Judas voor de Hoge Raad

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 70 / 77 »»
[1] Ook Judas luisterde mee, maar zonder daardoor van zijn verkeerde opvattingen bevrijd te kunnen worden. Integendeel, hij raakte er alleen maar meer van overtuigd dat het iemand niet zo gauw zou lukken de kracht Gods zó met zichzelf te verenigen, dat er na Mij een ander als Messias zou kunnen optreden om de wereld te bevrijden. Hij beschouwde het daarom alleen maar als roemrijk en verheugde zich in zijn eerzuchtige gedachten, dat hij degene zou kunnen zijn die de naar zijn mening noodzakelijke, laatste dwingende stap zou voorbereiden die Mij ertoe moest brengen volgens zijn wensen van de Mij verleende macht gebruik te maken. Hij kwam zichzelf als een soort verlosser voor en meende in zijn verblinding door Mij te kunnen werken. Toen de gedachte, dat hij Mij zou kunnen dwingen, eenmaal in hem was ontwaakt en zijn vaste overtuiging bleef bestaan dat Ik ieder gevaar zou kunnen trotseren en ook gemakkelijk overwinnen, leek hem ook alles juist, wat ertoe kon bijdragen om dat plan te verwezenlijken.
[2] Hij deed Mij daarom de tweede dag van ons verblijf aan de Jordaan het voorstel om naar Jeruzalem te gaan zonder herkend te worden, om daar te kijken hoe de stemming ten aanzien van Mij was, en of het volk door Mijn verdwijning onrustig was geworden.
[3] Ik zei hem dat hij kon doen zoals hij dacht, en de anderen, blij als ze waren hem kwijt te zijn, stemden alleen maar in met zijn aanbod.
[4] Hij vroeg waar hij Mij zou kunnen treffen, en Ik zei hem dat Ik tot de volgende dag rond het middaguur op deze plaats zou blijven.
[5] Daarna vertrok judas en begaf zich naar Jeruzalem. Al spoedig kwam hij daar te weten dat iedereen verbaasd was over Mijn plotselinge verdwijning. Van de grote opwinding die Mijn intocht had veroorzaakt, was niets meer over, en over het algemeen meende het volk dat Ik voor de macht van de tempel gevlucht was. De tempel zelf werd door de tempelwachters en de soldaten van Herodes scherp bewaakt. Bovendien trokken er dagelijks Romeinse soldaten door de stad om eventuele samenscholingen uiteen te drijven. De tempel had bij de landvoogd Pontius Pilatus al bescherming gezocht tegen een eventuele oproer en Mij als volksopruier aangeklaagd.
[6] Er was door Pilatus dan ook al een onderzoek ingesteld, waaruit echter was gebleken dat het volk geen enkele uiting van vijandelijkheid had getoond, maar alleen van een grote geestdrift voor de wonderheiland, die Pontius Pilatus allang niet meer onbekend was. Hij kende aan die gebeurtenis dan ook geen diepere betekenis toe, maar liet om de orde te handhaven regelmatig groepen soldaten door de stad patrouilleren. Het volk werd door die maatregelen goed onder de duim gehouden; het wist immers maar al te goed dat bij ongeregeldheden de macht en gestrengheid van Rome gevreesd moest worden.
[7] De tempel was nu weer flink in het voordeel, en men vond dat de tijd rijp was om Mij een vernietigende slag toe te brengen -als ze maar hadden geweten waar en hoe ze Mij zonder gevaar konden oppakken; want dat ook dat niet zo gemakkelijk was, hadden ze al vaak genoeg gemerkt.
[8] In een geheime zitting werden nu eens deze, dan weer andere middelen overwogen, zonder dat de tempelheren het eens hadden kunnen worden. Toen werd hun gemeld dat iemand de Hoge Raad wilde meedelen waar de Nazarener zich bevond.
[9] Uitermate verheugd liet Kajafas deze man, die Judas Iskariot was, bij zich komen en bracht hem naar de Hoge Raad. Daar deelde Judas de Raad mee, dat hij meende in staat te zijn de gezochte Jezus van Nazareth in de handen van de tempelwacht over te leveren, als daarbij maar de nodige voorzichtigheid in acht werd genomen.
[10] Op de vraag, hoe hij dat dan wilde doen, antwoordde Judas: 'Ik heb mij geruime tijd in zijn nabijheid opgehouden, en ik ken hem en zijn aanhangers dus van heel dichtbij. Er is zelfs een tijd geweest dat Ik meende in hem.de verwachte Messias der joden te moeten zien. Maar nu ben ik ervan overtuigd geraakt dat hij geen ander oogmerk heeft dan onze vanouds eerbiedwaardige voorschriften en wetten, die onder de heilige bescherming van de tempel staan, omver te werpen, zonder dat hij in staat is daar iets krachtigs en beters voor in de plaats te stellen. Hij is dus gevaarlijk, en als eerlijke jood, die zijn best behoort te doen om de achting voor de wet van Mozes hoog te houden, bied ik mijn diensten aan om aan die gevaarlijke activiteiten een einde te maken. Ik weet nog niet of het zal lukken; maar waar zoveel wijze mannen bijeen zijn, zal het zeker lukken om het juiste middel te vinden waarmee deze wonderheiland gevangen genomen kan worden.'
[11] Kajafas vroeg hem: 'Weetje waar hij zich nu bevindt?'
[12] judas zei: 'Nee, want ik kan niet weten of hij die plaats wellicht al verlaten heeft. Maar ik weet dat hij, zoals altijd, ook dit jaar het paaslam temidden van zijn aanhangers zal willen eten, en dat dit nergens anders dan in de buurt van de stad zal gebeuren.'
[13] Een van de Farizeeën die na het opwekken van Lazarus zo'n geduchte afstraffing hadden opgelopen, riep: 'Laat vooral niemand proberen hem in Bethanië gevangen te nemen! Daar zou dat nutteloos zijn; want zijn duivelskracht zou daar weer tevoorschijn komen. Het zou het beste zijn als men hem 's nachts gevangenneemt -enerzijds vanwege het volk, dat sterk op zijn hand is, en bovendien heb ik horen vertellen dat de kracht van zulke tovenaars 's nachts zwakker is. Op een bepaald uur zou zelfs de ergste tovenaar even zwak zijn als ieder gewoon mens, zodat hij aan niemand weerstand kan bieden. Zeg op - jij moet dat weten, aangezien jij in zijn nabijheid hebt verkeerd: heeft ook deze man zijn zwakke uur? Wat doet hij 's nachts?'
[14] 'Hij slaapt, net als ieder ander mens', antwoordde Judas. Ik geloof wel dat ik het uur ken waarop hij het zwakst is.'
[15] Triomfantelijk wendde de Farizeeër zich tot de anderen en vond dat dat uur benut moest worden.
[16] Kajafas wilde daar echter niets van weten, omdat hij er zeker van was dat de Nazarener over geen andere bovennatuurlijke krachten beschikte dan de Essenen, die daar voldoende bekend om stonden; maar ook hij was ervoor om hem 's nachts te grijpen, om geen enkelopzien te baren.
[17] Daarom werd met Judas afgesproken dat hij op de dag van het paaslam 's nachts naar de tempel zou komen, waar hij de gerechtsdienaren zou treffen, die hij naar de plaats moest brengen waar de Nazarener zich bevond.
[18] Nu vroeg Kajafas hem wat hij voor deze dienst verlangde.
[19] Judas, die zich inwendig verheugde dat de Hoge Raad, zoals hij dacht, in de door hem opgezette val was gelopen, was nu nog meer verheugd, omdat zijn plan hem nog geld zou opleveren ook -wat aanvankelijk niet zijn bedoeling was -en vroeg nu de dertig zilverlingen, die ze hem ook beloofden te betalen, als hij op de avond, waarop het moest gebeuren, zou komen.
[20] Judas ging nu onmiddellijk vanuit de tempel door de stad en luisterde overal, om te weten te komen of het volk van Jeruzalem en ook het grote aantal vreemdelingen tegen Mij was. Hij trof overal grote verbazing aan vanwege Mijn ogenschijnlijke zwakheid; maar nergens vond hij mensen onder het volk die niet overtuigd waren van Mijn kracht, die zich dikwijls en ook op het laatst nog duidelijk had bewezen. Hij zag duidelijk dat het Mij ook later nog zou lukken om het hele volk met Mij mee te trekken, zodra er maar een heroïsche daad van Mij uitging -dat het volk wel wantrouwig, maar niet geheel en al van Mij afvallig was geworden.
[21] Dat inzicht verheugde hem en sterkte hem nog meer in zijn plan om Mij in een situatie te brengen die Mij zou dwingen om Mijn aanvallers van het lijf te houden en hen misschien te vernietigen, of toch dermate onschadelijk te maken dat iedereen duidelijk zou zien dat niemand op aarde Mij kon weerstaan, als Ik maar ernstig wilde. Toen hij meende van alles grondig overtuigd te zijn en zonder zich in die tijd met Herodes bezig te houden -die hij voor zijn doeleinden niet meer nodig leek te hebben, omdat hij meende het ook zonder hem te kunnen redden -ging hij weer op weg naar de Jordaan om Mij op te zoeken en verslag te doen van wat hij te weten was gekomen.
[22] Hij trof ons nog op de oude plek aan, en deed nu nauwkeurig verslag van de stemming in Jeruzalem, en hoe het volk nog altijd op Mij als de Verlosser wachtte. Ik hoorde dat allemaal rustig aan zonder erop te antwoorden, waardoor Judas er alleen maar van overtuigd raakte dat zijn woorden diepe indruk op Mij hadden gemaakt. Hij was ook mensenkenner genoeg om niet verder bij Mij aan te dringen, omdat hij dacht dat zijn woorden in Mij moesten rijpen. Hij gedroeg zich opvallend zwijgzaam, maar men kon aan hem merken dat hij tevreden was en alleen nog observerend rondkeek.
«« 70 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.