De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella (31.8.1862)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 39 / 244 »»
[1] Na de maaltijd, die meer dan een uur had geduurd, liep Ik met de commandant de stad rond en maakte alle zieken gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn leerlingen bleven echter in de herberg en onderrichtten de joden.
[2] Tegen de avond keerde Ik samen met de commandant weer terug naar de herberg, waar de leerlingen nog volop met de joden in gesprek waren. Die begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias te beschouwen, maar konden daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n onopvallende verschijning in deze wereld was gekomen, omdat immers de grote koning David als volgt over Mij had gesproken: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het is de Heerjehova Zebaoth!'
[3] Zij, de joden van Pella, wisten echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld in de een of andere stad een poort verwijd en een deur verhoogd was.
[4] Mijn leer en de tekenen die Ik deed stemden wel overeen met datgene wat met name de profeet Jesaja en de profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld hadden; maar Mijn optreden onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen niet volkomen overeen met wat de profeten over de Messias hadden voorspeld. En zodoende hadden de leerlingen het moeilijk met de joden.
[5] Toen Ik met de commandant, zijn ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen dochter alsook met de genezen zoon van de waard de kamer binnenkwam, viel er een stilte onder de joden en ze bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook iets buitengewoons konden ontdekken.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede zij met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte nimmer met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.
[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst in deze wereld de poorten van hun harten wijd en de deuren van hun zielen hoog moeten maken; maar ze sloegen al sinds heel lange tijd geen acht meer op de oproep van David. Daarom kwamen ze ook in de Babylonische gevangenschap en zijn ze. slaven van de heidenen geworden, uit welke slavernij ze nooit verlost zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid volharden.
[8] Maar daar staan de heidenen; zij hebben de poorten van hun harten bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt en de deuren van hun zielen verhoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook zal het licht de joden worden afgenomen en zal het aan de heidenen worden gegeven!'
[9] Toen Ik dat tegen de joden had gezegd, ergerden sommigen zich daarover; maar de heidenen hieven een grote lofprijzing over Mij aan.
[10] Daarop zei de commandant heel luid tegen de joden: 'Wat blijven jullie daar nog onderzoekend zitten, als jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft gedaan nog niet kunnen geloven?! Trek je terug in jullie duistere kamers en blijf in jullie oude nacht van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'
[11] Op die heel gebiedende woorden van de commandant trokken de meer ongelovige joden zich terug en gingen naar buiten; de joden die geloviger waren bleven echter en wilden nog met de leerlingen over het een en ander spreken.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de mond van Mijn leerlingen hebben jullie de volle waarheid gehoord, en een andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het en handel ernaar, dan zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht worden!
[13] Gaan jullie maar eens kijken buiten bij de heidenen hoevelen van hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en hoevelen Ik van al hun lijden heb bevrijd, opdat jullie door de heidenen verlicht worden, en niet de heidenen door jullie! Het licht ging weliswaar uit van de joden -maar de heidenen hebben het eerder dan de joden gezien en herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden, en de joden zullen het bij hen moeten halen, als ze het willen hebben. Gaan ook jullie nu dus maar naar buiten en laatje door de heidenen verlichten!'
[14] Toen de meer gelovige joden dat uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze direct naar buiten naar de juichende heidenen, en ze hoorden hoe die de God van Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog loofden en prezen; en ze waren niet weinig verbaasd, toen ze dat hoorden uit de mond van de heidenen en hun genezen zieken. Toen werden ook de meeste joden gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar over alles wat ze eerder van de leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had gezegd. De lovende woorden van de heidenen hadden hun harten veel wijder gemaakt en de gedachten van hun zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen wat David met zijn psalm had bedoeld.
[15] Wij namen echter het welbereide avondmaal tot ons en spraken met elkaar over de dingen die die middag allemaal waren gebeurd.
«« 39 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.