Swedenborg over de Verzoeking.

Hemelse Leer
Hoofdstuk 14.
Over de Verzoeking.

Over de Verzoeking.

187. Alleen zij die worden wederverwekt ondergaan geestelijke Verzoekingen, want geestelijke verzoekingen zijn smarten van het gemoed bij hen die in goede en ware dingen zijn; dit wordt over hen gebracht door de boze geesten. Als dezen de boze dingen die bij de mens zijn opwekken, ontstaat angst die tot de verzoeking behoort. De mens weet niet vanwaar die komt, omdat hij de oorsprong niet weet.

188. Er zijn immers bij ieder mens boze geesten en goede geesten; de boze geesten zijn in de boze dingen en de goede geesten in de goede dingen. Wanneer de boze geesten nabij komen leiden zij diens boze dingen uit, en de goede geesten anderzijds zijn goede dingen, vandaar botsing en strijd, waarvandaan de mens een innerlijke angst gewaarwordt, die de verzoeking is. Daaruit blijkt dat de verzoekingen worden binnengeleid uit de hel, en niet vanuit de hemel, hetgeen ook uit het geloof van de kerk is, namelijk dat de Heer niemand verzoekt.

189. Er zijn eveneens innerlijke angsten bij hen die niet in de goede en ware dingen zijn, maar het zijn natuurlijke angsten, niet echter geestelijke. Zij worden daaraan herkend dat de natuurlijke angsten tot voorwerp hebben de wereldlijke dingen, maar de geestelijke angsten de hemelse dingen.

190. In de verzoekingen gaat het om de heerschappij van het goede over het boze, of van het boze over het goede; het boze dat heersen wil, is in de natuurlijke of uitwendige mens, en het goede in de geestelijke of inwendige. Als het boze overwint, dan heerst de natuurlijke mens, als het goede overwint, dan heerst de geestelijke mens.

191. Die gevechten geschieden door de ware dingen van het geloof die vanuit het Woord zijn, vanuit die zal de mens strijden tegen de boze en de valse dingen, en als hij vanuit andere dan vanuit die strijdt, dan overwint hij niet omdat in de andere niet de Heer is. Omdat de strijd geschiedt door de ware dingen van het geloof, wordt daarom de mens niet eerder in die strijd toegelaten, dan wanneer hij in de erkentenissen van het ware en het goede is, en vandaar enig geestelijk leven heeft aangenomen. Daarom ontstaan die gevechten niet eerder bij de mens dan wanneer hij op volwassen leeftijd is gekomen.

192. Als de mens bezwijkt, dan wordt zijn staat na de verzoeking erger dan zijn staat tevoren, aangezien het boze dan voor zich de macht heeft verkregen over het goede en het valse over het ware.

193. Aangezien heden ten dage het geloof zeldzaam is omdat er geen naastenliefde is, de kerk immers is aan haar einde, daarom worden weinigen heden in enige geestelijke verzoekingen toegelaten. Vandaar is het, dat nauwelijks wordt geweten wat zij zijn en waartoe zij bevorderlijk zijn.

194. De verzoekingen leiden daartoe heerschappij voor het goede te verkrijgen over het boze, en voor het ware over het valse. Voorts om de ware dingen te bevestigen en om die te verbinden met de goede dingen, en tevens om de boze dingen en vandaar de valse dingen uiteen te slaan. Zij leiden ook daartoe de inwendige geestelijke mens te openen, en aan hem de natuurlijke te onderwerpen; voorts eveneens om de eigenliefde en de wereldliefde te breken, en om de begerigheden die daar uit zijn te beteugelen. Zijn die dingen geschied, dan ontvangt de mens verlichting en doorvatting wat het ware en het goede is, en wat het valse en het boze. Vandaar ontvangt de mens inzicht en wijsheid, die daarna dagelijks groeien.

195. De Heer alleen strijdt voor de mens in de verzoekingen. Indien de mens niet gelooft dat de Heer alleen strijdt voor hem en overwint voor hem, dan ondergaat hij slechts uitwendige verzoeking, welke voor hem niet bevorderlijk is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *