in overeenstemming met dit besluit, voortaan ook in Mijn naam handelen, dan zal het eeuwige leven uit Mij in jullie blijven, en jullie zullen in eeuwigheid geen dood meer zien of smaken!
[9] Wat heeft een mens eraan, als hij alle schatten van de aarde zou bezitten en zich daarmee alle denkbare soorten van vermaak zou kunnen verschaf fen, maar daardoor schade aan zijn ziel zou lijden? Zullen al deze schatten hem wel uit de harde ketenen van de dood kunnen verlossen?
[10] Werkelijk! De dood kan aan de dood geen leven geven; dat kan alleen de levende daad volgens Mijn leer, omdat Ik Zelf voortdurend liefde, daad en leven ben! Want alles wat er in de oneindigheid is, is immers een werk van Mijn liefde en Mijn leven. -Geloven jullie dat?'
[11] Allen zeiden: 'Ja, grootste Heer en Meester uit Uzelf van eeuwigheid, wij geloven nu alles, en wij zullen ons geloof ook door werken volgens Uw zeer zuivere en ware leer tot leven brengen, zo waarlijk U ons altijd moge helpen, als wij ooit zwak zouden worden!
[12] Maar nu nog een kleine vraag: heeft de oude priester op Patmos deze leer, die U uitvoerig tot ons hebt gericht, ook net zo in zijn geheel en volledig in de geest gehoord, als wij die hier gehoord hebben?'
[13] Ik zei: 'Zeer zeker, zoals Ik jullie al gezegd heb! Wat Ik hier tegen jullie heb gezegd en nog verder zal zeggen, leg Ik hem in zijn hart, en hij zal het daar uithalen en het voor zichzelf en voor jullie en voor vele anderen opschrijven. En als jullie op Patmos komen, zullen jullie je daar zelf van overtuigen.
[14] En nu geef Ik ieder van jullie de vrijheid om Mij het een of ander te vragen. Wie tot zijn heil nog iets van Mij wil weten, kom dat vragen; want wie zoekt, die vindt!'
[15] Toen allen dat van Mij gehoord hadden, werden ze heel vrolijk en opgewekt; want ze hadden nog heel veel, waarover ze van plan waren Mij vragen te stellen. Maar toen ze het Mij wilden vragen, wist eigenlijk niemand van hen wat hij Mij eigenlijk vooral moest vragen; en daarom wisten ze dan ook niet goed wie van hen het eerst een vraag aan Mij moest stellen
[16] Maar Ik hielp hen gauw uit deze verlegenheid door te zeggen: 'Welnu, Kado, vraag jij maar, als niemand anders durft te vragen!'
«« 183 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.