Het oordeel van de waard over de Joden

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 232 / 244 »»
[1] Hierna kwam de waard weer naar ons toe, viel voor Mij op zijn knieën en zei: 'O edele mensenvriend, u bent hier nog maar nauwelijks een uur en hebt mij al tot uw schuldenaar gemaakt! U moet een grote profeet onder de Joden zijn, die u vast niet herkennen; want voorzover ik het kan beoordelen zijn de Joden het slechtste volk, vooral die in de steden wonen, en voorzover ik weet vervolgen hun buitengewoon trotse priesters alle grote mannen die uit hun midden zijn opgestaan en beschouwen iedere gewone Jood die zich met een Romein of een Griek inlaat, als een zondaar -maar het goud van de Grieken en Romeinen verachten ze niet, wat mij maar al te goed bekend is!'
[2] Ik zei: 'Daarom zei Ik tegen je, toen je Mij vroeg waar Ik vandaan was gekomen: van boven. Dat begrijp je weliswaar nog niet, maar je zult het nog wel begrijpen; maar dat achterbakse priestergeslacht in de meeste steden en dorpjes van dit vroeger zo geprezen land is een slangenbroedsel en addergebroed en komt niet van boven, maar Ik zeg je, van beneden! Begrijp je wat dat wil zeggen: van beneden!?'
[3] De waard zei: 'Beste vriend en misschien de alleropmerkelijkste man die ooit met zijn voeten de vuile bodem van deze aarde heeft betreden, er gaat mij nu een klein lichtje op: u bent een van de grootste profeten van uw volk! Maar als vriend raad ik u aan om niet naar Jeruzalem te reizen; want u zult zelf wel het beste weten dat er op de hele aarde geen slechter gespuis bestaat dan juist die Jeruzalemmers samen met hun priesters en hun leenvorst Herodes; wij Grieken kunnen niet begrijpen hoe de anders zo wijze Romeinen een rijk, zoals Judea is, aan zo iemand hebben kunnen verpachten.
[4] Kijk, ik ben een Macedoniër en heb de gelegenheid gehad in de grote boekenkamer van Alexandrië rond te kijken! Daarna koos ik de militaire dienst en ben bij verschillende kleine en grotere veldtochten zelfs in Indië geweest, daarna in Afrika tot aan de zuilen van Hercules, en in Europa ben ik zover gekomen dat ik van louter ijs bijna verstijfd was, en Brittannië heb ik ook bezocht, en wel vanuit Gallië -maar, beste vriend, ik verzeker je dat ik nergens zo'n hondenvolk heb aangetroffen als in Jeruzalem.
[5] Kijk, van hieruit kan een gemiddelde voetganger in drie uur de oever van de Dode Zee bereiken! Van deze zee wordt gezegd dat daarin vroeger door de macht van de grote god van de Joden tien steden samen met mensen en dieren zijn verzwolgen door een regen van vuur uit de hemelen en als gevolg van een enorm hevige aardbeving. Ik zou er echter alles om durven verwedden dat die ongelukkige mensen die in de Dode Zee begraven liggen, onmogelijk slechter hebben kunnen zijn dan het extreem trotse en hoogdravende volk van Jeruzalem.
[6] Laat de goden van de Olympus of de grote god van de Joden uit zijn hemelen afdalen, dan sta ik ervoor in dat de Jeruzalemmers tegen hem aan zullen pissen en hem tenslotte zelfs zullen stenigen!
[7] Ik ben een grijze soldaat, maar ik ben altijd een vriend van grote en buitengewone mannen geweest, hoewel ik eigenlijk nooit een bijzondere vereerder van de goden ben geweest; maar iedere grote man was voor mij in zekere zin een god.
[8] Maar met wie moet ik die Jeruzalemmers vergelijken? Als soldaten zijn ze de slechtste -maar als mensen zijn ze nog duizend keer slechter! Daarom zult u mij ook vast en zeker kunnen vergeven dat ik mij direct nadat u hier aankwam niet al te best over de Joden kon uitlaten. Want ik kende u van tevoren niet en hield u ook zo half en half voor een Jeruzalemmer; alleen hebt u mij door uw woorden en uw daden bewezen dat u een heel ander iemand bent.
[9] Kijk, deze plaats bestaat uit ongeveer zestig inwoners, louter Grieken! Er heeft hier eens één enkele Jood ook een stuk grond in bezit gehad, maar die hadden wij voor een tamelijk hoog bedrag uitgekocht om in ons kleine dorp volkomen vrij te zijn van Joden. Nu leven we in grote eendracht met elkaar; maar zolang die Jood bij ons was, wist hij alles in de war te sturen.
[10] Wij fokken schapen, runderen en varkens. Die laatste gedijen hier in de buurt van de Jordaan bijzonder goed en leveren ons behoorlijk veel op. Om de varkens echter tegen roofdieren te beschermen hebben wij ook een groot aantal zogenoemde varkenshonden nodig. Ikzelf heb er veertien - maar ik verzeker u, mijn edele, wonderbaarlijke vriend: de slechtste van mijn varkenshonden is veel beter dan de Jeruzalemmers! Ik wil daar niet echt alle Jeruzalemmers mee bedoelen -want er is misschien zo hier en daar ook wel een beter of edeler mens bij -maar mij is nog nooit het geluk ten deel gevallen ooit zo iemand te ontmoeten, en omdat ik in de wereld veel ervaring heb opgedaan, waarschuw ik u voor Jeruzalem en de bewoners ervan.'
[11] Ik zei: 'Morgen zullen we daar verder over spreken, en Ik zeg je dat je geen ongelijk hebt; maar nu zal de door Mij aangekondigde karavaan zo dadelijk arriveren, zorg jij dus datje die goed onder dak brengt!'
«« 232 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.