De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van zijn zonen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 122 / 244 »»
[1] Ik stelde de waard echter gerust en zei: 'Wees daar maar niet bang voor! Jouw drie zonen zullen via Bethsaïda binnen een uur hier aankomen met een rijke lading; want ze hebben deze keer zoveel vis gevangen, dat zij en hun drie lastdieren die maar ternauwernood kunnen vervoeren. Maar in Bethsaïda hebben ze bij een bekende twee lastdieren geleend, en nu gaat het vervoer van de vele goede vissen wel sneller.'
[2] De waard, die veel met het jodendom ophad, zei: 'De God van de Joden geve dat je de waarheid spreekt!'
[3] Ik zei: 'Vriend, als Ik niet heel zeker zou weten dat het zo is, zou Ik het je ook niet gezegd hebben; want bij Mij gaat de waarheid boven alles, en Ik ben de grootste vijand van iedere leugen!'
[4] De waard, die zich begon te verwonderen over Mijn zelfverzekerdheid zei: 'Vriend, ben jij soms een Joodse ziener, dat je bepaalde dingen zo zeker schijnt te weten, waar je op een natuurlijke manier nauwelijks van op de hoogte kunt zijn? Want jullie komen via Afek hierheen, en die stad ligt op de bergen die het Jordaandal begrenzen, tamelijk ver voorbij de plaats waar de Jordaan uit het meer stroomt; Bethsaïda ligt nog bij de bergen, waarvan de uitgestrekte uitlopers de oever van het meer zelf vormen -en zodoende kun je vanzelfsprekend absoluut niet op natuurlijke wijze weten hoe het mijn zonen vergaat, die op weg naar huis zijn.
[5] Maar omdat je mij met grote zelfverzekerdheid over hun toestand inlicht, moet je een ziener zijn; maar als je dat bent, zeg mij dan om mij nog meer gerust te stellen, hoeveel schapen en geiten ik bezit!'
[6] Ik zei: 'Vriend, als je Mij zou kennen zou Ik tegen je zeggen: het is niet zo erg betamelijk vanje datje Mij durft te verzoeken! Maar omdat je Mij tot nu toe nog niet kent, wil Ik je vraag wel beantwoorden.
[7] Wel, jij bezit dertig schapen, waarvan twee mannetjes en bijgevolg achtentwintig vrouwtjes, waarvan er echter maar veertien melk geven, de andere veertien niet; de oorzaak daarvan is jou als heer des huizes welbekend. En kijk, met jouw geiten is het precies zo gesteld! Ben je nu meer overtuigd dat Ik ook wel kan weten hoe het met jouw drie zonen gaat?'
[8] De waard zei: 'Ja, vriend, nu geloof ik jouw woorden zonder te twijfelen en watje me ook zult zeggen, ik zal het geloven; want nu ben ik er volkomen van overtuigd dat je werkelijk een ziener en derhalve ook een wijze van de Joden bent!
[9] Kijk, ik en ook mijn weinige buren zijn pas ongeveer dertig jaar geleden hierheen gekomen en hebben ons met toestemming van de Romeinse rechtbank hier gevestigd, omdat hier in deze oude plaats helemaal geen mensen woonden en er derhalve in de wijde omtrek geen eigenaren waren.
[10] Ongeveer vijftig tot zestig jaar geleden moeten hier nog enkele sterk verarmde Joden hebben gewoond; maar omdat ze behalve wat wortels niets uit de harde bodem konden halen, verlieten ze deze plaats en moeten zich nu ergens aan het Meer van Galilea gevestigd hebben. Wat er verder met hen gebeurd is, zal de God van de Joden waarschijnlijk wel het beste weten.
[11] Wij waren en zijn nog Grieken en kwamen uit Tyrus, waar wij visserij bedreven en daarbij een klein vermogen hadden verworven. We zouden ons ook graag in een betere omgeving gevestigd hebben; maar daarvoor was ons vermogen te klein. Met onze vlijt hebben we deze bodem voor een deel toch zo goed bewerkt dat ze ons voedt, zij het ook slechts karig.
[12] In Bethsaïda maakten we al gauw kennis met een oude, zeer wijze Jood, die tevens een zeer welgesteld man was en ons menige weldaad bewees.
[13] Deze Jood vertelde ons, dat deze nu zo verdorde landstreek vroeger tot de meest gezegende behoorde. Maar toen de Joden geleidelijk aan steeds meer afvallig werden van hun oude en enig ware God en Hem begonnen te vergeten, trok Hij ook Zijn zegeningen van deze bodem terug, liet grote onweersstormen komen waardoor de vette aarde van deze bergachtige gebieden weggespoeld werd, en wat nog enigszins verschoond bleef van de stormen, werd door herhaaldelijke en langdurige oorlogen verwoest. En zo werd deze vroeger zo rijk gezegende streek een echte woestijn en zou dat ook blijven, zolang de mensen zich niet opnieuw helemaal tot God zouden bekeren.
[14] Hij zei dat er voor de heidenen weinig goeds te verwachten viel; want hun goden, die louter fantasiebeelden van de mensen waren en anders niets, zouden hen niet kunnen helpen, en de ene, enig ware en almachtige God van de joden kenden zij niet; ze konden ook niet in Hem geloven, Zijn buitengewoon wijze geboden houden en Hem vol vertrouwen, zoals goede kinderen hun vader, om Zijn hulp en genade vragen. Omdat die dingen bij de heidenen niet konden plaatsvinden, konden ze zich wel voorstellen dat er bij hen geen sprake kan zijn van buitengewone zegeningen.'
«« 122 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.