De Heer ziet het hart aan. In Sichar en omgeving.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 32 / 242 »»
[1] Het was al avond geworden en allen, die uit Judéa met Mij meegekomen waren en de hele middag geslapen hadden omdat ze erg moe waren, werden de een na de ander wakker en verbaasden zich erover, dat het zo vlug avond was geworden! En ze vroegen Mij, of ze onderdak zouden zoeken, of dat Ik nu in de koelere nachtelijke uren verder zou trekken.
[2] Ik zei echter: 'ook al slapen de mensen, dan waakt toch de Heer, en de Heer zorgt voor alles, en degenen, die bij Hem zijn, behoeven er alleen maar voor te zorgen dat ze bij Hem blijven. Maakt u daarom gereed, zodat we deze Samaritaanse stad in kunnen gaan! Daar zullen we allemaal goed onderdak vinden. Deze vrouw hier, die Mij vanmiddag geen water wilde geven, heeft een ruim huis en zij zal ons, naar Ik meen, twee dagen onderdak niet weigeren.'
[3] Daarop valt de vrouw snikkend van liefde en vreugde voor Mij op de knieën en zegt: 'O Heer, mijn Heiland, waaraan heb ik, arme zondares, deze genade verdiend?'
[4] Ik antwoord: 'Je nam Mij in je hart op en dat hart is veel heerlijker dan je huis, dus zal je Mij ook wel in je huis op willen nemen, dat, net als deze bron, door Jacob voor zijn zoon Jozef gebouwd is. Maar we zijn met veel mensen. Je zult daarom voor twee dagen veel te doen en te zorgen krijgen; maar je zult er veel voordeel aan hebben!'
[5] De vrouw zegt: 'Heer ook al waren jullie met tienmaal zoveel mensen, dan zouden toch, zover mijn middelen dat toestaan, allen bij mij zeer goed onder dak zijn! Want mijn huis is hier en daar wel zeer bouwvallig, maar het heeft veel schone vertrekken en is zo veel mogelijk ook aardig ingericht en wordt slechts door mij, mijn dokter en enige hulpen bewoond. Ik zeg U, o Heer, het huis is het Uwe, U alleen bent er de rechtmatige bezitter van, want U heeft het oudste recht daarop. Kom daarom, o Heer, en trek in Uw huis! Want van nu af aan is het geheel het Uwe en het zal van U ook steeds blijven met alles wat er in is!'
[6] Ik zeg: 'O vrouw, groot is je geloof en liefelijk je hart; daarom zal je ook Mijn leerlinge zijn en blijven. En waar dit evangelie ook verkondigd zal worden, daar zul jij in der eeuwigheid genoemd worden!'
[7] De Samaritanen waren hierdoor een beetje verbaasd en geërgerd en er kwamen er verscheidene naar Mij toe en zeiden: 'Heer, wij hebben ook huizen en het zou beter uitgekomen zijn, als U bij ons ingetrokken was! Want het huis van deze vrouw staat bij ons in een kwade reuk en het is meer een ruïne, dan een huis!'
[8] Ik zeg: 'Jullie zijn nu al drie uur bij Mij, je weet wie Ik ben en het is inmiddels avond geworden; maar, hoewel Ik toegezegd heb om twee dagen in jullie stad te blijven omdat je daarom vroeg, heeft niemand Mij en Mijn leerlingen onderdak aangeboden!
[9] Ik zag echter in het hart van deze vrouw, dat dit zeer verlangde dat Ik in haar huis zou trekken! Ik wenste dus niet om bij haar in te trekken, maar haar hart verlangde dat. Omdat het zich voor jullie niet luid dorst te uiten, kwam Ik dit hart tegemoet en wenste datgene, wat het Mij zo volliefde en levend verlangen bereidwillig wilde geven.
[10] Dat is dan ook de gegronde reden voor Mij om twee volle dagen in het huis van deze vrouw te blijven. Het ga hem goed, die zich daarover aan Mij niet ergert!
[11] Ik zeg u echter: Zoals iemand zaait, zo zal hij ook oogsten; wie zuinig zaait, die zal ook zuinigjes oogsten, wie echter rijkelijk zaait, die zal ook rijkelijk oogsten. Van u allen heeft niemand, noch aan Mij, noch aan Mijn leerlingen, iets aangeboden; deze vrouw geeft echter direct haar hele hebben en houden aan Mij! Wie van u heeft dat voor Mij overgehad? Is het dan onbillijk, dat Ik haar ten overstaan van u allen een verdiend eerbetoon geeft Ik zeg u echter: Wie deze vrouw het recht daarop betwisten wil, die zal het hier op aarde slecht vergaan!'
[12] De Samaritanen kijken elkaar eens aan, ze ergeren zich zichtbaar, maar ze vermannen zich en vragen Mij of Ik hen zou willen toestaan Mij de volgende dag te bezoeken.
[13] Ik antwoord hen echter: 'Ik nodig u niet uit en dwing niemand; wie van u uit vrije wil tot Mij wil komen, zal geen gesloten deur vinden, maar kan zonder meer bij Mij komen. Wie dus komen wil, die kome, wie echter thuis wil blijven, die blijve thuis, want Ik dwing en veroordeel niemand!'
[14] Toen stonden de Samaritanen op en gingen de stad in. Ik bleef nog een poosje bij de bron, en de vrouw gaf met haar kruik al de dorstigen die bij Mij waren, te drinken.
«« 32 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.