De stralende steen van de zon

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 203 / 244 »»
[1] Daarop zei Rafaël: 'Mijn beste vriend en broeder, kijk eens naar de zon, die nu al een heel eind in het westen staat! Hoe ver denk je dat die ster hier vandaan is? Ik weet dat je dat niet weet, en ook al zou ik je de afstand in jullie aardse maat van de veldweg aangeven, zou je het getal niet begrijpen omdat je het Arabische getallenstelsel niet kent en een zo groot getal niet met jullie Romeinse cijfers uitgedrukt kan worden. Maar je weet wel hoe snel een pijl een afstand van 50 tot 100 passen aflegt; hij zal daar niet veel meer dan vier ogenblikken voor nodig hebben, en derhalve is de vlucht van een pijl de snelste beweging op aarde die je kent. Kijk, een pijl die vanaf de aarde naar de zon wordt afgeschoten zou -als hij zover zou kunnen vliegen en de aantrekkingskracht van de aarde het hem niet zou verhinderen -voor zo'n reis, namelijk van hier naar de zon, een tijd van bijna vijftig jaar nodig hebben voor hij op de zon aan zou komen!
[2] Dat een mens er met zijn voeten wel enkele honderden jaren voor nodig zou hebben, spreekt vanzelf. En hoeveel tijd denk je dat ik ervoor nodig heb om van hier naar de zon en weer terug te komen?'
[3] De opperstadsrechter zei: ja, mijn beste hemelse vriend, zoals ik het nu zie zul je voor die reis ook niet meer tijd nodig hebben dan van hier naar Rome en terug.'
[4] Rafaël zei: 'Dat heb je goed geantwoord -en kijk, terwijl ik nu met je praat ben ik al naar de zon geweest en weer terug! Als bewijs daarvan heb ik ook een klein aandenken van de zon voor je meegebracht.'
[5] Hierop greep Rafaël met zijn hand in de zak van zijn mantel, haalde er een steen uit die bijna net zo straalde als de zon en toonde hem aan de opperstadsrechter met de woorden: 'Kijk, dergelijke stenen zijn er op aarde niet; maar op het grote lichaam van de zon, met name in de middelste gordel ervan, die je later ook nader zult leren kennen, zijn er buitengewoon veel van zulke stenen van verschillende grootte!
[6] De bewoners van dat grote hemellichaam gebruiken dergelijke stenen om hun vertrekken die van binnen donker zijn, te verlichten; want het eigenlijke zonnelichaam is in feite alleen maar donker. Het licht van de zon dat je ziet, ontwikkelt zich op het atmosferische oppervlak ervan; alleen naar buiten toe werkt het in zijn volle kracht, en naar het eigenlijke vaste zonnelichaam toe nauwelijks sterker dan zoals je het oppervlak van deze aarde verlicht ziet.
[7] Neem jij ook deze steen dus maar, dan zul je daarmee tien jaar lang je kamers 's nachts goed kunnen verlichten; maar na tien jaar zal het licht ervan steeds minder worden. Als je hem echter langer als verlichting wilt gebruiken, stel hem dan iedere dag bloot aan de zonnestralen; hij zal zich daar dan mee verzadigen en jou in plaats van een goede lamp de hele nacht als verlichting dienen. Maar na honderd jaar, als deze steen te sterk doordrongen zal zijn geraakt van het zuur van de aardse lucht, zal hij helemaal ongeschikt worden voor verlichting.'
[8] Daarop nam de opperstadsrechter de steen met diep ontzag aan, bedankte ervoor, wikkelde hem in een schone doek en stopte hem in de zak van zijn mantel.
[9] Dat zagen natuurlijk ook Mijn leerlingen, die de Romeinen heimelijk benijdden en bij zichzelf zeiden: 'Wij zijn al zolang bij Hem -maar voor ons heeft Hij nooit zulke wonderen gedaan. Zo gauw Hij bij Romeinen kwam deed Hij steeds Zijn grootste wonderen, en wij hebben ze pas bij de heidenen kunnen zien, aan wie Hij ze ook Zelf of door de engel Rafaël kon verklaren! Maar toen in de buurt van Jeruzalem de ons allen bekende vrome Nicodemus Hem eens vroeg hoe het rijk Gods eruit zag, gaf Hij hem ten antwoord: 'Zolang je niet in de geest wedergeboren bent, zul je de dingen van de hemel niet kunnen begrijpe.n; want je begrijpt de dingen van deze aarde niet, die je toch ziet - hoe zul je dan de hemelse dingen begrijpen, die je niet ziet?' Waarom zei Hij dat ook niet tegen de heidenen, en waarom juist tegen de joden?'
[10] En zo mopperden de leerlingen heimelijk onder elkaar, en Ik stond op, liep naar hen toe en zei: 'Wat mopperen jullie daar heimelijk onder elkaar? Laat Ik jullie niet getuige zijn van alles wat Ik bij de heidenen doe, en heb Ik jullie niet pas twee dagen geleden nog de reden genoemd waarom Ik de heidenen meer kan tonen en verklaren dan jullie?
[11] Wat de kennis van de natuur betreft zijn jullie allerminst op de hoogte; de Romeinen hebben daar echter veel gedegen kennis van en kunnen de wetmatigheden en de samenhang van de dingen in de natuur heel goed onderscheiden. Dat alles ontbreekt jullie joden, en dat is al zo sinds de tijd van de eerste richters, die ook wisten hoe alles in de natuur met elkaar te maken had, en wel uit de twee boeken van Mozes die jullie verworpen hebben en waarvoor in plaats jullie een kabbala hebben gemaakt, waarvan de inhoud slechter is dan de inhoud van welke heidense filosoof ook. Maar Ik belet jullie niet om dergelijke hogere verklaringen mede aan te horen en dergelijke daden mede te aanschouwen. Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, tot jullie de dingen beginnen te begrijpen?'
[12] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, heb toch geduld met ons; wij zien alweer in dat wij tegenover U weer eens gezondigd hebben!'
[13] Ik zei: 'Het is alweer goed; maar laat in de toekomst dergelijk gemopper achterwege!'
[14] Dat griften de leerlingen in hun hart en werden daarna bij iedere gelegenheid veel bescheidener en gelatener, en Ik keerde van hen weer terug naar de opperstadsrechter en Rafaël.
«« 203 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.