De bedoeling van de Farizeeën

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 2 / 77 »»
[1] Toen wij de volgende ochtend ontwaakten, hoorden we van de waard dat de gisteren nieuw aangekomen gasten -ontevreden dat ze geen direct antwoord van ons konden krijgen op de vraag wie wij waren -geprobeerd hadden de dienaren van het huis uit te horen waar wij vandaan kwamen en wie wij eigenlijk waren. Voornamelijk waren het de drie Farizeeën, die bij die vragen nogal gebiedend optraden, gewend als ze waren om iedereen meteen te zien sterven van ontzag voor hen. Maar de eerste knecht van het huis, ook een Romein die Marcius heette en een vroegere wapenbroeder van de waard was, weerde hun nieuwsgierige vragen op een echt Romeinse manier kort af, zodat ze zich geërgerd terugtrokken en besloten zich over deze brutale knecht bij zijn heer te beklagen.
[2] Wij gebruikten ons ochtendmaal in de zaal waar wij geslapen hadden, en konden dus precies horen wat er in de kamer ernaast, die ons gisteravond als eerste onderkomen had gediend, besproken werd. Onze waard was zelf naar de drie toegegaan om naar hun wensen te informeren, en één van hen maakte van deze gelegenheid gebruik om lucht te geven aan zijn opgekropte ergernis .
[3] De waard hoorde hun bezwaren kalm aan en zei toen zonder enige toorn in zijn woorden: 'Wat jullie zeggen kan ik alleen in zoverre als terecht erkennen, dat mijn Marcius jullie op een iets te scherpe manier gemaand heeft rustig te zijn, aangezien jullie, zoals jullie heel goed weten, niet de enige gasten in mijn huis zijn. Mijn huis is een onderkomen voor iedereen, en ik kan niet voor burgers van Jeruzalem of zelfs voor leden van de Hoge Raad een speciale uitzondering op de regels van het huis maken; want dit huis is echt Romeins, en iedereen die de bescherming daarvan wil genieten, moet zich dus naar de regels richten, anders staat het hem vrij een andere herberg te zoeken. Maar jullie hebben nog tot laat in de nacht heftig gediscussieerd, zonder je erom te bekommeren of daardoor de nachtrust van anderen verstoord werd, en tenslotte hebben jullie zelfs mijn personeel, dat zijn nachtrust hard nodig heeft, bij jullie geroepen om hen uit te vragen, totdat Marcius jullie voor die inbreuk terechtwees. Dat had wel wat beleefder kunnen gebeuren, maar dát het gebeurde, kan ik hem niet verwijten.'
[4] Nu nam de spreker van gisteren (de Farizeeër) weer het woord en zei: 'Dat jij een speciale vriend van jouw gasten van gisteren bent, heb ik al duidelijk gemerkt; maar ik denk dat wij toch ook de moeite waard zijn en kunnen verlangen dat wij beleefd behandeld worden, zoals het tegenover mannen van onze stand en aanzien betaamt. Maar hoe het ook zij -want ik heb gisteren wel gemerkt hoe jij ons gezind bent, zodat we waarschijnlijk bij jou ons recht niet zullen krijgen -zeg ons wie die mensen van het tamelijk grote gezelschap dat gisteren in deze zaal zat eigenlijk zijn, en wie hun woordvoerder is met wie jij sprak!'
[5] De waard antwoordde: 'Ik ben niet bevoegd jullie dat te onthullen. Als je het wilt weten, vraag het hem dan zelf! Hij is nog met het hele gezelschap in mijn huis en zal jullie op een vraag zeker antwoord geven.'
[6] 'Dat is precies wat ik wil vermijden', zei de Farizeeër, 'want ik heb wel gemerkt dat hij al jouw weinig hoffelijke woorden, die jij over het joodse volk en zijn leraren ten beste gaf, volkomen leek te delen - hij heeft je althans op geen enkele manier tegengesproken, maar veeleer herhaaldelijk ingestemd, zoals wij aan enkele opmerkingen die wij opgevangen hebben wel hebben gehoord. Desondanks hadden wij het idee dat er uit zijn woorden een schat aan verborgen wijsheid oplichtte, die ons tot de vraag brengt wie en wat hij is, of hij die bewuste Galileeër wellicht zelf kent, hem gezien heeft of zelfs een leerling van hem is.
[7] Wij weten heel goed dat die zogenaamde Messias, die niets meer is dan een timmermanszoon uit Nazareth, al vaker leerlingen heeft uitgezonden, die naar men zegt vervolgens ook wonderen hebben gedaan, en nu zijn wij met deze vrienden van ons, die kooplieden zijn en van Jeruzalem via Jericho naar Petra willen reizen, erop uitgegaan om zelf enige informatie te verzamelen hoe ver dat gespuis al gevorderd is met het volk tegen ons en de tempel op te zetten. Want de Hoge Raad in Jeruzalem is geenszins van plan om nog verder toe te laten dat zijn aanzien beledigd wordt door iemand die zijn toverkunsten voor werken van de geest Gods uitgeeft en zichzelf voor een zoon van de Hoogste, zoals ongelooflijk genoeg al herhaaldelijk gebeurd is.
[8] Ik zeg je dat, mijn beste waard, opdat je wat minder partij voor die man kiest en je niet medeschuldig maakt aan de activiteiten van die volksopruier, wat ook voor jou heel slechte vruchten zou afwerpen; want de Raad en de tempelrechtbank heeft nog altijd rechten en kracht genoeg om zijn tegenstanders te overwinnen. Als je dus toevallig zou weten waar die Galileeër zich bevindt, of als je dat via die gast, die ons heel wijs lijkt, te weten zou kunnen komen, zou je ons daar een grote dienst mee bewijzen en er ook volkomen verzekerd van kunnen zijn dat wij jou op geen enkele manier je heftige en beledigende gedrag van gisteren, evenals dat van jouw knecht, zullen verwijten'
[9] Na dat behoorlijk lange betoog van de Farizeeër zou onze waard, die Mij in zijn hart allang had herkend, de drie het liefst te lijf zijn gegaan.
[10] Maar Ik vermaande hem in zijn hart, zodat hij zweeg en in alle gemoedsrust zei (de waard): 'ja, als jullie mij serieus kunnen bewijzen dat die Galileeër een volksopruier is, eventueel tegen de heerschappij van Rome, dan staan de zaken er heel anders voor, en kunnen jullie ervan overtuigd zijn dat ik alles zal doen om zo'n erge vijand van Rome onschadelijk te maken. Ik heb evenwel de indruk dat het wezenlijk anders is, en we moeten over dit geval dus toch eens ernstig praten.'
[11] De Farizeeër begon nu vertrouwelijk te worden, vroeg de waard om naast hem te komen zitten -een naar zijn mening ongehoord grote eer -en begon nu van begin tot eind alle bekende en reeds dikwijls aangehaalde farizeese spitsvondigheden te vertellen: dat Ik de Schrift niet respecteerde, Mozes en het Oude Verbond omver wilde werpen, kortom, Mij als koning der joden hoopte op te werpen om de heerschappij van de Romeinen weg te vagen.
[12] De waard hoorde alles met grote gelatenheid aan en zei toen, dat hij advies wilde inwinnen bij zijn wijze gast en dat hij daarna bij hen terug zou komen. De Farizeeën, evenals de kooplieden, onder wie zich er ook één bevond die als geldwisselaar bij de reiniging van de tempel aanwezig was geweest, waren heel tevreden over deze schijnbare omslag in de stemming van de waard en lieten hem onder welwillende blikken gaan.
«« 2 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.