De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 168 / 244 »»
[1] Nu stond ook de opperstadsrechter, die naast Mij aan onze tafel zat, op en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik een Romein ben die goed thuis is in alle wetenschappen, anders had men mij niet aangesteld als opperstadsrechter van een van de grootste gemeenschappen op het Haurangebergte. Omdat ik mij echter al van kind af aan op allerlei kennis en wetenschap heb moeten toeleggen, om na het afleggen van strenge examens te kunnen worden wat ik nu ben en nog steeds meer kan worden. Het is dus in zekere zin vanzelfsprekend dat ik reeds in mijn vroegste jeugd de volstrekte leegheid en betekenisloosheid van ons afgodendom voldoende heb leren kennen en verachten, en een wijs man, of het nu een Griek of een Romein was, was mij duizend keer liever dan al onze Egyptische, Griekse en Romeinse halfgoden en goden.
[2] Reeds de grote keizer Augustus heeft er veel toe bijgedragen om dat oude afgodendom zoveel mogelijk uit te roeien; in plaats daarvan heeft hijzelf de echte wetenschappen hoge eer bewezen en zich aan zijn hof in Rome weten te omringen met wetenschappelijke mannen uit alle landen, en de bekende dichter Ovidius, die in diezelfde tijd onder de naam 'Metamorfosen' een soort godenleer heeft geschreven -waar de priesters hem heimelijk en tegen goede betaling toe hadden aangezet -levenslang uit Rome verbannen.
[3] De gezindheid die Augustus had, had ook zijn opvolger onder wie ik geboren en opgevoed ben, en omdat ik zo afwijzend stond tegenover de goden, wat de keizer welgevallig was, heb ik reeds in mijn jonge jaren zo'n vooraanstaande positie als ik nu bekleed, verkregen, terwijl ik nog niet eens dertig jaar ben.
[4] Maar met het verwerpen van al onze afgoden heb ik ook het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel na de dood verworpen -en naar ik meende met goed recht.
[5] Daardoor werd ik weliswaar geen epicurist wat mijn levenswijze betreft, maar des te meer wat mijn geloof betreft, dat zich bij mij niet alleen door het lezen van boeken van vele filosofen, maar door mijn veelzijdige ervaring tot volkomen duidelijkheid ontwikkeld had.
[6] ja, ik heb ook de werken van mensen als Socrates en Plato met veel aandacht gelezen; maar samen met henzelf zijn ook hun bewijzen voor het voortleven van de menselijke ziel verstomd, doordat ze in de gehele bekende natuur geen weerklank vonden.Als het anders zou zijn, dan zouden deze toch wel hoog te waarderen schrijvers een duidelijk teken hebben moeten geven van hun als het ware in een andere wereld voortlevende ideeën, waaraan te herkennen zou zijn dat zij niet gestorven en vergaan zijn; zo'n teken zou voor ons, zoekende en denkende mensen, beslist van groot belang zijn geweest, want ik geloof dat een ziel, die na de dood voortleeft, er tenminste voor zou moeten zorgen dat de geestelijke werken die zij in haar lichaam heeft voortgebracht bij ons, mensen die nog op aarde leven, een positieve invloed hebben.
[7] Maar deze grote, door iedereen hooggewaardeerde mannen zijn overeenkomstig de wereldse natuurwetten gestorven, en na hun lichamelijke dood hebben ze nooit ook maar het minste teken gegeven dat wat zij hebben geleerd en beweerd, waar is! Ieder uur van de dag doen zich echter aan ieder mens des te meer en sprekender bewijzen voor dat het leven van de ziel niet voortbestaat na de dood van haar lichaam; want wat wij zien, bestaat slechts een bepaalde tijd; wat langer of korter, dat is in feite om het even.
[8] Wat eenmaal gestorven en vergaan is, is gestorven en vergaan en komt nooit weer als hetzelfde tevoorschijn. Een plant die gestorven, verdord en vergaan is, bemest weliswaar de aardbodem, maar zelf komt ze nooit weer als helemaal dezelfde plant tevoorschijn; en wie zegt dat de doden stom zijn en geen teken van leven meer geven heeft gelijk, en ook hij heeft gelijk die zegt dat alles wat gestorven is ons uit de graven der ontbinding nog de betekenisvolle woorden toeroept: 'Wij waren, wij zijn vergaan en zullen nooit meer zijn - behalve als een atoom dat korte tijd deze aarde bemest en vermeerdert.'
[9] Ik heb mij zozeer vertrouwd gemaakt met deze zienswijze, die in waarheid erg voor de hand ligt, dat ik nu niet meer de allerminste vrees voor de dood heb, maar er alleen maar meer naar verlang; want mijn huidige bewustzijn zegt mij dat er vóór dit bestaan van mij eeuwigheden na eeuwigheden zijn verstreken, en ik heb in mijzelf nooit verdriet en treurnis gevoeld om het feit dat ik niet voortdurend ooggetuige ben geweest van die eindeloos lange tijden.
[10] Het noodlot en de krachten van de natuur hebben mij evenwel tot een zelfbewust bestaan geroepen, waarvan ik nooit de reden en het doel te weten ben gekomen.Waarschijnlijk hebben ze in mij, evenals in andere schepselen, een momentane bewonderaar van hun bestaan en werken willen scheppen. Maar wat heb ik en wat hebben zij daar uiteindelijk aan? Als de bewonderaar er niet meer is, dan is met hem ook al het andere er niet meer; want of er nu één wereld of talloze werelden met hun wonderen bestaan, voor hem, die er zelf nooit was of er nooit meer zal zijn, bestaan ze niet meer en hebben ze ook zo goed als nooit bestaan.
[11] Maar daarom veracht ik datgene wat ik op de wereld heb gevonden, absoluut niet; maar ik acht het als iets wat bijna geheel zonder betekenis en waarde is. Mijn grootste waarde hecht ik aan het echte, reële, volkomen niet zijn; want als ik er niet ben dan denk ik ook niet, wil ik niets en doe ik niets, heb ik geen bewustzijn, goed noch slecht, en blijf ik zodoende in eeuwigheid niemand iets schuldig, hoef ik geen wet in acht te nemen en geen strafgericht te vrezen van de kant van de mensen en al helemaal niet van de kant van de niet bestaande goden.
[12] Kijk, buitengewone Heer en Meester, dat was sinds mijn jonge jaren mijn volkomen ware geloofsbelijdenis evenals die van mijn ouders, waarvoor wij in de natuur, die overal hetzelfde zegt, onweerlegbare bewijzen en redenen hebben gevonden! Wie deze grondbeginselen in zijn korte actieve leven geheel en al in acht neemt, zal tot zijn laatste uur nog een eerlijk mens blijven; want hij weet dat hij een volkomen niets is, en hij weet dan ook dat alles wat hem omringt met hem hetzelfde lot deelt.
[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die zich door de mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens anders vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
[14] Daar wilde ik echter geen genoegen mee nemen, en ik verschafte mijzelf de boeken van de Joden, las ze met grote aandacht door, en ik moet eerlijk bekennen dat ze mij te geheimzinnig en onbegrijpelijk voorkwamen. Het beste eraan was nog dat daarin van slechts één God sprake is, die zeer goed en rechtvaardig is; maar verschillende dreigementen met aan gene zijde te verwachten eeuwige straffen ontbreken daar evenmin als in de oeroude mythenleer van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen. Ik legde de boeken dus aan de kant en zei: jullie zijn evenzeer een werk van zwakke mensen van deze aarde als onze afgoden, goden en de vele boeken over hen, waarvan de grote bibliotheek in Alexandrië er heel veel bezit.
[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde jongste dag!'
«« 168 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.