Het wijnwonder in de Romeinse herberg

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 164 / 244 »»
[1] Toen wij daar binnenkwamen, kwam de eigenaar van de herberg, een Romein in hart en nieren, ons direct vriendelijk tegemoet, zei ons plaats te nemen en vroeg ons wat we wensten.
[2] Ik zei tegen hem: 'De dag is weliswaar al gevorderd tot bijna zonsondergang, en behalve wat brood hebben wij sinds vanmorgen niets tot ons genomen maar toch is het nog wat te vroeg voor een avondmaal; daarom kun je voorlopig wel wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'
[3] De waard zei: 'Mijn beste vrienden, brood heb ik wel, evenals gerookt varkens en schapenvlees, en ook melk heb ik nog in voorraad -maar gevogelte, vis en wijn zijn in deze stad maar zelden te krijgen en heel dure zaken op de tafel van reizigers; want van hier naar het diepe Jordaandal is het ten eerste heel ver en de weinige voetpaden van hier daar naartoe zijn uiterst moeilijk begaanbaar, en daarom zijn wij niet in staat om uit de gezegende westelijke landstreken iets goedkoops en eetbaars te halen. Onze grond is, zoals jullie onderweg zelf opgemerkt zullen hebben, maar heel weinig vruchtbaar door gebrek aan aarde en water. Onze stadsbronnen die nog water bevatten zijn waterkelders, en hier ver vandaan is een bron. Voor men in het gebied van de bronnen van de Arnon komt, treft men niet gauw ergens een bron aan, en die liggen hier nog ver vandaan. Ik zal jullie daarom brood en melk voorzetten.'
[4] Ik zei tegen de waard: 'Geef ons in plaats van melk liever water uit jouw waterput!'
[5] De waard deed wat Ik wenste, bracht een grote stenen kruik vol fris water uit de waterput en zette een paar gerstebroden voor ons op tafel, terwijl hij zei: 'Dit is de enige graansoort die hier nog tamelijk rijkelijk groeit, maar met tarwe lukt het hier heel moeilijk. Want hoe vroeg men die in de winter ook zaait, in het daarop volgende voorjaar verdort hij nog voor hij rijp wordt. Daarom moeten wij de tarwe voor ons eigen gebruik uit Damascus halen, welke stad hier ver vandaan ligt, of wij moeten de tarwe helemaal uit Babylonië halen, dat hier nog verder vandaan ligt dan Damascus. Maar gerst hebben wij zelf genoeg, en naast melk en vlees is dat het voornaamste bestanddeel van onze voeding. Daarom moeten jullie genoegen nemen met hetgeen ik jullie kan aanbieden!'
[6] Ik zei: 'Alles wat door God gezegend is, is goed!'
[7] De waard zei: 'Ik heb direct al gemerkt dat jullie Joden zijn, omdat jullie geen verlangen kenbaar maakten naar het goede varkensvlees dat wij hebben - maar ik geloof, als er een echte God bestaat, dat hij ook het varkensvlees heeft gezegend en niet alleen het vlees van kippen, schapen, geiten en runderen! Ik ben een eerlijke Romein en houd mij aan de wetten van Rome, die ik heel goed vind, hoewel ze slechts van mensen en niet van goden stammen.
[8] Wat heeft een mens ook voor baat bij bepaalde goddelijke wetten, die steeds in duistere en onbegrijpelijke bewoordingen geschreven zijn en door de priesters naar willekeur en in hun eigen belang worden uitgelegd? Laat de goden dus wetten voor zichzelf geven zoveel ze willen; wij mensen die door ervaring wijs zijn geworden, zullen onszelf wel wetten geven, en hebben dat ook gedaan, die wij kunnen begrijpen en ook opvolgen. Onze belangrijkste goden zijn goede, vruchtbare jaren en die krachten van de elementen, die zulke jaren tot stand hebben gebracht; en nu wens ik dat ons brood en water jullie goed smaakt en bevalt!'
[9] Ik zei: 'Beste waard, zet voor ieder van ons ook nog een beker neer, waarvan je er genoeg zult hebben!'
[10] Daarop zette de waard evenveel aarden drinkbekers voor ons neer als er van ons aan tafel zaten.
[11] Ik zei nog tegen de waard: 'Pak voor jezelf ook nog een beker, en drink met ons mee!'
[12] De waard deed dat in de veronderstelling dat hij zijn water eerst moest drinken om ons aan te moedigen, opdat wij het ook durfden te drinken. Hij schonk zijn eigen beker dus eerst vol en begon te drinken; maar na de eerste slok zette hij hem verrast neer en zei vol verbazing: 'Maar wat is dat dan, mijn beste heren gasten? Ik heb jullie toch alleen maar water gebracht, en nu ik het proefde is het zonder twijfel uitstekende wijn, zoals ik die slechts één keer op het eiland Cyprus heb gedronken.'
[13] Ik zei tegen de waard, nadat Ik ook Mijn beker volgeschonken had: 'Drink nu maar, net als wij allemaal; want waar jij die wijn vandaan hebt, daar zul je nog wel meer voorraad hebben!'
[14] De waard zei: 'O ja, mijn beste heren gasten, mijn waterkelder is nog voor meer dan de helft vol water, en als die in plaats van water alleen zulke wijn bevat, hebben we voldoende wijn voor meer dan een jaar! Maar hier is een wonder gebeurd, en nu geloof ik voor de eerste keer in wonderen, hoewel ik vanaf mijn kindertijd daar nooit aan geloofd heb, ofschoon ik in mijn jonge jaren vaak genoeg allerlei wonderen heb zien doen door bepaalde priesters en tovenaars. Mijn vader was namelijk zelf goed thuis in zulke kunsten en heeft mij bij alles een goede verklaring gegeven, en zodoende heb ik als eerlijke, welopgevoede Romein een terecht ongeloof in en weerzin tegen alle wonderdoenerij en toverij opgevat. Maar met het water van mijn waterkelder is een wonder gebeurd! Maar hoe en door wie, dat maakt mij nu niet uit; mettertijd zal dat wel duidelijk worden, omdat het een goed en geen kwaad wonder is.'
«« 164 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.