Het overleg van de soldaten van Herodes

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 206 / 214 »»
[1] Na deze woorden van de overste vermanden de tien zich en beloofden onder een plechtige eed dat ze zijn advies zeer nauwgezet zouden opvolgen, hoewel ze zich niet bewust waren van zonden, zoals de honderd dertig die hadden begaan; ze hadden Herodes namelijk niet op dat terrein hoeven te dienen, aangezien ze steeds alleen maar als burcht en paleiswachten gebruikt waren, wat de overste, de commandant en ook hun andere superieuren wel zouden weten.
[2] De overste zei: 'Dat weten wij wel; maar ieder mens die eenmaal iemand als Herodes dient, is net als ik een grote zondaar. Als hij de genade van de Allerhoogste, Alwetende en Almachtige deelachtig wil worden, moet hij zich volkomen reinigen van zijn vele zonden, ten eerste door ze als zonden tegen de goddelijke wil te erkennen, ten tweede door ze werkelijk te verafschuwen en te betreuren en ten derde door ze nooit weer te begaan en de ernstige wil en het voornemen op te vatten het aan de mensen bedreven onrecht zoveel mogelijk weer goed te maken.
[3] Ikzelf zal dat zeker doen, en ik wens en raad ieder van ons aan het goed ter harte te nemen en te doen; want de grote Heer en Meester heeft ons hier een meer dan grote genade en erbarming bewezen, ten eerste alleen al door het feit dat Hij ons niet net als de anderen in de razende golven van het meer heeft laten verdrinken en ten tweede doordat Hij ons hier niet door de strenge Romeinen gevangen heeft laten nemen en voor een rechtbank op leven en dood heeft laten brengen, maar ons buitengewone vriendelijkheid heeft betoond en ons die ook in de toekomst niet zal onthouden, als wij alles doen wat ik jullie nu volgens mijn mening heb aangeraden.'
[4] Na deze tweede goede toespraak van de overste hieven allen hun handen op en zwoeren dat ze zijn woorden goed ter harte zouden nemen en ernaar zouden handelen. En daarmee was de overste tevreden.
[5] Daarop maakte de commandant echter toch nog de volgende opmerking: 'Vriend, in het verloop van je goede en waarheidsgetrouwe toespraak tot de tien soldaten heb je ook de opmerking gemaakt dat iedereen die Herodes dient, als zodanig al een zondaar is! En dat is ook volkomen waar; want hij wil enkel en alleen maar aldoor wat in de ogen van God en de mensen onrechtvaardig is. Wie hem dus door zijn trouwe dienst, die hij met een eed bekrachtigd heeft, helpt om zijn onrechtvaardigheid bij de arme mensen ten uitvoer te brengen zondigt iedere keer als hij de wil van die gewetenloze wellusteling ten uitvoer brengt.Als wij nog langer in dienst van Herodes blijven, zal het heel moeilijk zijn om niet te zondigen.
[6] Mijn mening is daarom als volgt: Als wij Herodes eenmaal op de besproken wijze murw hebben gemaakt en gezorgd hebben dat hij forse vergoedingen betaalt, laten wij ons ook schadeloos stellen en treden dan uit zijn dienst; want zoals gezegd zou hem nog verder dienen hetzelfde betekenen als nog verder willen zondigen. - Heb ik gelijk of niet?'
[7] De overste zei: 'Daar heb je volkomen gelijk in, en als we dat bij hem bereikt hebben, zullen we het ook onmiddellijk ten uitvoer brengen! Maar daarover zullen we morgen van de Heer zeker nog wel nadere aanwijzingen krijgen; en nu ben ik van mening, nu het al middernacht is en wij heel moe zijn geworden, dat we nu in naam van de Heer en Meester, die ons zoveel genade heeft bewezen, ons lichaam de nodige rust moeten gaan gunnen!'
[8] Daar waren allen het mee eens en in het bijzonder de soldaten, die tijdens de storm hun krachten behoorlijk hadden uitgeput.
[9] Daarop zei de commandant nog tegen de overste, en zodoende ook tegen alle aanwezigen: 'Luister, voordat we ons aan een volledige lichamelijke rust overgeven - hier en overal waar we ons ook bevinden is het gewoonte dat wij in ons hart onze oprechte dank uitspreken aan Hem, die wij als de Heer en Meester hebben herkend, voor de meer dan grote genade en ontferming die Hij ons hier in plaats van een terechte straf in rijkelijke mate heeft geschonken. Laten we dus zeggen: O Heer en Meester, die vervuld bent van de volheid der goddelijke liefde, wijsheid, kracht en macht! Wij danken U voor Uw grote goedgunstigheid en genade, die U ons grote zondaars hier in plaats van de verdiende straf hebt geschonken, en wij vragen U voor de hele verdere toekomst of U ons met Uw genade, liefde en erbarmen niet wilt verlaten; want van nu af aan willen ook wij helemaal aan U toebehoren! 0, beste, grote Heer en Meester, aan wie alle geesten, krachten en elementen gehoorzamen, neem ook ons op als onderdanen van het rijk dat U nu voor eeuwig op deze aarde onder de blinde mensen vestigt, en laat in het vervolg ook geen al te grote verzoekingen over ons komen, maar sterk ons met Uw genade en erbarmen! U alleen zij al onze liefde, eer en alle lof! Dat alles wat bestaat, leeft en ademt U prijze! Uw naam zij geheiligd in ons!'
[10] Toen de commandant dit dankgebed had uitgesproken, prees de overste hem daar heel erg om en ook alle anderen, en toen gaven ze zich over aan de nachtrust. Wij in het herenhuis deden hetzelfde en sliepen goed tot het volop ochtend was.
«« 206 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.