De vraag van de commandant over het doden van dieren

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 18 / 244 »»
[1] Toen het volop ochtend was, maar nog even vóór zonsopgang, was Ik met enkele leerlingen reeds buiten, en ook Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden ook alle anderen; ook de drie Romeinen lieten niet lang op zich wachten.
[2] We bevonden ons aan de oever van het meer en keken naar het spel van de golven, en de leerlingen wasten hun voeten en handen met het schone water. De drie Romeinen zouden graag het een en ander willen vragen en waren daarom ook dicht bij Mij en Rafaël komen staan.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag heeft nog zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag beantwoord kunnen worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!'
[4] Daarmee waren de drie tevreden en ze wasten hun gezichten met het water van het meer om hun ogen, die de nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen en te sterken.
[5] Zo bleven wij in volledige rust ongeveer een uur vlak aan de oever van het meer en begaven ons toen naar een kleine heuvel, die zich in zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief. Vanaf deze heuvel had men een mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever, die hier over een tamelijk groot stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag men enkele watervogels, die in het water hun ochtendmaal zochten en het ook gretig opaten.
[6] Nu kon de commandant niet meer zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wijze en machtige burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben over het algemeen zeer tevreden met de vaak prachtige inrichting van deze aarde van ons, hoe ze gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de dieren betreft, in de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn, absoluut niet.
[7] Bij alle planten en gewassen is ervoor gezorgd dat ze hun voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de warmte van het zonlicht halen en zo voortreffelijk gedijen; alleen de dieren en voor een groot deel ook wij mensen moeten om ons lichaam te voeden dieren vangen, doden en hun vlees eten.
[8] Kijk, dat doet het hart en het gemoed van de mens onmiskenbaar verwilderen, wat ik in Rome maar al te vaak heb waargenomen bij de dikwijls vreselijke stierengevechten en andere gevechten van wilde, verscheurende dieren in speciaal daarvoor gebouwde en ingerichte kooien; want in Rome en ook in heel veel andere plaatsen houdt men dergelijke dierengevechten om met name bij de soldaten en de burgers de oorlogszuchtige en dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren en gaande te houden.
[9] En van wie hebben de mensen dat woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er geen spoor van de liefde voor God en van de liefde voor de naaste te vinden is ?
[10] Hier, kijk eens naar beneden in het water! Wat hebben die arme visjes eigenlijk misdaan, dat ze door die vraatzuchtige watervogels vaak met duizenden worden gevangen en opgegeten? Zouden al die talloze verschillende soorten dieren in de lucht, op de aarde en in het water zich niet allemaal net als de tamme huisdieren kunnen voeden met de eveneens talloze verschillende soorten planten? Moeten allerlei soorten vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de zachtmoedige dieren zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun door de macht van God is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!
[11] De mens heeft kunstmatige wapens moeten uitvinden om tegen de verscheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor heeft hij welleren vechten, doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets gewonnen voor de veredeling van zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft aanbevolen?
[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over dit onderwerp nagedacht en nog van geen enkel mens ook maar een half bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel kunnen krijgen! Overal werd gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze dat allemaal zo hebben toegelaten!'
[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben de mensen daardoor iets gewonnen voor hun hart en gemoed? Ja, voor het jagen, vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst geboekt, en vervolgens voor het geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een hyena te zijn door hun rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun wetten hebben gezondigd; maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds voortgekomen uit het feit dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde dieren en al gauw daarna ook onder elkaar.
[14] Jij bent wijs en machtig vanuit de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op de juiste wijze over deze kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'
«« 18 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.